ECLI:NL:RBGEL:2025:5681

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
C/05/444337 / FZ RK 24-2850
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van Nederlands recht bij ontkenning van vaderschap en onderzoek naar belang van het kind

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 1 juli 2025 een tussenbeschikking gegeven in een verzoek tot ontkenning van het vaderschap. De man, die verzoekt om ontkenning van het vaderschap van de minderjarige, heeft een DNA-onderzoek laten uitvoeren waaruit blijkt dat hij niet de biologische vader is. De vrouw, de juridische moeder, heeft haar medewerking aan de ontkenning van het vaderschap betuigd. De rechtbank oordeelt dat Gambiaans recht van toepassing is, maar dat er geen informatie beschikbaar is over de mogelijkheden tot ontkenning van het vaderschap onder dat recht. De rechtbank overweegt dat, indien ontkenning volgens het toepasselijke recht niet mogelijk is, zij op basis van artikel 10:93 BW Nederlands recht kan toepassen, mits dit in het belang van het kind is. De rechtbank verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om onderzoek te doen naar de vraag of ontkenning van het vaderschap in het belang van de minderjarige is. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan in afwachting van de resultaten van dit onderzoek. De zaak betreft ook verzoeken om een zorgregeling en eenhoofdig gezag, waarbij de rechtbank eveneens de Raad om advies vraagt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/444337 / FZ RK 24-2850
Datum uitspraak: 1 juli 2025
beschikking
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, hierna te noemen de man,
advocaat: mr. C.H.J. Willemsen te Arnhem,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster, hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. G.P.G. Willemse-Schoenmakers te Ulft,
over de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Gambia),
hierna te noemen
[de minderjarige] ,
in rechte vertegenwoordigd door mr. J.G. Kalk, advocaat te Nijmegen.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
  • de beschikking van deze rechtbank van 6 februari 2025;
  • het advies van de bijzondere curator van 4 april 2025;
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, ingekomen op 9 mei 2025;
  • het aanvullend verzoek en overlegging productie van de man, ingekomen op 15 mei
2025.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 20 mei 2025 zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. C.H.J. Willemsen;
- de vrouw, bijgestaan door mr. G.P.G. Willemse-Schoenmakers;
- mr. J.G. Kalk als bijzondere curator;
- een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
In voornoemde beschikking is de bijzondere curator mr. Kalk benoemd om [de minderjarige] te vertegenwoordigen. De bijzondere curator is in de gelegenheid gesteld schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen en daarbij een standpunt over het verzoek in te nemen.
De behandeling van het verzoek is aangehouden tot de mondelinge behandeling en partijen, hun advocaten en de bijzondere curator zijn opgeroepen te verschijnen om hun mening over het verzoek kenbaar te maken.
2.Het standpunt van de man
2.1.
De man stelt in het inleidend verzoek van 25 november 2024 dat hij in januari 2024 op vakantie [het buitenland] was toen hij er op werd geattendeerd dat het, gelet op het fysieke uiterlijk van [de minderjarige] , zeer onwaarschijnlijk is dat hij haar vader zou zijn. De man heeft een DNA-onderzoek laten doen, waarvan de uitslag was dat hij niet de biologische vader van [de minderjarige] is. De vrouw heeft destijds via haar advocaat te kennen gegeven dat zij haar medewerking wil verlenen aan het ontkennen van het vaderschap. Vanwege een geschil over de zorgregeling van de zoon van partijen [naam] is eerst daarover een procedure gevoerd en is gewacht met onderhavige procedure.
2.2.
De man verzoekt de rechtbank om het vaderschap van hem ten aanzien van [de minderjarige]
te ontkennen zodat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. Volgens de man staat voldoende vast dat [de minderjarige] niet zijn biologische dochter is. Dat wordt ook door de vrouw erkend. Indien de rechtbank toch een DNA- onderzoek verlangt, dan verzoekt de man dat de vrouw de kosten daarvan zal dragen. De situatie die is ontstaan is immers niet aan de man te wijten. De man heeft bovendien al de kosten van een DNA- onderzoek gedragen en hij heeft een beperkt inkomen.
2.3.
De man betaalde conform het ouderschapsplan € 25,-- per kind per maand aan
alimentatie, terwijl hij een minimaal inkomen en ook zorgkosten heeft. De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de alimentatie per 1 maart 2024 op nihil wordt gesteld. Hij heeft sindsdien de alimentatie ook niet meer betaald.

