ECLI:NL:RBGEL:2025:5631

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
05.408935.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 16-jarige jongen tot een werkstraf van 100 uur wegens het voorhanden hebben van hasj en munitie

Op 15 juli 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een 16-jarige jongen. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid hasj en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 december 2024 in Harderwijk samen met anderen een sporttas met waardevolle spullen heeft weggenomen, maar sprak hem vrij van deze feiten wegens onvoldoende bewijs. Wel werd bewezen dat hij 232,14 gram hasj en munitie van categorie III in zijn bezit had. De officier van justitie had een jeugddetentie van 5 dagen en een voorwaardelijke geldboete geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een werkstraf van 100 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk, meer passend was. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verbeterde thuissituatie en de hulpverlening die hij ontvangt. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder gestructureerde dagbesteding in de vorm van onderwijs of arbeid. De voorlopige hechtenis werd opgeheven, en de rechtbank gaf de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting de opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/408935-24
Datum uitspraak : 15 juli 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] ,
wonend aan [adres] in [geboorteplaats] .
Raadsvrouw: mr. P. Hoesstee, advocaat in Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een terechtzitting achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 december 2024 te Harderwijk
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een sporttas met inhoud (onder meer met schoenen, een jas, bankpassen, ID-kaart, een portemonnee en OV-kaart) in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door [slachtoffer 2] dreigend een mes voor te houden en/of door
dreigend met dat mes naar [slachtoffer 2] te wijzen;
2.
hij op of omstreeks 28 december 2024 te Harderwijk ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door op korte afstand met een (vuur)wapen op [slachtoffer 2] te richten;
3.
hij op of omstreeks 28 december 2024 te Harderwijk
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
2 kogelpatronen en/of 1 huls van het kaliber .22 Lr type randvuurpatroon
voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 28 december 2024 te Harderwijk
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van ongeveer 232,14 gram hasj, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 3 en 4. Zij heeft de rechtbank gevraagd verdachte vrij te spreken van de feiten 1 en 2.
Het standpunt van de verdediging
Net als de officier van justitie heeft de raadsvrouw de rechtbank gevraagd verdachte vrij te spreken van de feiten 1 en 2. Ten aanzien van de feiten 3 en 4 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
FEITEN 1 en 2
De rechtbank overweegt dat het dossier veel vragen oproept. De aangifte van [slachtoffer 2] staat bovendien tegenover de van meet af aan stellige ontkenning van verdachte. Onduidelijk is gebleven wat er precies is gebeurd en door wie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde onder 1 en 2.
FEIT 3
Verdachte heeft dit feit bekend. Daarom zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebruikt (ex artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering).
Bewijsmiddelen
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 33;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 64;
  • proces-verbaal onderzoek munitie, p. 86, 88 en 89;
  • de verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 1 juli 2025.
FEIT 4
Verdachte heeft dit feit bekend. Daarom zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebruikt (ex artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering).
Bewijsmiddelen
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 64;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 90;
  • de verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 1 juli 2025.

3.De bewezenverklaring

De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Bewezen kan worden dat:
3.
hij op
of omstreeks28 december 2024 te Harderwijk
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 2 kogelpatronen en
/of1 huls van het kaliber .22 Lr type randvuurpatroon voorhanden heeft gehad;
4.
hij op
of omstreeks28 december 2024 te Harderwijk
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk gevalopzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van
ongeveer232,14 gram hasj
, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van die onderdelen van de tenlastelegging die niet zijn bewezen.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is strafbaar.

