ECLI:NL:RBGEL:2025:5627

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
261108-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving van slachtoffer in de context van een zedendelict

Op 1 juli 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De zaak vond plaats in Arnhem en betreft een incident dat zich voordeed op 7 oktober 2023. De verdachte, samen met een medeverdachte, heeft een slachtoffer, die een seksuele afspraak had gemaakt met de minderjarige broer van de verdachte, zwaar mishandeld en van zijn vrijheid beroofd. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een noodweersituatie, maar dat de reactie van de verdachte niet proportioneel was. De rechtbank legde een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden op, evenals een taakstraf van 180 uren. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de beoordeling van de schade een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en de medeverdachte bewust en nauw hebben samengewerkt in hun gewelddadige handelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/261108-23
Datum uitspraak : 1 juli 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2004 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. K. Karakaya, advocaat in Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 oktober 2023 te [plaats 1]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet, voornoemde [slachtoffer]
- een of meerdere malen in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans op/tegen het lichaam, heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- een of meerdere malen op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam (met kracht) heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of
- een arm om de nek heeft/hebben geklemd en/of gehouden en/of bij/om de nek heeft/hebben vastgepakt en/of vastgehouden (waardoor voornoemde [slachtoffer] geen adem kon halen),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 7 oktober 2023 te [plaats 1]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere fracturen in het gezicht en/of 6, althans één of meerdere, ribfracturen en/of verwondingen in/aan (de nabijheid van) de milt, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer]
- een of meerdere malen in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans op/tegen het lichaam, te slaan en/of te stompen en/of
- een of meerdere malen op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam (met kracht) te schoppen en/of te trappen en/of
- een arm om de nek te klemmen en/of te houden en/of bij/om de nek vast te pakken en/of vast te houden (waardoor voornoemde [slachtoffer] geen adem kon halen);
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 7 oktober 2023 te [plaats 1]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, voornoemde [slachtoffer]
- een of meerdere malen in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans op/tegen het lichaam, heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- een of meerdere malen op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam (met kracht) heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of
- een arm om de nek heeft/hebben geklemd en/of gehouden en/of bij/om de nek heeft/hebben vastgepakt en/of vastgehouden (waardoor voornoemde [slachtoffer] geen adem kon halen),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 7 oktober 2023 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door voornoemde [slachtoffer]
- een of meerdere malen in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans op/tegen het lichaam, te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen en/of
- (vervolgens) met (duct)tape vast te binden bij/aan de polsen en/of de enkels en/of
- (wanneer voornoemde [slachtoffer] probeerde los te komen) meerdere malen op/tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag (feit 1, primair) en het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2) van [slachtoffer] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer] . De verklaring van [slachtoffer] vindt op dat punt geen steun in het dossier. Op basis van het vergelijkend schoensporenonderzoek kan niet worden vastgesteld dat het schoenspoor daadwerkelijk van verdachte was. Gelet hierop bestond er geen aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] . Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt bovendien dat niet al het geweld tegen het hoofd zonder meer een aanmerkelijke kans op de dood oplevert. Ook kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat sprake was van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank als het gaat om de onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, nu verdachte [slachtoffer] wel heeft geschopt en geslagen. Ook hier geldt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer] .
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit, omdat sprake was van een burgerarrest in de zin van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte mocht ingevolge dit wetsartikel optreden tegen het strafbare handelen van [slachtoffer] ten opzichte van zijn minderjarige broertje. De vrijheidsberoving was hiermee niet wederrechtelijk.
Beoordeling door de rechtbank
De verklaringen van [slachtoffer]
