ECLI:NL:RBGEL:2025:5964

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
451387
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van strafrechtelijke beslagen op onroerende zaak in kort geding

In deze zaak heeft Rona Holding B.V. een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, met als doel de opheffing van strafrechtelijke beslagen op een appartementencomplex. De Staat had op 21 augustus 2023 conservatoir beslag gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar beleggingsfraude. Rona Holding, die het appartementencomplex op 16 oktober 2024 had gekocht, vorderde dat de Staat binnen drie dagen na betekening van het vonnis de beslagen zou opheffen. De Staat verweerde zich door te stellen dat Rona Holding geen belanghebbende was in de zin van de wet en dat de rechtsgang bij de strafrechter de enige juiste was. De voorzieningenrechter oordeelde dat Rona Holding ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat er geen andere rechtsgang voor haar openstond. Echter, de voorzieningenrechter weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat het belang van de Staat bij het behoud van het beslag zwaarder weegt dan het belang van Rona Holding bij de overdracht van het appartementencomplex. De vorderingen van Rona Holding worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/451387 / KG ZA 25-146
Vonnis in kort geding van 18 juli 2025
in de zaak van
RONA HOLDING B.V.,
gevestigd in Wenum Wiesel,
eisende partij,
hierna te noemen: Rona Holding,
advocaat: mr. K. Horstman,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (het openbaar ministerie),
zetelend in Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Staat,
advocaten: mrs. G.C. Nieuwland & J.W.M. Jansen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 16;
- de conclusie van antwoord met productie 1;
- de mondelinge behandeling van 4 juli 2025;
- de pleitnota van Rona Holding;
- de pleitnota van de Staat.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In verband met een strafrechtelijk onderzoek inzake beleggingsfraude heeft de Staat op 21 augustus 2023 conservatoir beslag gelegd op een appartementencomplex gelegen aan de [adres 1] (hierna: het appartementencomplex) op grond van artikel 94a Sv en klassiek beslag op grond van artikel 94 Sv. Naast, onder andere, haar indirect bestuurders is [bedrijf 1] verdachte in voornoemd strafrechtelijk onderzoek. Ten tijde van het leggen van de beslagen en dit vonnis is [bedrijf 1] eigenaar van het appartementencomplex.
2.2.
[bedrijf 1] heeft in de periode 4 juli 2024 tot en met 3 oktober 2024 met betrekking tot de verschillende appartementen in het appartementencomplex huurovereenkomsten gesloten met verschillende derden, waaronder [naam 1] , (indirect) bestuurder van Rona Holding.
2.3.
Op 16 oktober 2024 heeft Rona Holding met [bedrijf 1] een koopovereenkomst gesloten inzake het appartementencomplex. Zij zijn daarbij een koopprijs van € 637.500,00 overeengekomen met als leveringsdatum 15 februari 2025. De koopovereenkomst is op 28 oktober 2024 ingeschreven in het kadaster.
2.4.
In de periode 12 december 2024 tot en met 23 april 2025 hebben partijen uitvoerig gecorrespondeerd over de gelegde strafvorderlijke beslagen en de medewerking van de Staat bij de opheffing daarvan. Uiteindelijk heeft de Staat aangegeven geen medewerking te verlenen aan de opheffing van die beslagen.
2.5.
Op 29 november 2024 heeft de taxateur [naam 2] van [bedrijf 2] de waarde van het appartementencomplex in verhuurde staat gewaardeerd op € 650.000,00. Daarbij heeft de taxateur gebruik gemaakt van de BAR/NAR-methode en zijn berekening gebaseerd op de huidige met de huurders bedongen huurprijzen.
2.6.
Op 2 juni 2025 heeft een opsporingsambtenaar van de FIOD een proces-verbaal opgemaakt met daarin een beschrijving van de gebeurtenissen rondom de aankoop en verkoop van het appartementencomplex zoals hij die heeft waargenomen.

