ECLI:NL:RBGEL:2025:5665

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
C/05/438680
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en verrekening tussen een onderneming en VDB Business B.V. met betrekking tot openstaande facturen en inruil van chalets

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, heeft eiser, een onderneming die zich richt op grond- en sloopwerk, een vordering ingesteld tegen VDB Business B.V., een bedrijf dat recreatie-objecten verkoopt. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 12 februari 2025, gevolgd door een mondelinge behandeling op 14 mei 2025. Eiser vordert betaling van openstaande facturen, vermeerderd met rente en kosten, terwijl VDB zich beroept op verrekening van vorderingen over en weer. De rechtbank heeft vastgesteld dat VDB erkent een bedrag van € 134.810,62 verschuldigd te zijn aan eiser, maar ook dat eiser nog bedragen aan VDB verschuldigd is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van eiser niet toewijsbaar zijn, omdat het beroep op verrekening slaagt. Eiser wordt veroordeeld tot betaling van € 9.014,88 aan VDB, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft ook de proceskosten toegewezen aan VDB, en de beslaglegging door eiser opgeheven. Het vonnis is uitgesproken op 16 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/438680 / HZ ZA 24-244
Vonnis van 16 juli 2025
in de zaak van
[eiser in conv],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conv] ,
advocaat: mr. F.R.H. Kuiper,
tegen
VDB BUSINESS B.V.,
te Ermelo,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: VDB,
advocaat: mr. H. Loonstein.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 februari 2025
- de mondelinge behandeling van 14 mei 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser in conv] is een onderneming die zich onder andere richt op grond- en sloopwerk en straat- en rioolwerk. VDB is een onderneming die zich bezighoudt met de verkoop van recreatie-objecten, zoals chaletwoningen (hierna: chalets).
2.2.
[eiser in conv] heeft gedurende meerdere jaren werkzaamheden verricht voor VDB. De facturen van [eiser in conv] werden door VDB (deels) betaald door levering van chalets aan [eiser in conv] , waarbij ook chalets werden ingeruild voor andere chalets. Zo is chalet [naam 1] op vakantiepark [naam 2] ingeruild voor chalet [naam 3] op vakantiepark [naam 4] , dat vervolgens weer is ingeruild voor twee chalets op vakantiepark [naam 5] , nummers 21 en 34.
2.3.
Op 3 december 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser in conv] en VDB, omdat volgens [eiser in conv] het bedrag aan openstaande facturen aanmerkelijk hoger was dan de waarde van de door [eiser in conv] verkregen chalets. Volgens VDB was het tegendeel het geval, zodat per saldo een vordering van VDB op [eiser in conv] zou resteren.
2.4.
Bij brief van 28 februari 2022 heeft VDB het standpunt ingenomen dat [eiser in conv] een betalingsverplichting heeft van € 156.175,00 en [eiser in conv] gesommeerd tot betaling van € 21.683,81.
2.5.
De heer [eiser in conv] heeft in privé grond op vakantiepark [naam 4] gekocht. (De advocaat van) [eiser in conv] heeft VDB gevraagd deze grond terug te kopen.
2.6.
Op 25 april 2023 heeft, nadat een gesprek tussen hen heeft plaatsgevonden, de boekhouder van [eiser in conv] aan de boekhouder van VDB een e-mail (productie 17 bij dagvaarding) gestuurd waarin staat, voor zover relevant:
“[naam]
van VDB en[naam]
van [eiser in conv] hebben zojuist nog een keer alles besproken en zijn tot de conclusie gekomen dat bijgaand overzicht klopt met de administraties van beide kanten.Er blijft nog een door VDB te betalen bedrag van € 90.810,12 open staan. (…)
Dit is met de opmerking dat chalet 21 [naam 5] niet door gaat volgens [eiser in conv] , dit moet nog akkoord worden gegeven door VDB.
Naar ons idee is het nu verder aan de directie van [eiser in conv] en VDB en de advocaten om het e.e.a. af te ronden”.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser in conv] vordert dat de rechtbank bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad vonnis VDB zal veroordelen om te betalen:
1. primair € 343.613,37 vermeerderd met het rendement vanaf 5 mei 2024 en vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 18 juni 2024;
2. subsidiair € 326.666,59 vermeerderd de wettelijke handelsrente vanaf 18 juni 2024;
3. de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van het vonnis.