Op 7 oktober 2023 om 15:37 uur werd door een man melding gedaan bij de politie dat zijn zoon [verdachte] (hierna: zowel [verdachte] als verdachte) iemand gepakt zou hebben die zijn jongste zoon [naam 1] (hierna: [naam 1] ) zou hebben verkracht. In de woning aan de [adres 2] in [plaats 1] troffen de verbalisanten op de vloer [slachtoffer] aan. Hij bloedde hevig in zijn gezicht en trok net de tape van zijn enkels af. [slachtoffer] droeg van onderen geen kleding. Op de grond lagen twee stukken duct-tape. In de woning waren verder aanwezig [naam 1] (rode trui en donkere broek), [verdachte] en [medeverdachte] . [naam 1] was rustig en niet geëmotioneerd. [slachtoffer] vertelde aan de politie dat hij een afspraak had gemaakt via WhatsApp genaamd ‘Grindr’. Hij was enkele minuten binnen in de woning en hij wilde seks hebben met de persoon die op de bank zat en gekleed was in een rode trui. Enkele minuten later verschenen er twee mannen in de woning. [slachtoffer] vertelde dat hij door beide mannen diverse malen was geslagen en geschopt in zijn gezicht, op zijn buik en op zijn rug. Verbalisanten zagen op de leuning van de bank een aantal pasjes op naam van [slachtoffer] liggen. [slachtoffer] zei dat deze pasjes uit de beschermhoes van zijn telefoon kwamen. [slachtoffer] gaf de code van zijn telefoon. De telefoon blokkeerde hierop zestig minuten. Dit gebeurt bij een iPhone als je meerdere malen geprobeerd hebt de telefoon te ontgrendelen. De verbalisant heeft dit slechts eenmaal geprobeerd. [2]
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij via een datingsite een (seks)afspraak had gemaakt met een jongen. Hij is in contact gekomen met de jongen via Bullchat.com. [slachtoffer] heeft om het telefoonnummer van de jongen gevraagd, om te controleren wie hij was. Hun gesprekken gingen over hoe leuk de date zou zijn en over de (seksuele) dingen die zij bij elkaar wilden doen. Ze hebben met elkaar gevideobeld en vervolgens hebben zij besloten dat [slachtoffer] naar de jongen toe zou gaan. Het was op een adres in [plaats 1] met huisnummer [huisnummer 1] . [slachtoffer] stuurde een bericht dat hij er was en de jongen zei dat hij naar de Boni kon komen. [slachtoffer] vroeg waarom, omdat ze hadden afgesproken op nummer [huisnummer 1] . De jongen appte toen dat het huisnummer [huisnummer 2] was. Hij zag een persoon bij huisnummer [huisnummer 2] staan die hem naar binnen wenkte. Hij herkende de jongen als de persoon waarmee hij eerder had gevideobeld. In de woning heeft hij met de jongen gezoend. [slachtoffer] en de jongen waren allebei uitgekleed en gedurende enkele minuten verrichten zij met de hand seksuele handelingen bij elkaar. Opeens kwamen er twee jongens de woning binnengelopen. De jongen met wie [slachtoffer] een date had, schrok erg. De twee jongens die binnenkwamen, kwamen gelijk naar [slachtoffer] toe en begonnen hem te slaan en schoppen. Het ging zo snel, dat hij geen tijd had om zijn onderbroek aan te trekken. De jongens sloegen en schopten hem op zijn hoofd. Hij is ook van achteren bij zijn nek vastgepakt met een arm om zijn keel, waardoor hij geen adem meer kon halen. Aanvankelijk probeerde [slachtoffer] weg te komen, maar de jongens bleven doorgaan. Het duurde wel twintig minuten. Vervolgens deden beide jongens tape heel strak om zijn enkels en polsen. Als [slachtoffer] probeerde de tape los te maken, kwamen ze weer naar hem toe en schopten hem. Vervolgens pakten de jongens zijn telefoon en wilden de code hebben. [slachtoffer] wilde deze geven, maar gaf door alle stress waarschijnlijk de verkeerde code door. Hij weet niet of het de jongens gelukt is om in de telefoon te komen. De jongens waren vervolgens bezig met het verzinnen van een verhaal om [slachtoffer] de schuld te geven. Hij hoorde de jongen met de krullen zeggen dat het drie tegen één was. De jongen met de krullen zei dat hij de jongen met wie [slachtoffer] een date had, had aangevallen met een mes. De jongen met wie hij een date had, herhaalde dit tegen [slachtoffer] . Dit verhaal was niet waar. De jongens zeiden tegen elkaar dat de politie kwam. Terwijl ze wachtten op de politie, liepen ze constant om aangever heen en trapten/schopten hem overal op zijn lichaam. [slachtoffer] was erg bang en dacht dat het zijn dood zou worden. [3]
Betrouwbaarheid en steunbewijs
De rechtbank constateert dat [verdachte] en [medeverdachte] (en ook [naam 1] ) bij de politie en op de terechtzitting een andere lezing hebben gegeven van de gebeurtenissen op 7 oktober 2023 dan [slachtoffer] . Het bewijs voor de betrokkenheid van de verdachten bij de ten laste gelegde feiten, kan niet uitsluitend worden gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer] . Om te kunnen vaststellen wat er feitelijk is gebeurd, dient de rechtbank te beoordelen of zijn verklaring betrouwbaar is en of deze in voldoende mate wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Zij overweegt daarover het volgende.
In het ziekenhuis werden meerdere scans en onderzoeken uitgevoerd bij [slachtoffer] . Uit die scans en onderzoeken kwam naar voren dat hij meerdere fracturen in het gezicht, zes gebroken ribben en een hematoom op zijn milt had. [4] Uit de letselrapportage blijkt verder dat hij kneuzingen, bloeduitstortingen, schaafletsel en verwondingen op zijn gezicht, hoofd, hals, rug, romp, armen en benen had. [5] De rechtbank stelt vast dat dit letsel kan passen bij het schoppen en slaan tegen het hoofd en tegen het lichaam, zoals [slachtoffer] heeft verklaard.
In de telefoon van [slachtoffer] is verder het volgende WhatsAppgesprek aangetroffen van 7 oktober 2023:
[slachtoffer] : [slachtoffer]
I: [naam 1]
:
Hallo
[slachtoffer] :
Hoi
:
En nu?
[slachtoffer] :
??Geen idee
:
Kom je langs
[slachtoffer] :
Locatie
:
het is trouwens [adres 2]
(…)
[slachtoffer] :
FF camcheck doen hier?