3.Het geschil

3.1.
Rona Holding vordert, samengevat, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Staat te veroordelen:
I. Om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, over te gaan tot opheffing van alle gelegde (derden)beslagen op:
 De onroerende zaak, kadastrale omschrijving ‘Wonen’, staande en gelegen te [plaats] aan het adres [adres 1] , kadastraal bekend [kadastrale aanduiding] , gelijk aan de op de door de wet voorgeschreven wijze, zo nodig onder het stellen van nader te bepalen voorwaarden zoals beschreven bij punt 44 van de spreekaantekeningen;
II. het voorgaande op straffe van een dwangsom;
III. in de proceskosten.
3.2.
De Staat voert verweer. De Staat concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Rona Holding, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Rona Holding, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Rona Holding in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
Tussen partijen is in geschil of Rona Holding bij de burgerlijke rechter ontvankelijk is in haar vorderingen. Volgens de Staat kunnen belanghebbenden tegen strafvorderlijke beslagen opkomen in een beklagprocedure bij de strafrechter op grond van artikel 552a Sv en is dit een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, die de weg naar de burgerlijke rechter afsluit. Volgens de Staat is Rona Holding geen belanghebbende in de zin van artikel 552a Sv en kan zij dus niet bij de strafrechter de beklagprocedure volgen. Daarbij zou volgens de Staat de wetgever bewust de strafrechtelijke rechtsbescherming zo hebben ingericht dat alleen belanghebbenden kunnen opkomen tegen een strafvorderlijk beslag als onderhavige en deze bewuste keuze niet kan worden omzeild met een vordering bij de burgerlijke rechter.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. Indien een eisende partij een vordering bij de burgerlijke rechter instelt terwijl een andere rechter bevoegd is kennis te nemen van het geschil, dient die partij daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard wanneer de rechtsgang bij de andere rechter ter zake van het geschil voldoende rechtsbescherming biedt. De burgerlijke rechter biedt daarbij steeds aanvullende rechtsbescherming, zo ook op het gebied van het strafrecht. Dit is tussen partijen niet in geschil. Volgens vaste rechtspraak is Rona Holding als koper van het appartementencomplex geen belanghebbende in de zin van artikel 552a Sv en de beklagprocedure biedt voor haar dus geen rechtsgang met betrekking tot de strafvorderlijke beslagen. Omdat er verder ook geen andere rechtsgang voor Rona Holding open staat, biedt de civiele rechter in onderhavig geval dus aanvullende rechtsbescherming en is Rona Holding daarmee ontvankelijk in haar vorderingen.
Spoedeisend belang
4.3.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de vorderingen en is door Rona Holding voldoende onderbouwd.
De beslagen op het appartementencomplex
4.4.
De aard en de functie van het kort geding brengen met zich dat de beslissing van de voorzieningenrechter steeds mede gebaseerd kan worden op een afweging van belangen omdat beoordeeld moet worden of op korte termijn een voorlopige voorziening moet worden getroffen in een situatie waarin veelal nog niet of onvoldoende feitelijk vaststaat en ook niet in het kort geding kan worden vastgesteld welke de rechtsverhouding van de partijen is en welke rechten en verplichtingen daaruit voortvloeien. Voor die beoordeling zal steeds mede naar de op het spel staande belangen van partijen moeten worden gekeken. Daarvan uitgaande oordeelt de voorzieningenrechter als volgt.
4.5.
Anders dan een civielrechtelijk conservatoir beslag, heeft een strafvorderlijk beslag in de zin van artikel 94 en 94a Sv niet slechts ten doel een schuldeiser een middel te geven tot bewaring van zijn recht. Een strafvorderlijk beslag strekt primair tot het belang van de strafvordering en de beschikbaarheid van het beslagen goed voor verbeurdverklaring en verhaal van een eventuele boete en/of schadevergoedingsmaatregelen. Voornoemde belangen worden niet (in gelijke mate) gediend door een zekerheidsstelling na opheffing van het beslag zoals die is voorgesteld door Rona Holding. Gelet daarop acht de voorzieningenrechter in onderhavig kort geding het belang van de Staat bij het behoud van het strafvorderlijk beslag, dat ziet op een lopend strafproces, met het oog op een mogelijke verbeurdverklaring en oplegging van een boete, zwaarder wegen dan het belang van Rona Holding bij de overdracht van het appartementencomplex. Reeds op die grond zal het gevorderde worden afgewezen.
4.6.
Daarnaast het volgende. De opheffing van een strafrechtelijk conservatoir beslag in de zin van artikel 94a Sv kan, gelet op het bepaalde in artikel 94c Sv, onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, als het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. Het is aan Rona Holding om aannemelijk te maken dat grond bestaat voor opheffing van de beslagen. Daarbij geldt eveneens dat de beoordeling van de opheffingsvordering niet los kan geschieden van een afweging van de wederzijdse belangen van partijen.
Rona Holding heeft aan haar vordering tot opheffing van het beslag ten grondslag gelegd dat zij voldoende zekerheid heeft geboden voor de geldvordering van de Staat op [bedrijf 1] ten behoeve waarvan de beslagen zijn gelegd. Daarbij twisten partijen over de vraag of de koopsom voor het appartementencomplex zoals die is overeengekomen tussen [bedrijf 1] en Rona Holding een marktconforme prijs behelst en of het appartementencomplex in werkelijkheid niet een hogere waarde vertegenwoordigt. Volgens Rona Holding is de prijs marktconform. Daartoe heeft Rona Holding gesteld dat het appartementencomplex in onafgebouwde staat is verhuurd, waarbij met de huurders is overeengekomen dat zij het gehuurde op eigen kosten afbouwen in ruil voor een huurkorting. Daarnaast heeft Rona Holding een taxatierapport van een taxateur overgelegd waarin het appartementencomplex is getaxeerd op een waarde van € 650.000,00, op basis van de huuropbrengsten.
Daartegenover heeft de Staat aangevoerd en uitgebreid gemotiveerd dat de huurovereenkomsten samen met de koopovereenkomst met betrekking tot het appartementencomplex een schijnconstructie betreft met als doel de waarde van het appartementencomplex te drukken en het strafproces te frustreren. De koopovereenkomst tussen [bedrijf 1] en Rona Holding en de huurovereenkomsten tussen [bedrijf 1] en haar huurders zouden op die grond mogelijkerwijs nietig zijn op grond van artikel 3:40 BW. Tussen partijen is niet in geschil dat het appartementencomplex vrij van huur een aanzienlijk hogere waarde vertegenwoordigt dan in verhuurde staat. Ter motivering van haar standpunt heeft de Staat een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar van de FIOD overgelegd.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Rona Holding dat standpunt van de Staat onvoldoende weersproken. Dat betekent dat binnen het bestek van dit kort geding, dat zich niet leent voor nadere bewijslevering, onvoldoende is komen vast te staan dat de tussen [bedrijf 1] en Rona Holding overeengekomen koopsom voor het appartementencomplex een marktconforme prijs behelst, en dus dat er voldoende zekerheid is gesteld voor de vordering van de Staat waarvoor het conservatoir beslag is gelegd alsmede dat de koopovereenkomst niet nietig is. In het verlengde daarvan is onvoldoende komen vast te staan dat in een bodemprocedure de vorderingen van Rona Holding zullen worden toegewezen.
4.7.
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van Rona Holding worden afgewezen.
4.8.
Rona Holding is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van De Staat worden begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.999,00
4.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van Rona Holding af,
5.2.
veroordeelt Rona Holding in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Rona Holding niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt Rona Holding tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling en de veroordeling tot betaling van de wettelijke rente daarover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken en ondertekend door mr. G.F. van den Berg op 18 juli 2025.