3.2.
[eiser in conv] legt primair aan zijn vorderingen ten grondslag dat een bedrag van € 90.810,12 aan facturen open staat, dat VDB € 2.036,55 buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is, dat aan [eiser in conv] concrete rendementen zijn toegezegd, wat leidt tot een gemist rendement van € 106.066,70 tot en met 3 mei 2024, dat VDB een bedrag van € 60.000,00 verschuldigd is voor de (terug)koop van de grond die [eiser in conv] in privé heeft gekocht en dat € 84.700,00 moet worden betaald door VDB in verband met inruil van chalet [naam 5] 34.
De subsidiaire vordering is gebaseerd op de redenering van [eiser in conv] dat partijen nader zouden kunnen overeenkomen om te doen alsof er nooit chalets zijn ingeruild. Het bedrag van € 326.666,59 is gebaseerd op de al vervallen facturen vermeerderd met wettelijke handelsrente.
3.3.
VDB voert verweer. VDB concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser in conv] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser in conv] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser in conv] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
VDB vordert, na vermindering van eis, dat de rechtbank bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad vonnis:
- voorwaardelijk, in het geval het beroep op verrekening in conventie niet wordt gehonoreerd, [eiser in conv] zal veroordelen om € 148.625,00 te betalen;
- voorwaardelijk, in het geval het beroep op verrekening in conventie wél wordt gehonoreerd, [eiser in conv] zal veroordelen om € 13.814,38 te betalen;
- [eiser in conv] zal veroordelen om de wettelijke rente te betalen vanaf 19 september 2017 over een bedrag van € 36.500,00, vanaf 19 juli 2018 over een bedrag van € 17.000,00, vanaf 9 maart 2019 over € 105.675,00 en vanaf 28 februari 2022 over € 156.175,00;
- [eiser in conv] zal veroordelen om € 2.336,75 aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen;
- de ten laste van VDB gelegde derdenbeslagen op zal heffen en [eiser in conv] zal veroordelen om door de beslagen geleden schade te vergoeden, op te maken bij staat;
- [eiser in conv] zal veroordelen in de proceskosten.
3.6.
VDB stelt zich op het standpunt dat [eiser in conv] nog bedragen aan haar verschuldigd is voor de aan [eiser in conv] geleverde chalets, in totaal € 148.625,00. VDB doet daarom (in conventie) een beroep op verrekening. Het bedrag van € 148.625,00 is als volgt opgebouwd. Chalet [naam 1] heeft een waarde van € 61.649,50. [eiser in conv] heeft voor het chalet een betaling gedaan van € 35.699,50, zodat € 25.950,50 resteert. Chalet [naam 1] is ingeruild voor Chalet [naam 3] , ter waarde van € 78.650,00. Aangezien Chalet [naam 3] meer waard is dan chalet [naam 1] , moet een verschil van € 17.000,00 worden bijbetaald. Vervolgens is chalet [naam 3] ingeruild voor de chalets [naam 5] 21 en [naam 5] 34 met waardes van respectievelijk € 99.825,00 en € 84.700,00, samen € 184.325,00. De waarde van chalet [naam 3] hierop in mindering gebracht, resteert € 105.675,00 welk bedrag [eiser in conv] verschuldigd is ten aanzien van deze twee chalets. Dat brengt de totale vordering van VDB op € 25.950,50 + € 17.000,00 + € 105.675,00 = € 148.625,00.
3.7.
[eiser in conv] voert verweer. [eiser in conv] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van VDB, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van VDB, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van VDB in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang van de vorderingen, zullen deze gezamenlijk worden beoordeeld.
De vordering van [eiser in conv] op VDB
4.2.
VDB erkent dat zij een bedrag van € 134.810,62 verschuldigd is aan [eiser in conv] . In reconventie vordert zij immers betaling door [eiser in conv] van € 13.814,38 na verrekening met haar gestelde vordering van € 148.625,00. Ter zitting is bovendien door VDB erkend dat [eiser in conv] € 134.810,62 aan facturen heeft overgelegd (spreekaantekeningen randnummer 6), welke volgens VDB zijn voldaan door middel van verkoop/inruil van de chalets. Gelet op deze erkenning door VDB staat in deze procedure vast dat [eiser in conv] een vordering van € 134.810,62 op VDB heeft.