:
Hoezo bel je
[slachtoffer] :
Even videocheck
:
Ja ik bel je zo
[slachtoffer] :
Oki
Opmerking verbalisant:
Na enkele minuten wordt er kennelijk niet gereageerd door [naam 1] waarop [slachtoffer] aangeeft dat hij hieruit opmaakt dat een en ander dan kennelijk niet doorgaat. Hij geeft aan dat hij het jammer vindt en dat hij zin had om hem eerst te neuken en vol te spuiten. [naam 1] reageert eigenlijk direct:
[naam 1] :
Kom je lekker langs
[slachtoffer] :
Ik kom eraan
[naam 1] :
Oke
[slachtoffer] :
7 min
[naam 1] :
Oke, ga bij de Boni staan
[slachtoffer] :
Ben er
Op de telefoon zijn ook aanwijzingen gevonden dat er met de telefoon van [slachtoffer] een videogesprek is geweest naar het telefoonnummer van [naam 1] . [6]
[verdachte] heeft bevestigd dat hij [slachtoffer] heeft geslagen en geschopt. [7] Hij heeft verklaard dat zijn vriend [medeverdachte] op de parkeerplaats stond te wachten en dat [naam 1] hem erbij heeft geroepen. [medeverdachte] kwam binnen en pakte de armen van de man vast. Zijn broertje pakte tape uit de kast en ging op de bank zitten. [verdachte] en [medeverdachte] hebben de benen van de man vast getapet. Daarna hebben ze zijn handen vast getapet met zijn armen achter zijn rug. Vervolgens heeft hij zijn vader gebeld en die heeft de politie gebeld. Het duurde ongeveer twintig minuten voordat de politie kwam. [8] Het zou kunnen dat hij de man in een houdgreep heeft gehad. [9]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij op de parkeerplaats stond te wachten op [verdachte] . Toen [verdachte] ongeveer vijf minuten binnen was, hoorde [medeverdachte] opeens het broertje van [verdachte] in paniek roepen en daarop is [medeverdachte] de woning in gegaan. Daar zag hij [verdachte] worstelen met een man. [medeverdachte] is [verdachte] gaan helpen en heeft zijn voet op de rug van de man gezet. [verdachte] zat op de man en vroeg zijn broertje om tape te pakken. [verdachte] heeft de man vervolgens aan zijn benen aan elkaar gebonden, zodat de man niet weg kon rennen. [10]
De schoenen die [verdachte] en [medeverdachte] droegen, zijn in beslag genomen en onderworpen aan forensisch onderzoek.
De zwarte Nike schoenen in maat 41 waren van [medeverdachte] (hierna te noemen: schoenen A).
De witte Nike schoenen in maat 44 waren van [verdachte] (hierna te noemen: schoenen B).
Op beide paar schoenen zaten bloedsporen. [11]
Vervolgens is een vergelijkend schoenspooronderzoek verricht, waarbij de vraag is gesteld of het letsel dat zichtbaar is op het hoofd (foto 1) en de linkerarm (foto 2) van aangever [slachtoffer] is veroorzaakt met schoenen A en/of schoenen B.
Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen enerzijds het letsel op foto 1 en anderzijds de schoenen A is gebleken dat:
  • de vorm, grootte en de onderlinge afstand van de gebogen lijnen, globaal overeenkomen met de vorm, grootte en de onderlinge afstand van de veters van de schoenen A;
  • de vorm, grootte en de onderlinge afstand van de gebogen lijnen tussen de neus en mond van het slachtoffer overeenkomen met de vorm, grootte en de onderlinge afstand van de uitstekende gebogen lijnen aan de zijkant van de schoenen A.
Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen enerzijds het letsel op foto 2 en anderzijds de schoenen B is gebleken dat:
  • de vorm, grootte en de onderlinge afstand van meerdere lijnen en de letters T en 'R' overeenkomen met de vorm, grootte en de onderlinge afstand van de lijnen en de letters T en 'R' in de contreforts van de schoenen B;
  • de vorm en grootte van de bovenste lijn van het letsel overeenkomt met de vorm en grootte van de lijn aan de onderzijde van het merklogo in de contreforts van de schoenen B;
  • de vorm, grootte en de onderlinge afstand van het deel van de letter 'E' overeenkomt met de vorm, grootte en de onderlinge afstand van een deel van de letter 'E' in de contreforts van de schoenen B.
Op grond van dit vergelijkend schoensporenonderzoek concludeert de onderzoeker dat:
  • het letsel op foto 1, is veroorzaakt met een van de schoenen, soortgelijk aan één van de schoenen A;
  • het letsel op foto 2, is veroorzaakt met een van de schoenen, soortgelijk aan één van de schoenen B.
De rechtbank stelt op basis van dit onderzoek, in samenhang bezien met de bevindingen van de politie, de verklaring van [slachtoffer] en het bij hem geconstateerde letsel, vast dat [medeverdachte] met zijn schoen het letsel in het gezicht van [slachtoffer] op foto 1 heeft veroorzaakt. Het letsel op de arm zoals te zien op foto 2 is veroorzaakt door (de schoen van) [verdachte] .