3.Het advies van de bijzondere curator

3.1.
In het verslag van 4 april 2025 adviseert de bijzondere curator de rechtbank het verzoek van de man tot ontkenning van het vaderschap van [de minderjarige] af te wijzen gelet op de ruimte die [de minderjarige] lijkt te voelen richting de man, de wens van de man om het contact tussen hem en [de minderjarige] te herstellen en om als vaderfiguur een rol te blijven spelen in [de minderjarige] ’s leven én de toezegging van vrouw om hieraan haar medewerking te verlenen. Wanneer [de minderjarige] meerderjarig is kan zij op grond van artikel 1:200 lid 6, binnen drie jaar, zelf een verzoek tot ontkenning van het vaderschap indienen mocht zij dit wensen. Gelet op haar leeftijd en ontwikkeling kan zij dan een bewuste en zelf overwogen keuze maken.
3.2.
Mocht de rechtbank het namens de man gedane verzoek toewijzen, dan geeft de bijzondere curator de rechtbank in overweging te bepalen dat er een nader DNA-verwantschapsonderzoek uitgevoerd wordt door het CWZ, dit gelet op alle in acht te nemen waarborgen. De bijzondere curator stelt dat als niet ter discussie staat dat de juridische vader niet de biologische vader van het kind is, het verzoek voor toewijzing gereed ligt. In casu is het echter de vraag of het in overeenstemming brengen van de juridische en biologische realiteit in het belang is van [de minderjarige] of dat een belangenafweging met zich meebrengt dat het verzoek afgewezen moet worden.
3.3.
[de minderjarige] heeft het recht om te weten dat de man niet haar biologische vader is. Een goede statusvoorlichting over haar afstamming is van belang voor haar verdere identiteitsontwikkeling. Een goede statusvoorlichting kan ook plaatsvinden, waarbij er (voor nu) geen wijziging komt in het juridische ouderschap. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de biologische vader van [de minderjarige] niet bekend is en nooit in beeld geweest is. Bijna tien jaar lang is de man als een vaderfiguur betrokken geweest in haar leven. [de minderjarige] draagt zijn achternaam, zij heeft via hem de Nederlandse nationaliteit gekregen, ze heeft een relatie opgebouwd met de familie van de man, in het bijzonder met oma (vaderszijde). Zij heeft zich geïdentificeerd met de man, de vrouw, broertje en beide families.
3.4.
Het kan in het belang van [de minderjarige] worden geacht dat zij twee juridische ouders behoudt. [de minderjarige] heeft na de echtscheiding van de vrouw en de man een ruime zorgregeling met de man gehad. De man stelt dat er ook voor gekozen had kunnen worden dat er een goede en zorgvuldige statusvoorlichting aan [de minderjarige] werd gegeven en dat de onderhavige procedure dan niet nodig was geweest. De man wil een vaderrol blijven vervullen en wenst te werken aan contactherstel. Het contact tussen [de minderjarige] en de man is van het één op het andere moment beëindigd. Er lijkt bij [de minderjarige] ruimte voor en ook de behoefte te bestaan aan een rol van de man in haar leven. De vrouw geeft aan dat wanneer [de minderjarige] contact wenst, en ook de man contact met [de minderjarige] wenst, én dit op een onbelaste wijze hersteld kan worden, zij haar volledige medewerking hieraan zal verlenen, waarbij het volgens de vrouw wel gewenst is dat er een hulpverlener bij betrokken wordt om dit contactherstel te begeleiden, aldus de bijzondere curator.