4.3.
Door [eiser in conv] is ter zitting erkend dat hij chalet [naam 5] 34 graag wilde inruilen/terug verkopen, maar dat VDB hier niet mee akkoord is gegaan. Voor zover de vordering van [eiser in conv] is gebaseerd op inruil van dit chalet, is deze derhalve ongegrond.
4.4.
[eiser in conv] vordert een bedrag van € 60.000,00 in verband met grond die [eiser in conv] in privé heeft gekocht. [eiser in conv] voert aan dat VDB deze grond moet terugkopen om tot een totale afwikkeling van de relatie tussen [eiser in conv] en VDB te komen. Nog daargelaten of dit een deugdelijke rechtsgrond is, geldt dat VDB onbetwist heeft aangevoerd dat niet zij, maar Heidepark Veluwschkarakter B.V. de grond heeft verkocht aan [eiser in conv] . Daarom valt niet in te zien dat VDB gehouden zou zijn deze grond terug te kopen. De vordering is niet toewijsbaar.
4.5.
Volgens [eiser in conv] heeft VDB toegezegd dat [eiser in conv] concrete rendementen zou behalen met de verhuur van de chalets. In een brochure van VDB staat een rendement van 7,2% genoemd. Ook heeft [eiser in conv] aantekeningen gemaakt van een gesprek met VDB waarin percentages van 6,9% en 7,2% zouden zijn toegezegd. Het bedrag van € 106.066,70 is gebaseerd op deze percentages gerelateerd aan de betalingen die [eiser in conv] voor de chalets heeft gedaan, onder meer 6,9% over € 138.650,00 voor een periode van ongeveer 6 jaar. [eiser in conv] voert ook aan dat als er geen afspraken waren gemaakt over rendement, zij beter voor directe betaling had kunnen kiezen. VDB betwist uitdrukkelijk dat zij met [eiser in conv] afspraken heeft gemaakt over (gegarandeerd) rendement. Dit soort afspraken moet de eigenaar van een chalet volgens VDB maken met het recreatiepark of de exploitant daarvan, bijvoorbeeld de aan VDB gelieerde vennootschap VDB Recreatie Groep B.V. VDB erkent dat zij, althans haar bestuurder, met [eiser in conv] heeft gesproken over rendementen.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te komen tot het oordeel dat partijen (mondeling) zijn overeengekomen dat [eiser in conv] een gegarandeerd rendement zou ontvangen. Een garantie zou betekenen dat ook als een chalet nooit verhuurd wordt, [eiser in conv] een bedrag zou moeten ontvangen. Het ligt niet voor de hand dat VDB een dergelijke regeling zou treffen zonder de percentages en andere voorwaarden, bijvoorbeeld privégebruik door [eiser in conv] , in een schriftelijke overeenkomst vast te leggen. Het enkele feit dat partijen over rendementen hebben gesproken is daarom onvoldoende. Dat [eiser in conv] (achteraf) meent dat zij zonder de garantie van rendement beter voor directe betaling van haar facturen had kunnen kiezen, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Verder betwist VDB dat er daadwerkelijk inkomsten zijn gegenereerd met de verhuur van de chalets. Ter zitting heeft VDB aangevoerd dat de chalets van [eiser in conv] nooit verhuurd zijn en dat zij zelf ook geen rendement heeft gemaakt met de verhuur van die chalets. Hiertegenover heeft [eiser in conv] onvoldoende aangevoerd. [eiser in conv] heeft niets aangevoerd over de verhuur van chalet [naam 1] en chalet [naam 3] . Chalet [naam 5] 34 was naar eigen zeggen van [eiser in conv] kort voor de zitting nog niet geplaatst. Volgens [eiser in conv] wordt chalet [naam 5] 21 gebruikt door een derde maar daarvan heeft hij geen bewijs geleverd. Bij deze stand van zaken blijkt nergens uit dat de chalets zijn verhuurd en voor welk bedrag, zodat ook niet kan worden vastgesteld of winst is gegenereerd met de verhuur van de chalets. Dat VDB ongerechtvaardigd is verrijkt doordat zij inkomsten uit verhuur van de chalets van [eiser in conv] in eigen zak zou hebben gestoken, zoals subsidiair aangevoerd door [eiser in conv] , is daarom ook niet gebleken. Dit deel van de vordering van [eiser in conv] is niet toewijsbaar.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser in conv] in hoofdsom een vordering op VDB heeft van € 134.810,62.