7.De motivering van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 5 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie een geheel voorwaardelijke geldboete van € 800,- geëist, met daarbij een proeftijd van twee jaar met de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de rechtbank kan volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf. Als de rechtbank alleen komt tot een bewezenverklaring van de feiten 3 en 4 zou aan deze voorwaardelijke straf enkel een meldplicht bij de jeugdreclassering moeten worden gekoppeld, met een proeftijd van één jaar. Als de rechtbank, ondanks het verweer van de verdediging, tot een bewezenverklaring van de feiten 1 en/of 2 komt, dan is verdachte bereid en in staat om zich aan de door de Raad geadviseerde voorwaarden te houden.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, betrekt de rechtbank de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de inhoud van de volgende stukken:
  • het uittreksel justitiële documentatie van 2 juni 2025 (het strafblad),
  • het psychologisch rapport Pro Justitia van 7 april 2025 van mevrouw M.M.M. Verberk Msc, GZ-psycholoog;
  • het rapport van de Raad van 30 juni 2025.
In het bijzonder neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Strafblad
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van munitie en een grote hoeveelheid hasj. Hoewel verdachte over de hasj heeft verklaard dat deze voor eigen gebruik was, ziet de rechtbank in het dossier signalen die erop wijzen dat de hasj niet voor eigen gebruik was. De rechtbank vindt het ongeloofwaardig dat verdachte ruim 230 gram hasj zou hebben gekocht voor eigen gebruik. Dit is een enorme hoeveelheid. Uit informatie op internet blijkt dat veel mensen 3 tot 6 joints roken uit 1 gram hasj. Dat zou betekenen dat verdachte een voorraad hasj in huis had voor 700 joints of meer. Tijdens de zitting heeft verdachte verklaard dat hij ongeveer 300 euro heeft betaald voor de voorraad hasj. Uit informatie van het Trimbos instituut blijkt echter dat 1 gram hasj tussen de 10 en 15 euro kostte in 2024. Voor 300 euro had verdachte hooguit zo’n 30 gram hasj kunnen kopen. Voor de bij hem aangetroffen hoeveelheid zou verdachte een veelvoud van het door hem genoemde bedrag hebben moeten betalen. De rechtbank neemt ook in aanmerking dat de hasj bij verdachte in huis was verstopt op bijzondere plekken, zoals in de buis boven het mechanische ventilatiesysteem op zolder en in het waterreservoir van het toilet. Daarnaast volgt uit het proces-verbaal van bevindingen van 29 december 2024 (dossierpagina’s 107-108) dat er sinds september 2022 diverse meldingen bij de politie zijn binnengekomen waarin wordt aangegeven dat verdachte drugs zou dealen en wapens zou bezitten.
Het is algemeen bekend dat het gebruik van verdovende middelen gezondheidsproblemen oplevert. Daarnaast gaat het zich begeven in de drugswereld vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit, zoals wapenbezit. Bij verdachte is geen wapen aangetroffen, maar wel munitie. Het ongecontroleerde bezit van munitie levert een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hier streng tegen moet worden opgetreden.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin is vermeld welke straffen doorgaans worden opgelegd voor soortgelijke feiten. Voor het aanwezig hebben van softdrugs, geven de richtlijnen een indicatie van de straf tot het bezit van maximaal 30 gram. Zoals in het voorgaande aangegeven, gaat de rechtbank (onder meer) gelet op de grote hoeveelheid hasj die bij verdachte is aangetroffen (232 gram) uit van de richtlijn voor een dealerindicatie, waarvoor een taakstraf van 120 uur dan wel jeugddetentie als uitgangspunt wordt geformuleerd. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de bewezenverklaring voor het bezit van de munitie.
Uit de rapportages van de psycholoog en de Raad blijkt dat verdachte een belaste voorgeschiedenis heeft. Hij heeft een lange tijd te maken gehad met een zeer stressvolle thuissituatie, waardoor hij zijn heil heeft gezocht in veelvuldig cannabisgebruik. Ook was hij veel op straat met jongeren die geen goede invloed op hem hadden. Verdachte heeft hierdoor verkeerde keuzes gemaakt. Inmiddels is de thuissituatie rustiger en is er hulpverlening betrokken bij verdachte en zijn gezin. Sinds zijn aanhouding en inverzekeringstelling lijkt het beter te gaan met verdachte. In het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft hij laten zien dat hij zich kan houden aan de afspraken die voor hem gelden. Verdachte is gestopt met blowen, heeft afstand genomen van zijn kennissen op straat, is veelal binnenshuis, heeft een bijbaan en heeft zijn praktijkdiploma gehaald. Het voorgaande weegt de rechtbank mee in het voordeel van verdachte.
De officier van justitie heeft (conform het advies van de Raad) de oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete geëist. De rechtbank vindt het opleggen van een geldboete niet passend gelet op de hoeveelheid drugs die is aangetroffen en de meldingen die bij de politie zijn binnengekomen dat verdachte drugs zou verkopen en daarmee geld zou verdienen. Daarnaast vindt de rechtbank het opleggen van een geldboete niet in het belang van verdachte, omdat hierin het risico schuilt dat verdachte de geldboete (eventueel met hulp van anderen) afbetaalt zodra het lastig voor hem wordt om zich aan de gestelde voorwaarden te houden. Gelet op het positieve verloop van de schorsingsperiode waarin verdachte werd begeleid door de jeugdreclassering, vindt de rechtbank het van belang dat verdachte een goede stok achter de deur heeft om zich aan de gestelde voorwaarden en de aanwijzingen van de jeugdreclassering te blijven houden. De rechtbank legt verdachte daarom een werkstraf op van 100 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Aan deze werkstraf verbindt de rechtbank naast de algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd gestructureerde dagbesteding heeft in de vorm van onderwijs en/of arbeid.
De door de Raad geadviseerde behandeling legt de rechtbank niet op als voorwaarde. De reden hiervan is dat de behandeling met name gericht zou zijn op het vergroten van de impulscontrole, emotieregulatie, coping en middelengebruik. Naar het oordeel van de rechtbank houden deze doelen vooral verband met de feiten 1 en 2. Omdat de rechtbank komt tot een vrijspraak voor deze feiten én omdat verdachte tijdens de zitting heeft aangegeven niet gemotiveerd te zijn voor de behandeling, zal de rechtbank dit niet aan verdachte niet opleggen als voorwaarde.
De rechtbank oordeelt dat de grondslag voor de voorlopige hechtenis van verdachte niet meer aanwezig is. De (inmiddels geschorste) voorlopige hechtenis wordt daarom opgeheven.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 77 a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen wat verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een taakstraf, te weten een werkstraf van 100 (honderd) uren, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen;
bepaalt dat van die werkstraf 50 (vijftig) uren niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren onder de
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en
stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd gestructureerde dagbesteding heeft in de vorm van onderwijs en/of arbeid;
geeft de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, afdeling jeugdreclassering, in Amsterdam de opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
onder de voorwaarden dat verdachte:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in art. 77aa, eerste tot en met vierde lid, Wetboek van Strafrecht, uit te voeren door de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, afdeling jeugdreclassering, in Amsterdam, waaronder de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt, daaronder begrepen;
 beveelt dat de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de werkstraf in mindering wordt gebracht, volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht, twee uren in mindering worden gebracht;
 heft het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.L. Tomassen (voorzitter en kinderrechter), mr. I.D. Jacobs en mr. E.M. van Poecke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.C.G.M. van Lammeren-van Dijck, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 juli 2025.
mr. G.M.L. Tomassen en mr. E.M. van Poecke zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal met dossiernummer PL0600-2024607059, gesloten op 2 januari 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.