Tussenconclusie van de rechtbank
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] vanaf het begin open is geweest over de (seks)afspraak die hij met [naam 1] heeft gemaakt en de reden waarom hij in de woning was op 7 mei 2023. Zijn verklaring dat er eerst een WhatsAppgesprek plaatsvond, dat zij voorafgaand aan deze afspraak een videogesprek hadden, dat [naam 1] in eerste instantie huisnummer [huisnummer 1] doorgaf (in plaats van [huisnummer 2] ) en dat [slachtoffer] naar de Boni moest komen, wordt ondersteund door de gegevens in zijn telefoon. De rechtbank constateert verder dat de telefoon van [slachtoffer] blokkeerde, nadat de politie één poging deed om deze te ontgrendelen. Dit duidt erop dat er eerdere mislukte pogingen hiertoe zijn gedaan, wat aansluit bij de verklaring van [slachtoffer] dat de verdachten probeerden in zijn telefoon te komen. [slachtoffer] heeft bovendien verklaard dat de verdachten, terwijl zij wachtten op de politie, samen met [naam 1] bezig waren hun verhaal op elkaar af te stemmen. Daarbij werd geopperd dat [slachtoffer] [naam 1] bij binnenkomst in de woning zou hebben bedreigd met een mes, om hem daarna te willen verkrachten. Dit is ook het verhaal dat de verdachten en [naam 1] vervolgens in de woning aan de politie hebben verteld. In het informatief zedengesprek en in zijn latere aangifte bij de politie verklaart [naam 1] niet meer over een bedreiging met een mes door [slachtoffer] , uit het dossier blijkt ook niet dat een mes is gevonden. [naam 1] heeft bij de politie bovendien wisselend verklaard over de wijze waarop hij met [slachtoffer] in contact is gekomen. Het WhatsAppgesprek tussen [slachtoffer] en [naam 1] is handmatig van zijn telefoon gewist. Gelet op dit alles, acht de rechtbank het aannemelijk dat de verdachten en [naam 1] een andere lezing hebben willen geven van wat zich in de woning heeft afgespeeld en dat zij daarbij, zoals [slachtoffer] heeft verklaard, hun verhalen in de woning op elkaar hebben afgestemd.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande verder dat de verklaring van [slachtoffer] op dragende en essentiële punten steun vindt in het dossier. Daarbij is van belang dat de gebeurtenissen die hij beschrijft passen bij de situatie zoals de politie die bij aankomst aantreft in de woning en dat die lezing past bij het letsel dat bij [slachtoffer] wordt geconstateerd. Dat [slachtoffer] direct open is geweest over de reden dat hij in de woning was en zijn rol (hoewel strafbaar) hierin niet kleiner heeft gemaakt, maakt zijn verklaring voor de rechtbank bovendien authentiek. De lezing zoals die door [naam 1] en de verdachten is gegeven – namelijk dat [slachtoffer] de woning is binnengekomen, dat hij [naam 1] bedreigde met een mes, waarbij hij zei dat hij [naam 1] ging verkrachten en dat hij [verdachte] direct aanviel toen [verdachte] binnenkwam – vindt geen steun in het dossier. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer] gelet op dit alles betrouwbaar en zij neemt deze als uitgangspunt. Daaraan doet niet af dat [slachtoffer] heeft verklaard dat de jongens de woning samen binnen kwamen en gelijk op hem af kwamen, en hij daarmee geen onderscheid heeft gemaakt in de volgorde waarin de verdachten, met enige tussentijd, de woning in kwamen. Daarvan lijkt weliswaar sprake, gelet op de getuigenverklaring van een buurtbewoner dat de een later de woning binnen ging dan de ander [13] , maar dit laat zich goed verklaren door de tumultueuze omstandigheden in de woning – en dan met name het tegen [slachtoffer] gerichte geweld. [slachtoffer] is hierop ook niet nader bevraagd door de politie. Als het gaat om het toegepaste geweld is [slachtoffer] helder. Zowel in de woning, als enkele uren later bij het opnemen van de aangifte, verklaart hij dat beide mannen hem meermaals op het hoofd en tegen het lichaam sloegen en schopten, ook nadat hij al vast getapet was. Die verklaring wordt bevestigd door de conclusie van het vergelijkend schoensporenonderzoek en de hoeveelheid letsel in het gezicht en over het lichaam van [slachtoffer] .
Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat [slachtoffer] door [verdachte] en [medeverdachte] meermaals op het hoofd en tegen het lichaam is geslagen en geschopt. Ook is verdachte door [verdachte] bij zijn nek gepakt, waarbij [verdachte] zijn armen om diens keel deed en waardoor [slachtoffer] geen adem kon halen. Het verweer dat [verdachte] [slachtoffer] niet tegen zijn hoofd heeft geschopt, wordt met het voorgaande weerlegd. Uit de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] volgt tot slot dat zij [slachtoffer] gezamenlijk hebben vast getapet aan zijn polsen en enkels. Ook nadien gingen beide verdachten blijkens de verklaring van [slachtoffer] door met het schoppen en slaan.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden hoe dit handelen van verdachte juridisch moet worden geduid.
Poging tot doodslag (vrijspraak feit 1, primair)
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te komen, moet kunnen worden bewezen dat verdachte het opzet had, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer] . Uit het dossier blijkt niet dat verdachte als doel had om [slachtoffer] te doden. Vol opzet kan daarom niet bewezen worden. De rechtbank dient vervolgens na te gaan of bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood. Daarvoor is vereist dat de aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer door het slaan en schoppen tegen zijn hoofd komt te overlijden. Onder bepaalde omstandigheden kan een schop of een klap tegen het hoofd de aanmerkelijke kans opleveren dat iemand komt te overlijden. Deze omstandigheden kunnen bijvoorbeeld gelegen zijn in de kracht van de schop/klap, de precieze plek op het hoofd waar wordt geschopt/geslagen, het opgelopen letsel en (het materiaal van) de schoenen die degene die schopt, draagt.
Hoewel duidelijk is dat er geweld is toegepast op het hoofd van [slachtoffer] , is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende informatie bevat om te kunnen vaststellen dat daarmee ook sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. Zo is niet bekend hoe vaak er is geschopt en geslagen, waar er precies is geschopt tegen het hoofd – de breuken in het gezicht kunnen ook zijn ontstaan door het slaan op het hoofd – en of [slachtoffer] bijvoorbeeld al (weerloos) op de grond lag terwijl dit gebeurde. Daarnaast ontbreekt een nadere letselverklaring en/of een rapportage van een deskundige waaruit de rechtbank zou kunnen afleiden dat het schoppen en/of slaan in dit concrete geval tot de dood had kunnen leiden. Ook ten aanzien van het vastpakken bij de keel door [verdachte] kan niet worden vastgesteld of dit dusdanig lang duurde en met zoveel kracht ging, dat daardoor een aanmerkelijke kans op de dood bestond. Anders dan door de officier van justitie is betoogd, acht de rechtbank voorwaardelijk opzet op de dood niet bewezen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de onder feit 1, primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Zware mishandeling (vrijspraak feit 1, subsidiair)
Ook de onder feit 1, subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling van [slachtoffer] acht de rechtbank niet bewezen. Het letsel dat bij [slachtoffer] is geconstateerd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de betekenis die de Hoge Raad daaraan in zijn vaste jurisprudentie heeft gegeven. Medisch ingrijpen was niet noodzakelijk en de genezingsduur van de letsels werd geschat op acht weken. Nu uit het dossier niet anders is gebleken, gaat de rechtbank ervan uit dat de letsels volledig zijn hersteld. Van blijvend, zichtbaar letsel in het gezicht is niet gebleken. De schaafletsels, kneuzingen en bloeduitstortingen zijn naar hun aard onvoldoende ernstig om als zwaar lichamelijk letsel te worden aangemerkt, ook niet als deze worden bezien in combinatie met de breuken. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van zware mishandeling van [slachtoffer] .