4.Het verweer tevens zelfstandig verzoek van de vrouw

4.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- het verzoek van de man tot ontkenning van het vaderschap toe te wijzen.
Indien het verzoek wordt afgewezen verzoekt zij bij wege van (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek:
- te bepalen dat de vrouw voortaan wordt belast met het uitsluitende ouderlijke gezag over [de minderjarige] en in dat geval het verzoek om nihilstelling van de kinderalimentatie
af te wijzen.
Voor zover de rechtbank een DNA-onderzoek gelast:
- te bepalen dat de man de kosten daarvan draagt.
4.2.
De vrouw stelt dat de man zonder haar toestemming en medeweten DNA-materiaal bij [de minderjarige] heeft afgenomen en dit laten onderzoeken. Hoewel de vrouw altijd heeft gedacht dat de man de verwekker van [de minderjarige] zou kunnen zijn, gaat zij er niet vanuit dat de man heeft gesjoemeld met het DNA-materiaal en dat de man niet de biologische vader van [de minderjarige] is. De vrouw heeft geen gegevens van de verwekker van [de minderjarige] en het is daarom niet waarschijnlijk dat die tot erkenning zou kunnen overgaan.
4.3.
De vrouw vindt het niet in het belang van [de minderjarige] dat de man gedwongen wordt om tegen zijn wens in de juridische ouder van [de minderjarige] te zijn. [de minderjarige] zal in dat geval toch anders door de man behandeld worden dan haar broer [naam] . Sinds de man weet dat [de minderjarige] niet zijn
biologische dochter is geeft de man geen invulling meer aan zijn ouderschap,. Het contact is verbroken en de man is onmiddellijk gestopt met het voldoen aan zijn onderhoudsplicht. De man is ook na het gesprek met de bijzonder curator niet van gedachten veranderd. De vrouw heeft daarom geen bezwaar tegen toewijzing van het verzoek tot ontkenning van het vaderschap, ook al betekent dat dat [de minderjarige] dan nog slechts één juridische ouder heeft.
4.4.
Voor zover de rechtbank het verzoek van de man afwijst wenst de vrouw voortaan alleen te worden belast met het gezag over [de minderjarige] . De man heeft niet in het belang van [de minderjarige] gehandeld. Hij heeft stiekem DNA-materiaal bij haar afgenomen, zonder toestemming een onderzoek laten doen en hij heeft vervolgens [de minderjarige] geconfronteerd met het resultaat buiten medeweten en buiten aanwezigheid van de vrouw. Van meet af aan wilde hij van het juridische ouderschap af. Ook is het de man die de zorgregeling wilde stopzetten.
4.5.
Voor [de minderjarige] is hulp gevraagd. Het gezin is al langer bekend bij Buurtzorg Jong. Uit het indicatiebesluit blijkt dat door Veilig Thuis bij [de minderjarige] een ernstig loyaliteitsconflict is
geconstateerd. [de minderjarige] zit volgens de vrouw klem tussen de ouders. Niet te verwachten is dat in deze situatie binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. Ondanks dat de ouders al langere tijd bij Buurtzorg Jong, bekend zijn is de verhouding tussen de ouders niet verbeterd maar door de ontdekking dat [de minderjarige] niet het biologische kind van de man is, nog meer op
scherp komen staan. De man heeft zich nadat hij vernam dat hij niet de biologische vader van [de minderjarige] is, aan zijn plichten onttrokken en heeft hij ook geen aanspraak meer gemaakt op zijn rechten. Het contact met [de minderjarige] is verbroken en hij voldoet niet meer aan zijn onderhoudsplicht. Van belang is verder dat de man vorig jaar toestemming heeft geweigerd aan de vrouw om met de kinderen op vakantie te gaan naar Gambia. De school had al toestemming gegeven, maar de man werkte niet mee. Dit alles laat onverlet dat de vrouw contactherstel tussen [de minderjarige] en de man‚ onder begeleiding van professionele hulpverlening, zoals beschreven door de bijzonder curator, niet in de weg zal staan.
4.6.
Als het verzoek van de man om gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap wordt afgewezen vloeit daaruit voort dat ook het verzoek om nihilstelling van de
kinderalimentatie moet worden afgewezen. In het geval de rechtbank een DNA onderzoek gelast, verzoekt de vrouw om te bepalen dat de man als verzoekende partij‚ daarvan de kosten dient te dragen.

5.Het aanvullend verzoek van de man

5.1.
In het aanvullend verzoek van 15 mei 2025 heeft de man de rechtbank verzocht:
- een bijzondere curator te benoemen en deze een advies uit te laten brengen dan wel de Raad voor de Kinderbescherming de opdracht te geven om een onderzoek in te stellen en advies uit te brengen over een zorgregeling c.q. omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de man en afhankelijk van de uitkomsten hiervan indien dit in het belang van [de minderjarige] is een zorg- c.q. omgangsregeling te bepalen c.q. te wijzigen.
5.2.
De man stelt dat hij, na kennis te hebben genomen van het advies van de bijzondere curator en het verweerschrift van de vrouw, de huidige situatie heel lastig vindt. De man had niet verwacht dat [de minderjarige] contact met hem zou willen. De man wil wel contact met [de minderjarige] , maar meent dat onderzocht moet worden of het voor [de minderjarige] wenselijk is om het contact met
de man te herstellen en zo ja, op welke wijze. Daarbij dient te worden gedacht aan iemand met pedagogische achtergrond, een gedragswetenschapper of een kinderpsycholoog of kindertherapeut. In afwachting daarvan kan de procedure en beslissing over het vaderschap wordt aangehouden. De man stelt zonder contact geen juridische ouder te kunnen blijven.

6.Het advies van de Raad

6.1.
De vertegenwoordigster van de Raad merkt op dat [de minderjarige] heel veel heeft meegemaakt de afgelopen periode. De afgelopen 10 jaar heeft de man deel uit gemaakt van haar leven en heeft hij ook een vaderrol gehad en ineens is een van de belangrijkste personen in haar leven verdwenen. Van belang is of de man die rol nog wil blijven uitoefenen. Ook zal er statusvoorlichting moeten zijn. Daarbij zal dan hulp en ondersteuning voor [de minderjarige] nodig zijn, zodat zij weet hoe zij daar mee om kan gaan in de toekomst. Duidelijk moet worden hoe het contact met de man hersteld en eventueel voortgezet kan worden. Daarbij dient er ook rekening mee te worden gehouden dat er vanwege haar broertje [naam] altijd een onlosmakelijk verbinding zal blijven met de man. Het is heel belangrijk dat de ouders met hulpverlening aan de slag gaan hoe zij haar levensverhaal voor [de minderjarige] willen verwoorden en overdragen aan haar. Dat ze er mag zijn en dat de man mogelijk een rol in haar leven wil blijven spelen. De Raad heeft geadviseerd om, in afwachting van de in te schakelen hulpverlening nog geen definitieve beslissing met betrekking tot de ontkenning vaderschap te nemen. Indien de ouders met hulpverlening niet samen tot afspraken kunnen komen, kan de Raad een onderzoek te doen.

