ECLI:NL:RBGEL:2025:6082

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
NL25.30756
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel van bewaring was eerder op 26 mei 2025 opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen deze maatregel, omdat hij vond dat deze te lang had geduurd en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank had eerder op 13 juni 2025 al een uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de bewaring tot dat moment. De minister heeft de maatregel op 20 juni 2025 opgeheven, maar eiser stelde dat de minister onvoldoende voortvarend had gewerkt aan zijn uitzetting. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de bewaring van eiser tussen 10 en 19 juni 2025 niet onrechtmatig was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.30756

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

1. De minister heeft op 26 mei 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op dit eerste
beroep heeft zij beslist met haar uitspraak van 13 juni 2025. [1]
1.2.
De minister heeft op 20 juni 2025 de maatregel van bewaring met ingang van 19
juni 2025 opgeheven.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring omdat hij vindt dat
die te lang heeft geduurd. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding. De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 17 juli 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld. [2]

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de
vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.1.
Uit de uitspraak van 13 juni 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het
moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 10 juni 2025) rechtmatig is.
Heeft de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser gewerkt?
3. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan zijn
uitzetting. De minister heeft geen vertrekgesprekken gevoerd met eiser na het sluiten van het onderzoek op de zitting van de rechtbank op 10 juni 2025. Uit dat beroep bleek dat de minister heeft gekozen voor een medische overdracht en dat vaststaat dat voor die medische overdracht geen voorwaarde is dat eiser toestemming verleent voor medische gegevens. Die toestemming heeft eiser verleend op 17 juni 2025. De minister had dus eerder dan 16 juni 2025 een vluchtaanvraag kunnen doen. De minister heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom daarmee is gewacht tot 16 juni 2025. Dat betekent dat de bewaring vanaf 10 juni 2025 tot en met 19 juni 2025 onrechtmatig was en voor die periode schadevergoeding moet worden toegekend.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft in de uitspraak van 13 juni 2025 weliswaar overwogen dat de omstandigheid dat eiser geen toestemming heeft verleend voor het delen van zijn medische gegevens niet maakt dat geen overdracht kan plaatsvinden maar ook dat een medische overdracht eenvoudiger te organiseren is wanneer de medische gegevens beschikbaar zijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat de minister juist zorgvuldig werkt aan de uitzetting van eiser door te onderzoeken of een medische overdracht nodig is. Uit het voortgangsrapport volgt ook dat vanuit de ambassade is aangegeven dat ze zich grote zorgen maakten om de mentale gezondheid van eiser en willen overgaan tot afgifte van de laissez-passer als de juiste nazorg voor eiser is geregeld. In dat kader heeft de minister de medische dienst gevraagd eiser te zien en heeft op 12 juni 2025 een Zorg- en Behandel Inrichtingswerker met eiser gesproken, wat voorheen niet lukte. De inhoud van dat gesprek is op 13 juni 2025 meegedeeld. Daaruit bleek dat eiser over het algemeen helder overkwam en een goed begrip toonde van de situatie waarin hij zich op dat moment bevond. Vervolgens is op 16 juni 2025 een vluchtaanvraag verzonden waarna de vluchtgegevens zijn ontvangen op 17 juni 2025. Diezelfde dag heeft eiser een toestemmingsverklaring getekend ten behoeve van een transport naar een kliniek bij aankomst in Tsjechië waarna de vluchtgegevens aan hem zijn uitgereikt. Door pas de vluchtgegevens aan eiser te overhandigen op het moment dat hij een toestemmingsverklaring had getekend waarmee de juiste nazorg werd geregeld, heeft de minister gezorgd voor een zorgvuldige medische overdracht. Mede gezien de korte termijn tussen 13 juni 2025 en 16 juni 2025 heeft de minister voldoende voortvarend gewerkt aan de uitzetting van eiser. Eiser heeft dus niet op enig moment tussen 10 en 19 juni 2025 onrechtmatig in bewaring gezeten.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig was. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 13 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:10305.
2.Dit is mogelijk op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.