Poging tot zware mishandeling (feit 1, meer subsidiair)
Verdachte heeft [slachtoffer] samen met de medeverdachte meermaals tegen zijn hoofd, zijnde een kwetsbaar onderdeel van het lichaam, en zijn lichaam geslagen en geschopt. Gelet op de breuken in het gezicht die [slachtoffer] daarbij heeft opgelopen, moet dit met enige kracht zijn gebeurd
.De rechtbank is gezien deze omstandigheden van oordeel dat het handelen van verdachte (minst genomen) de aanmerkelijke kans in het leven riep dat [slachtoffer] zwaar letsel aan zijn hoofd zou oplopen. Verdachte heeft deze kans, naar de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, bewust aanvaard. De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van de onder feit 1, meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2)
Op grond van het bovenstaande concludeert de rechtbank verder dat [slachtoffer] gedurende enige tijd van zijn vrijheid is beroofd. Hij werd immers, met toepassing van geweld, gedurende ruim dertig minuten vastgehouden in de woning. Daarbij werd hij ook vast getapet aan zijn polsen en enkels. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze vrijheidsberoving ook wederrechtelijk was. Door de verdediging is bepleit dat dit niet het geval was, nu sprake was van een burgeraanhouding in de zin van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Op het moment dat verdachte de woning binnenkwam, zag hij zijn minderjarige broertje (van 14 jaar) en [slachtoffer] (destijds 44 jaar) beiden met ontbloot onderlichaam in de kamer zitten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte onder deze omstandigheden redelijkerwijs mocht vermoeden dat sprake was van de ontdekking op heterdaad van een zedendelict. [slachtoffer] heeft later ook verklaard dat er kort voor/bij binnenkomst van [verdachte] seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen hemzelf en [naam 1] .
Verdachte had aldus te maken met een heterdaadsituatie. Art. 53 Sv verleent een ieder de bevoegdheid tot aanhouding in geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit.
Die bevoegdheid is echter niet onbeperkt. Voor een geslaagd beroep op een (rechtmatige) burgeraanhouding moet het optreden van verdachte voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, waarbij (meer in het bijzonder) moet komen vast te staan dat het optreden van verdachte gericht was op de onverwijlde overdracht van [slachtoffer] aan de politie. Een aanhouding die niet aan deze vereisten voldoet, levert wederrechtelijke vrijheidsbeneming op.
Vast is komen te staan dat verdachte fors geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer] . Verdachte ging direct bij binnenkomst over tot dit geweld en heeft daarbij niet toegelicht of medegedeeld dat hij [slachtoffer] had aangehouden en dat hij de politie ging bellen. Samen met de medeverdachte heeft hij [slachtoffer] vastgebonden en pas daarna heeft hij zijn vader gebeld om te overleggen wat te doen. Zijn vader heeft vervolgens de politie gebeld. Ook toen [slachtoffer] al vastgebonden op de grond zat, bleef verdachte geweld gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank waren deze gedragingen van verdachte niet proportioneel en naar hun uiterlijke verschijningsvorm ook niet gericht op de onverwijlde overdracht van [slachtoffer] aan de politie. Van gepast geweld was geen sprake meer. Dit maakt het optreden van verdachte onrechtmatig. De rechtbank acht hiermee bewezen dat verdachte [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd.
Medeplegen
De rechtbank is tot slot van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte] bewust en nauw hebben samengewerkt, zowel als het gaat om de poging tot zware mishandeling als bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Zij hebben beiden geweld gebruikt tegen [slachtoffer] en vervolgens samengewerkt om hem vast te tapen en daarmee vast te houden in de woning. Ook nadat [slachtoffer] was vastgebonden, zijn zij blijkens de verklaring van [slachtoffer] allebei doorgegaan met slaan en schoppen. [slachtoffer] is vervolgens door beide verdachten vastgehouden in de woning totdat de politie ter plaatse kwam. Hiermee was in beide gevallen sprake van medeplegen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, meer subsidiair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks7 oktober 2023 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader
(s)voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, voornoemde [slachtoffer]
-
een ofmeerdere malen
in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd,
althans op/tegen het lichaam,
heeft/hebben geslagen
en/of gestompten
/of- een of meerdere malen
op/tegen het hoofd en
/of op/tegen het lichaam (met kracht)
heeft/hebben
getrapt en/ofgeschopt en
/of- een arm om de nek
heeft/hebben geklemd en/of gehouden en/of bij/om de nek
heeft/hebben vastgepakt
en/of vastgehouden(waardoor voornoemde [slachtoffer] geen adem kon halen),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks7 oktober 2023 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft
/hebbenberoofd en
/ofberoofd gehouden, door voornoemde [slachtoffer]
- een of meerdere malen
in/op/tegen het gezicht en
/ofhet hoofd
enop/tegen het lichaam, te slaan
en/of te stompenen/of te trappen en/of te schoppen en
/of- (vervolgens) met (duct)tape vast te binden bij
/aande polsen en
/ofde enkels en
/of- (wanneer voornoemde [slachtoffer] probeerde los te komen) meerdere malen
op/tegen het lichaam te schoppen
en/of te trappen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, meer subsidiair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling;
feit 2:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven.
