Uitspraak
1.De inhoud van de tenlastelegging
met een persoon, te weten [slachtoffer] ,
een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het
seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] ,
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak,
en welke opzetverkrachting werd voorafgaan door, vergezeld van en/of gevolgd
door dwang, geweld en/of bedreiging, door
- het vasthouden van de handen van die [slachtoffer] door hem, verdachte,
en/of
- het uittrekken van de broek en of onderbroek van die [slachtoffer] door
hem, verdachte;
met een persoon, te weten [slachtoffer] ,
een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het
seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] ,
terwijl hij, verdachte, ernstige reden had om te vermoeden dat bij die [slachtoffer]
[slachtoffer] daartoe de wil ontbrak.
2.De standpunten
3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs
.Dat betekent dat geen wettig en overtuigend bewijs is voor het tenlastegelegde feit. De rechtbank merkt daarbij op dat dit niet betekent dat hetgeen door aangeefster is verklaard niet gebeurd zou kunnen zijn. De rechtbank is echter gebonden aan de regels over het bewijs(minimum) in zedenzaken en komt gelet daarop niet tot een bewezenverklaring. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij.