Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
3.Het verzoek
4.De beoordeling
1. Een erfgenaam die na zuivere aanvaarding bekend wordt met een schuld van de nalatenschap, die hij niet kende en ook niet behoorde te kennen, wordt, indien hij binnen drie maanden na die ontdekking het verzoek daartoe doet, door de kantonrechter gemachtigd alsnog beneficiair te aanvaarden.”
“… dan wel in zijn verzoekschrift zorgvuldiger had verwoord dat de verzoeken alleen werden gedaan voor het geval mocht blijken dat verzoeker toch zuiver zou hebben aanvaard”, aldus verzoekster. Anders dan verzoekster heeft gesteld, kan uit deze woorden naar het oordeel van de kantonrechter niet worden afgeleid dat een voorwaardelijk beroep op artikel 4:194a lid 1 BW mogelijk is voor het geval (in rechte) mocht komen vast te staan dat zij al zuiver heeft aanvaard. Het hof overweegt slechts dat de notaris namens verzoeker in die zaak zorgvuldiger had dienen te verwoorden dat de verzoeken alleen werden gedaan voor het geval mocht blijken dat verzoeker toch zuiver zou hebben aanvaard. Bovendien oordeelt het hof dat verzoeker, nu hij de nalatenschap ten tijde van de indiening van het verzoekschrift zuiver had aanvaard, niet ontvankelijk had moeten worden verklaard in zijn verzoeken. Impliciet maakt het hof hiermee duidelijk dat in een procedure zoals deze waarbij de verzoekende erfgenaam niet zelf stelt dat hij de nalatenschap zuiver heeft aanvaard, altijd onderzocht en beoordeeld moet worden of voldaan is aan de eis die het artikel stelt, dat de nalatenschap voordat het verzoek werd ingediend, zuiver is aanvaard.