5. De strafbaarheid van de feiten
De standpunten
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Gesteld is, dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf en de eerbaarheid van zijn broertje. Hij trof in zijn woning een 44-jarige man die seksuele handelingen verrichtte met zijn 14-jarige broertje. Daarbij werd verdachte zelf ook aangevallen. Daartegen mocht verdachte ingrijpen zoals hij heeft gedaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt.
Beoordeling door de rechtbank
Indien door of namens verdachte een beroep wordt gedaan op noodweer, dan moet de rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd en uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk is geworden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de door verdachte geschetste toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Meer concreet moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het door verdachte begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Verdediging van het eigen lichaam
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte zichzelf moest verdedigen tegen een aanval van [slachtoffer] op zijn eigen lichaam. De rechtbank heeft de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar bevonden en heeft deze als uitgangspunt genomen. Uit die verklaring volgt dat [slachtoffer] degene was die direct werd aangevallen door [verdachte] , op het moment dat [verdachte] de woning binnenkwam en hij [slachtoffer] met [naam 1] zag zitten. Dat sprake was van een aanval door [slachtoffer] op [verdachte] blijkt – anders dan uit de verklaringen van [verdachte] en [naam 1] – op geen enkele wijze uit het dossier. Gebleken is bovendien dat [verdachte] en [naam 1] hun verklaringen ten aanzien van de aanleiding van de gebeurtenissen op elkaar hebben afgestemd, terwijl zij in de woning wachtten op de komst van de politie. Gezien het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een noodweersituatie, in de zin van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lichaam van [verdachte] waartegen verdediging noodzakelijk was. Het verweer wordt op dit punt verworpen.
Verdediging van de eerbaarheid van [naam 1]
Door de verdediging is – naast de aanval op het lichaam van [verdachte] – bepleit dat sprake was van een ogenblikkelijker, wederrechtelijke aanranding van de eerbaarheid van [naam 1] .
De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verweer uit van de onder paragraaf 2 vastgestelde feiten en omstandigheden. Zij heeft geoordeeld dat [verdachte] onder de gegeven omstandigheden bij binnenkomst in de woning redelijkerwijs mocht vermoeden dat sprake was van een zedendelict ten aanzien van zijn jongere broer. Hiermee was naar het oordeel van de rechtbank sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de eerbaarheid van [naam 1] , waartegen [verdachte] hem mocht verdedigen.
Proportionaliteit
De reactie van [verdachte] op de situatie is naar het oordeel van de rechtbank echter niet proportioneel geweest. Op grond van de feiten en omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat de situatie zodanig is geweest, dat zijn gedragingen geboden waren voor de noodzakelijke verdediging van [naam 1] . Immers is vast komen te staan dat [verdachte] direct bij binnenkomst in de woning is overgegaan tot het toepassen van fors geweld, dat bestond uit het slaan en schoppen tegen zowel het lichaam als het hoofd van [slachtoffer] . Op het moment dat [medeverdachte] binnenkwam, ontstond bovendien een overtalsituatie, waarbij [medeverdachte] eveneens geweld gebruikte. Dit geweld ging ook nadat [slachtoffer] al was vast getapet vanuit beide verdachten door. De rechtbank is van oordeel dat al dit geweld niet noodzakelijk was om [naam 1] te beschermen tegen de aanranding door [slachtoffer] . De grenzen van de proportionaliteit zijn met deze gedragingen ver overschreden. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De standpunten
Voor het geval de rechtbank het beroep op noodweer verwerpt, heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweerexces. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat [verdachte] met zijn handelen de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, was deze overschrijding het onmiddellijk gevolg van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging. Die hevige gemoedsbeweging werd veroorzaakt doordat verdachte werd geconfronteerd met de ontuchtsituatie tussen [slachtoffer] en zijn minderjarige broertje. Daarbij werd [verdachte] zelf ook aangevallen door [slachtoffer] .
Meer subsidiair heeft de verdediging bepleit dat sprake was van putatief noodweer. Daartoe is aangevoerd dat verdachte kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze zoals hij dat heeft gedaan, omdat hij zich het dreigende gevaar – te weten de situatie dat zijn 14-jarige broertje werd verkracht door [slachtoffer] – verontschuldigbaar heeft ingebeeld.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen gerechtvaardigd beroep op noodweerexces dan wel putatief noodweer toekomt.
De beoordeling door de rechtbank
Noodweerexces
Nu de rechtbank van oordeel is dat geen sprake was van een noodweersituatie die zag op de verdediging van verdachtes eigen lijf, komt de rechtbank op dit punt niet toe aan bespreking van het beroep op noodweerexces.
Er was wel sprake van een noodweersituatie in de zin van een aanranding van de eerbaarheid van [naam 1] . Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat [verdachte] de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of deze overschrijding het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door deze ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding is veroorzaakt.