7.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
7.1.
Nu partijen en [de minderjarige] in Nederland wonen, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht op grond van artikel 3 aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.).
7.2.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen welk recht van toepassing is op het verzoek van de man tot ontkenning van het vaderschap.
7.3.
Op grond van artikel 10:93 lid 1 juncto artikel 10:92 lid 1 en 2 BW wordt de vraag of en onder welke voorwaarden het vaderschap van een man kan worden ontkend in beginsel bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de (juridische) vader en de moeder ten tijde van de geboorte van het kind, of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat van hun gemeenschappelijke gewone verblijfplaats ten tijde van de geboorte van het kind, of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
7.4.
[de minderjarige] is op [geboortedatum] in Gambia geboren. De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw had destijds de Gambiaanse nationaliteit. Ten tijde van de geboorte van [de minderjarige] woonden partijen in Gambia. Op grond van artikel 10:93 lid 1 in combinatie met artikel 10:92 lid 1 BW is in beginsel Gambiaans recht van toepassing op het verzoek van de man.
7.5.
Volgens SDU Vind Burgerzaken is er met betrekking tot mogelijkheid tot ontkenning vaderschap in Gambia geen informatie beschikbaar. Volgens de Module Burgerlijke stand en landeninformatie van Wolters Kluwer bestaan er omtrent de wettigheid of onwettigheid van kinderen in Gambia geen wettelijke regelingen, is twijfelachtig of hier Engels recht kan worden toegepast en ontbreekt ook jurisprudentie bij afstammingszaken. De rechtbank is van oordeel dat met de in artikel 10:93, lid 2, BW bedoelde situatie dat volgens het toepasselijke recht ontkenning niet of niet meer mogelijk is, gelijk gesteld moet worden de onderhavige situatie, waarin geen informatie beschikbaar is of en onder welke voorwaarden naar dat recht die ontkenning mogelijk is en de ontkenning daardoor feitelijk niet mogelijk is.
7.6.
Op grond van artikel 10:93, lid 2, BW kan de rechter, indien volgens het in artikel 10:93, lid 1, BW bedoelde recht ontkenning niet of niet meer mogelijk is, indien zulks in het belang is van het kind en de ouders en het kind een daartoe strekkend gezamenlijk verzoek doen, een ander in artikel 10:92 BW genoemd recht toepassen, dan wel het recht toepassen van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind ten tijde van de ontkenning of het Nederlandse recht. In dit geval heeft de man al in het verzoekschrift verzocht om toepassing van Nederlands recht, en de bijzondere curator en de vrouw zijn in hun stukken ook uitgegaan van toepasselijkheid van Nederlands recht. Voor toepassing van het Nederlandse recht op grond van artikel 10:93, tweede lid, BW, is daarnaast vereist dat de ontkenning van het vaderschap van de man in het belang van [de minderjarige] is.
Verzoek tot onderzoek door de Raad
7.7.
De rechtbank acht zich op dit moment onvoldoende geïnformeerd of ontkenning van het vaderschap in het belang van [de minderjarige] is. De rechtbank zal dan ook de Raad voor de kinderbescherming verzoeken om een onderzoek te doen naar de vraag of ontkenning van het vaderschap door de man in het belang van [de minderjarige] is.
7.8.
Op de verzoeken omtrent een zorg-/contactregeling en eenhoofdig gezag is op grond van artikel 15 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht van toepassing.
7.9.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen er geen vertrouwen in hebben dat een hulpverleningstraject hen verder gaat helpen. Daarom vraagt de rechtbank de Raad ook onderzoek te doen in verband met de verzoeken omtrent een zorg-/contactregeling en eenhoofdig gezag. De rechtbank naar de volgende vragen:
- Wat heeft [de minderjarige] voor hulp nodig en hoe moet dit worden georganiseerd?
- Zijn er mogelijkheden voor een zorg- dan wel omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] ?
- Zijn er factoren die een regeling belemmeren? Zo ja, welke? Hoe en op welke termijn zijn deze factoren op te heffen?
- Hoe dient een eventuele regeling in het belang van [de minderjarige] vorm gegeven te worden?
- Maakt het nog verschil of een zorg- dan wel omgangsregeling kan worden vormgegeven voor het antwoord op de vraag of ontkenning van het vaderschap door de man in het belang van [de minderjarige] is?
- Voor het geval ontkenning van het vaderschap door de man niet in het belang van [de minderjarige] is, moet het verzoek van de vrouw tot eenhoofdig gezag dan worden toegewezen?
7.10.
Aan de Raad wordt verzocht om de raadsrapportage uiterlijk op de na te melden pro forma datum te verstrekken aan de advocaten van de ouders, de bijzondere curator en aan de rechtbank. De advocaten en de bijzondere curator krijgen de gelegenheid om zich binnen twee weken na ontvangst van de raadsrapportage uit te laten over de inhoud van het raadsadvies en het verdere verloop van de procedure, eventueel onder vermelding van verhinderdata.
Aanhouding
7.11.
Gezien de onderlinge samenhang van de diverse verzoeken houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan in afwachting van de resultaten van het raadsonderzoek.

8.De beslissing

De rechtbank:
8.1.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, regio Gelderland, locatie Arnhem, een onderzoek in te stellen en uiterlijk op
18 december 2025 PRO FORMAte rapporteren en de rechtbank te adviseren over de vragen zoals genoemd in 7.7. en 7.9.;
8.2.
verzoekt de raadslieden binnen twee weken na ontvangst van het raadsrapport schriftelijk te reageren op de inhoud van het raadsrapport en zo nodig een standpunt in te nemen over het verdere verloop van de procedure al dan niet onder vermelding van verhinderdata;
8.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E. Grosscurt, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.B. Geven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2025.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.