De vordering van VDB op [eiser in conv]
4.8.
[eiser in conv] betwist de berekening van de vordering van VDB zoals uiteengezet onder 3.6. De waarde van chalet [naam 1] klopt, maar [eiser in conv] stelt dat zij € 40.699,50 heeft aanbetaald, niet € 35.699,50. Productie 16 bij dagvaarding is een e-mailwisseling waarin onder andere dit verschil van € 5.000,00 wordt besproken. De boekhouder van VDB schrijft in die e-mailwisseling dat een deelbetaling van € 5.000,00 niet is ontvangen omdat dit “
verwijst naar een verrekening van [eiser in conv] die op deze datum is gemaakt en geen girale transactie betreft”. Dit wijst erop dat [eiser in conv] op een factuur € 5.000,00 heeft ingehouden vanwege een vordering van VDB. Verderop in diezelfde e-mail schrijft de boekhouder weliswaar dat hij niet ziet waar de aanbetaling op chalet [naam 1] is verwerkt, maar daarbij vermeldt hij ook: “
Ik heb in mijn overzichten de verrekeningen weggelaten en enkel facturen tegenover betalingen gezet”. Ook staat in het overzicht bij productie 17 bij dagvaarding (zie 2.6) een deelbetaling van € 5.000,00 opgenomen voor chalet [naam 1] . Mede gelet op de toelichting ter zitting, waar de boekhouder van VDB heeft uitgelegd dat het bedrag van € 5.000,00 ergens in 2019 of 2020 terugkomt, is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat een (extra) betaling van € 5.000,00 voor chalet [naam 1] is gedaan, door middel van verrekening met een factuur van [eiser in conv] . De totale aanbetaling komt daardoor op € 40.699,50, zoals aangevoerd door [eiser in conv] .
4.9.
[eiser in conv] betoogt verder dat chalet [naam 5] 21 is terugverkocht aan VDB, zodat het bedrag van € 99.825,00 niet moet worden meegenomen bij de berekening van de vordering van VDB. Dat de inruil van chalet [naam 5] 21 is teruggedraaid blijkt echter nergens uit. Uit de e-mail van 25 april 2023 (2.6) blijkt dat VDB daar nog akkoord op moest geven. In de conclusie van antwoord in reconventie heeft [eiser in conv] ter ondersteuning van zijn standpunt aangevoerd dat hij geen sleutel heeft van chalet [naam 5] 21 en dat hij niet weet waar dat chalet staat. Dit is echter in tegenspraak met de door [eiser in conv] ter zitting ingenomen stelling dat hij heeft gezien dat chalet [naam 5] 21 door een derde wordt gebruikt. Bovendien heeft [eiser in conv] ter zitting ook aangevoerd dat hij geen sleutel nodig heeft van chalet [naam 5] 21 omdat deze bedoeld was voor verhuur. De slotsom is dat [eiser in conv] zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd, aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
4.10.
De vordering van VDB kan dus (in hoofdsom) als volgt worden vastgesteld:
Chalet
Waarde
Aanbetaling/inruil
Resteert
[naam 1]
€ 61.649,50
€ 40.699,50
€ 20.950,00
[naam 3]
€ 78.650,00
€ 61.649,50 ( [naam 1] )
€ 17.000,50
[naam 5] 21
€ 99.825,00
€ 78.650,00 ( [naam 3] )
€ 21.175,00
[naam 5] 34
€ 84.700,00
-
€ 84.700,00
Totaal
€ 143.825,50
Verrekening
4.11.
Het gevolg van verrekening is dat vorderingen over en weer teniet gaan tot hun gezamenlijk beloop (art. 6:127 lid 1 BW). Bij de beoordeling van een beroep op verrekening als bedoeld in art. 6:127 BW, gaat het erom of de schuldenaar de bevoegdheid tot verrekening zoals bedoeld in art. 6:127 lid 2 BW heeft op het moment dat hij aan de schuldeiser verklaart dat hij zijn schuld met een vordering verrekent. Deze bevoegdheid had VDB op het moment dat zij [eiser in conv] sommeerde tot betaling van € 21.683,81(2.4) niet, omdat zij er daarbij ten onrechte vanuit ging dat zij een vordering op VDB had van € 156.175,00. In deze procedure slaagt het beroep op verrekening wél. Gelet op de hiervoor vastgestelde vorderingen, moet [eiser in conv] na verrekening € 9.014,88 in hoofdsom aan VDB betalen (€ 143.825,50 – € 134.810,62). De voorwaardelijke vordering in reconventie van VDB is in zoverre toewijsbaar.
4.12.
De verrekening heeft tot gevolg dat [eiser in conv] geen vordering meer heeft op VDB. VDB is daarom ook geen buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. De primaire vordering van [eiser in conv] in conventie moet worden afgewezen.
4.13.
De subsidiaire vordering van [eiser in conv] is gebaseerd op de situatie dat partijen doen alsof zij nooit zijn overeengekomen dat facturen van [eiser in conv] zouden worden betaald door de levering van chalets aan [eiser in conv] . Dit zou betekenen dat partijen nadere afspraken moeten maken. Aangezien VDB niet bereid is om dergelijke afspraken te maken, is de door [eiser in conv] bedoelde situatie niet aan de orde. De subsidiaire vordering van [eiser in conv] zal worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.14.
VDB heeft na verrekening een vordering op [eiser in conv] van € 9.014,88, zodat dit het bedrag is waaraan de verschuldigde incassokosten moeten worden gerelateerd. De rechtbank zal de door VDB gevorderde vergoeding toewijzen tot het wettelijke tarief dat aansluit bij deze toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. Conform de voor buitengerechtelijke incassokosten geldende regeling is bij een hoofdsom van € 9.014,88 een vergoeding toewijsbaar van € 825,74.
Rente
4.15.
Omdat de door [eiser in conv] gevorderde hoofdsom zal worden afgewezen kan hij ook geen aanspraak maken op wettelijke handelsrente. De door VDB (in het petitum) gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen over het bedrag van € 9.014,88 na verstrijken van de in de beslissing vermelde termijn voor voldoening.
Beslag
4.16.
VDB vordert opheffing van de door [eiser in conv] ten laste van VDB gelegde derdenbeslagen. De uitkomst van de zaak in conventie, namelijk afwijzing van de vorderingen van [eiser in conv] omdat het beroep van VDB op verrekening slaagt, brengt mee dat de beslagen zijn gebaseerd op een ondeugdelijke vordering. De vordering tot opheffing van de beslagen is daarom toewijsbaar. VDB vordert verder schadevergoeding op te maken bij staat. Voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure moet aannemelijk zijn dat VDB mogelijk schade heeft geleden door het onrechtmatig gelegde beslag. VDB heeft in dit verband slechts gesteld dat zij door het beslag “
beperkt[is]
in haar mogelijkheid om over haar bankrekeningen te beschikken”. Dat betekent echter niet dat zij ook schade heeft geleden, bijvoorbeeld omdat zij als gevolg van het beslag bepaalde schuldeisers niet heeft kunnen betalen. Het had op de weg gelegen van VDB om dit nader te motiveren. Met haar enkele blote stelling heeft zij de mogelijkheid van schade niet aannemelijk gemaakt. De gevorderde schadevergoeding op te maken bij staat zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.17.
[eiser in conv] is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van VDB in conventie worden begroot op:
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
5.428,00
(2 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
12.223,00
4.18.
Omdat beide partijen in reconventie gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser in conv] af,
5.2.
veroordeelt [eiser in conv] in de proceskosten van € 12.223,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser in conv] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart de veroordeling onder 5.2. uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
veroordeelt [eiser in conv] tot betaling aan VDB van een bedrag van € 9.014,88, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [eiser in conv] tot betaling aan VDB van een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 825,74,
5.6.
heft op de ten laste van VDB op 25 juni 2024 onder de ABN AMRO Bank N.V. en Coöperatieve Rabobank U.A. gelegde derdenbeslagen,
5.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.8.
verklaart dit vonnis voor zover het betreft 5.4, 5.5 en 5.6 uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J.M. Weijnen en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.