De rechtbank overweegt dat [verdachte] enkele indicaties heeft gegeven dat hij geëmotioneerd raakte op het moment dat hij werd geconfronteerd met de situatie tussen [slachtoffer] en [naam 1] . Zo verklaarde hij bij de politie dat zijn brein explodeerde en dat het leek alsof hij omver werd gewalst. De rechtbank vindt die emoties ook voorstelbaar onder de gegeven omstandigheden. [verdachte] heeft echter op geen enkel moment gezegd dat zijn gewelddadige handelen daarna het gevolg was van deze emoties. Daarnaar op de zitting (meermaals) gevraagd, heeft hij dit juist steeds ontkend en expliciet aangegeven dat hij reageerde op de aanval door [slachtoffer] op hemzelf. Die aanval is – zoals eerder overwogen – niet aannemelijk geworden. De rechtbank concludeert daarom dat onvoldoende is onderbouwd dat de confrontatie met de situatie tussen [slachtoffer] en [naam 1] bij verdachte heeft geleid tot een overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging. Het beroep op noodweerexces wordt daarom verworpen.
Putatief noodweer
Meer subsidiair is bepleit dat [verdachte] verontschuldigbaar heeft gedwaald ten aanzien van het bestaan van een noodweersituatie als het gaat om de confrontatie met de aanranding van de eerbaarheid van [naam 1] . De rechtbank concludeert dat deze situatie zich niet voordoet, nu zij heeft vastgesteld dat op dit punt wel degelijk sprake was van een noodweersituatie. Van dwaling hieromtrent was geen sprake. Het verweer wordt daarom verworpen.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat conform het advies van de reclassering het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast. De officier van justitie heeft vervolgens gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 14 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Verder is gevorderd dat als bijzondere voorwaarden aan verdachte worden opgelegd een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod, inhoudende dat verdachte zich niet mag ophouden/bevinden aan de [adres 3] in [plaats 2] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat voor het bepalen van de straf aansluiting moet worden gezocht bij het advies van de reclassering van 2 december 2025. Daarin is geadviseerd dat het jeugdstrafrecht wordt toegepast en dat aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Verder is bepleit dat er geen aanleiding bestaat om een contact- en locatieverbod op te leggen, nu er in de afgelopen twee jaren geen incidenten zijn geweest tussen verdachte en [slachtoffer] . Tot slot wordt verzocht om aan een eventuele voorwaardelijke straf een proeftijd van 2 jaren op te leggen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De ernst van de feiten
[verdachte] heeft zich samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer. Het slachtoffer werd door de verdachten tegen zijn hoofd en lichaam geschopt en geslagen. Vervolgens werd hij vast getapet en vastgehouden in de woning van verdachte.
[verdachte] heeft zich zeer gewelddadig gedragen ten opzichte van het slachtoffer. De rechtbank kan zijn handelen tegelijkertijd niet los zien van de omstandigheden. Verdachte trof zijn destijds 14-jarige broertje in hun woonkamer aan met het toen 44-jarige slachtoffer. Beiden hadden een ontbloot onderlichaam. De rechtbank acht het voorstelbaar dat de confrontatie met die situatie, in zijn eigen woning, bij verdachte emoties teweegbracht. Het gedrag van het slachtoffer ten opzichte van de minderjarige was strafbaar en hij is inmiddels ook bestraft. Dat neemt niet weg dat de reactie van verdachte (en de medeverdachte) daarop buitensporig was. Het door hen gebruikte geweld was volstrekt disproportioneel, zeker nu sprake was van een overtalsituatie. Het schoppen en slaan ging zelfs nog door toen het slachtoffer al was vastgebonden en zich niet kon verweren. De rechtbank is van oordeel dat verdachte voor een andere oplossing had kunnen en moeten kiezen door direct de politie te bellen. Deze vorm van eigenrichting - die heeft geleid tot zeer fors letsel bij het slachtoffer - is voor de rechtbank onacceptabel en dient te worden bestraft.
De persoon van verdachte
De reclassering heeft in haar advies van 2 december 2024 beschreven dat verdachte een opleiding volgt, betaald werk heeft en dat hij gemotiveerd is om maatschappelijke doelen na te streven. Het risico op herhaling en het risico op letsel wordt door de reclassering ingeschat als laag. Verdachte leek vooral (impulsief) te hebben gehandeld vanuit de situatie die hem op dat moment bekend was. Uit de voor de reclassering beschikbare informatie is niet naar voren gekomen dat verdachte bekend staat als een agressieve man, ondanks een eerdere veroordeling vanwege uitgaansgeweld. De rechtbank heeft in het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte gelezen dat dit strafbare feit is afgedaan middels een strafbeschikking op 10 september 2020. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het feit dat verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan een geweldsdelict.
Gezien de ernst van de verdenking adviseert de reclassering de oplegging van een forse voorwaardelijke gevangenisstraf en daarnaast een taakstraf en een geldboete. De oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vindt de reclassering niet wenselijk, aangezien verdachte dan zijn baan zal verliezen en met zijn opleiding zal moeten stoppen. Omdat er sprake is van stabiliteit in het leven van verdachte, hij geen hulpvragen heeft en hij zelf psychische hulp heeft gezocht, ziet de reclassering geen meerwaarde in interventies of toezicht. Zij adviseert daarom de oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank houdt, los van bovenstaande, ook rekening met het gegeven dat de hele gebeurtenis een behoorlijke impact heeft (gehad) op verdachte. Dat dit het geval is, is gebleken uit dat wat hij heeft verteld, maar volgt ook uit het feit dat tijdens een eerdere zitting de behandeling niet kon worden voortgezet vanwege de heftige fysieke en/of psychische reactie van verdachte op de bespreking van het gebeurde..
Jeugdstrafrecht
Omdat verdachte ten tijde van de verdenking de leeftijd van 23 jaar nog niet had bereikt, is door de reclassering het wegingskader voor het adolescentenstrafrecht toegepast. Verdachte woonde ten tijde van de verdenking nog thuis en er was sprake van pedagogische beïnvloeding. Ook volgde verdachte een opleiding, waarvan continuering belangrijk is. Gezien deze indicaties wordt door de reclassering geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank zal het advies van de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen, gelet op de onderbouwing hierbij, overnemen.
De op te leggen straf
Onder de gegeven omstandigheden (te weten de aanleiding tot het incident), acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie niet passend. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat het incident inmiddels ruim twee jaar geleden heeft plaatsgevonden en dat er sprake is van stabiliteit in het leven van verdachte. Hij heeft een baan en volgt een opleiding. Vanwege de ernst van de gepleegde feiten zal de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie en een forse werkstraf aan verdachte opleggen. Gelet op het advies van de reclassering, ziet de rechtbank geen aanleiding om bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de straf te verbinden. Omdat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte in de afgelopen jaren contact heeft gezocht met het slachtoffer ziet de rechtbank geen aanleiding om een contact- en locatieverbod op te leggen zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 maanden opleggen. Gelet op artikel 77y van het wetboek van strafrecht zal de rechtbank aan die voorwaardelijke jeugddetentie een proeftijd van 2 jaren verbinden. Daarnaast zal de rechtbank een werkstraf opleggen van 180 uren, te vervangen door 90 dagen jeugddetentie indien deze werkstraf niet naar behoren wordt verricht. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal worden verrekend en op de taakstraf in mindering worden gebracht. De opgelegde straf is lager dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank tot een andere juridische kwalificatie van het gepleegde geweld komt en zij in meerdere mate rekening houdt met de omstandigheden die tot het incident hebben geleid.
Tot slot zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van de datum van dit vonnis.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met de feiten op 10 december 2024 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De vordering is per e-mail van 16 juni 2025 door de raadsvrouw aangevuld. Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw verder aangegeven dat de schadepost ‘toekomstig gederfd inkomen’ komt te vervallen, omdat bekend is geworden dat de benadeelde partij vanaf mei 2025 weer aan het werk is gegaan.
De benadeelde partij vordert in totaal:
- € 5.714,17 € 5.714,17 aan materiële schade, bestaande uit:
o € 385,00 eigen risico 2023;
o € 385,00 eigen risico 2024;
o € 993,06 kosten apotheek;
o € 425,00 kosten haptotherapie;
o € 10,84 parkeerkosten;
o € 140,00 kosten verblijf ziekenhuis;
o € 1.500,00 toekomstige medische kosten;
o € 1.875,27 gederfd inkomen;
- € 10.000,00 € 10.000,00 aan smartengeld,
telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak (dan wel ontslag van alle rechtsvervolging). Subsidiair is bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat de vordering te complex is om in het kader van een strafproces te behandelen. Daarbij is met name van belang dat sprake is van eigen schuld van de benadeelde. De vraag welk deel van de schade voor zijn eigen rekening moet komen, is voor de civiele rechter om te bepalen. Meer subsidiair zijn alle schadeposten door de verdediging betwist.
Overweging van de rechtbank
Voor de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij als gevolg van het strafbare handelen van verdachte en de medeverdachte rechtstreeks schade heeft geleden, waarvoor zij naar burgerlijk recht aansprakelijk zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De verdediging heeft een eigenschuld verweer gevoerd. De schade zou volgens de raadsman mede het gevolg zijn van omstandigheden die aan de benadeelde partij kunnen worden toegerekend. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij inmiddels bij vonnis van 12 december 2024 door de rechtbank Gelderland is veroordeeld voor het zedendelict dat zich afspeelde direct voorafgaand aan het strafbare handelen door verdachte. De beoordeling van de mate waarin de aan beiden toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen en de vraag of de billijkheid een andere verdeling van de schade eist, vergen in dit geval een uitvoerig partijdebat en mogelijk nadere bewijslevering. Voor een aantal schadeposten geldt bovendien dat het bestaan van een causaal verband tussen het strafbare handelen door verdachte en de gevorderde schade – zonder nadere onderbouwing – niet zonder meer evident is. Voor het genoemde partijdebat en de nadere bewijslevering is in dit strafgeding geen plaats. De rechtbank is van oordeel dat de beoordeling van de vordering tot schadevergoeding om die reden (in het geheel) moet worden overgelaten aan de burgerlijke rechter. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 45, 47, 57, 77c, 77g, 77m, 77n, 77p, 77x, 77y, 77z, 282 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder feit 1, primair en feit 1, subsidiair ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 3 maanden;
 bepaalt dat
deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, te weten een werkstraf van 180 uren, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in voorlopige hechtenis doorgebracht twee uur in mindering wordt gebracht;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/smartengeld;
 bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Gerritsen (voorzitter), mr. J.M. Graat en
mr. L.M. Vogel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 juli 2025.

Mr. L.M. Vogel en mr. H. Jansen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, Districtsrecherche Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023464820, gesloten op 14 februari 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 11-13.
3.Proces-verbaal van aangifte door. [slachtoffer] , p. 43-46.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 40.
5.Letselrapportage, p. 80-91.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 66-67.
7.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 17 december 2025.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 119-120.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] bij de rechter-commissaris d.d. 10 oktober 2023.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 237-238.
11.Proces-verbaal vooronderzoek lab, p. 155-174.
12.Proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek, p. 176-178 en 181-187.
13.Proces-verbaal van bevindingen buurtonderzoek, p. 55.