ECLI:NL:RBGEL:2025:6129

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
C/05/434824 / HA ZA 24-212
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenzaak over snoeien en verwijderen van beplanting en hekwerk

In deze burenzaak vorderen eiser en gedaagde over en weer het snoeien en verwijderen van beplanting en een ijzeren hekwerk. Eiser stelt dat het hekwerk van gedaagde deels op haar perceel staat en vordert verwijdering, alsook het snoeien van diverse beplanting die te dicht op de erfgrens staat of overhangt. Gedaagde betwist dit en voert aan dat het hekwerk op de erfgrens staat en dat de beplanting niet onrechtmatig is. De rechtbank oordeelt dat gedaagde onrechtmatig handelt door het hekwerk op het perceel van eiser te hebben geplaatst en veroordeelt gedaagde tot verwijdering van het hekwerk en het snoeien van de taxushaag en bamboe tot een hoogte van maximaal twee meter. Eiser wordt ook toegewezen in de kosten van de grensreconstructie. In reconventie vordert gedaagde medewerking van eiser voor het plaatsen van een schutting, maar deze vordering wordt afgewezen omdat de voorwaarde niet is vervuld. De rechtbank wijst de proceskosten toe aan eiser, aangezien gedaagde grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/434824 / HA ZA 24-212
Vonnis van 23 juli 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. R.L. Murk en mr. F.A. de Jonghe,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. E. Vels-Turan.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 oktober 2024
- het verkorte proces-verbaal van plaatsopneming en bezichtiging en van de mondelinge behandeling van 15 januari 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] en [gedaagden] zijn buren van elkaar. Zij wonen respectievelijk op [adres 1] en [adres 2] in de gemeente [plaats] . [eisers] woont daar sinds 2014 en [gedaagden] sinds 2000. De percelen grenzen zowel met hun voor- als achtertuinen aan elkaar in een rechte lijn. De erfgrens loopt aan de voorzijde van de woningen over de zijgevel van de woning van [eisers] in een rechte lijn naar de voorzijde (straatkant). Aan de achterzijde loopt de erfgrens over de zijgevel van [gedaagden] in een rechte lijn naar de achterzijde.
2.2.
In 2019 heeft [gedaagden] de buxushaag in de voortuin vervangen door een beukenhaag. [gedaagden] heeft toen ook een ijzeren hekje tegen de beukenhaag geplaatst aan de zijde van het perceel van [eisers]
2.3.
In 2021 heeft [eisers] [gedaagden] per brief gesommeerd om het ijzeren hekje te verwijderen. Partijen hebben daarover verder gecorrespondeerd per brief. Daarin heeft [eisers] op enig moment ook verzocht om – samengevat – beplanting die te dicht op de erfgrens staat dan wel overhangende beplanting te verwijderen.
2.4.
De correspondentie heeft er op 7 september 2022 toe geleid dat het Kadaster op verzoek van [eisers] een erfgrensreconstructie heeft uitgevoerd. Beide partijen waren daarbij aanwezig. In het meetrapport van 23 september 2022 is onderstaande weergave van de kadastrale grenzen opgenomen. Het perceel links (nr. 2573) is van [gedaagden] en het perceel rechts (nr. 2574) van [eisers] Bovenin is de grens van de voortuin getekend. Het gestippelde lijntje is het ijzeren hekje (aangegeven met ‘ijzer hek (wapening)’).
(Afbeelding)
2.5.
Partijen hebben nadien over diverse onderwerpen met elkaar gecorrespondeerd maar zijn niet tot een regeling gekomen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vordert, samengevat, na eisvermindering bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagden] te veroordelen:
I. om het ijzeren hek in de voortuin te verwijderen dan wel te verplaatsen zodat deze niet meer op het perceel van [eisers] staat, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [gedaagden] niet aan de vordering voldoet met een maximum van € 5.000,00;
II. tot het snoeien en gesnoeid houden van
a. de taxushaag,
b. de blauwe regen in de voortuin,
c. de magnolia in de voor- en achtertuin,
d. de rij bomen en de haag in de achtertuin,
e. de bamboe in de achtertuin,
f. de meerstammige krentenboom in de achtertuin
van het perceel van [eisers] , zodat deze niet meer boven en/of door de erfafscheiding groeien en/of takken of bladeren op het perceel van [eisers] terechtkomen, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [gedaagden] niet aan de vordering voldoet met een maximum van € 25.000,00;
III. in de kosten van de grensreconstructie door het Kadaster van € 460,00,
IV. in de proceskosten en de wettelijke rente daarover.
3.2.
Aan haar vorderingen legt [eisers] het volgende ten grondslag. Zij beroept zich op haar eigendomsrecht waar het gaat om de vordering tot het verwijderen dan wel verplaatsen van het ijzeren hek. Voor haar vordering tot snoeien beroept [eisers] zich deels op artikel 5:42 BW met de stelling dat een aantal van de onder a. t/m f. hiervoor genoemde beplanting te dicht bij de erfgrens staat. Daarnaast beroept [eisers] zich voor de vordering tot snoeien op artikel 5:44 BW, met de stelling dat een aantal van de onder a. t/m f. hiervoor genoemde beplanting over het perceel van [eisers] heen hangt. Verder heeft [eisers] nog een beroep gedaan op onrechtmatige hinder (artikel 5:36 jo. 6:162 BW).
3.3.
[gedaagden] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure. [gedaagden] betwist dat het ijzeren hekwerk deels op het perceel van [eisers] staat en voert een verjaringsverweer. Ten aanzien van de vordering tot snoeien betwist [gedaagden] een deel van de door [eisers] gestelde rechtsfeiten. Zij voert een verjaringsverweer ten aanzien van de krent en de blauwe regen. [gedaagden] betwist dat sprake is van onrechtmatige hinder. Ten slotte heeft [gedaagden] betoogd dat [eisers] misbruik van recht maakt, omdat [eisers] geen belang heeft bij haar vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.5.
[gedaagden] vordert, samengevat, bij uitvoer bij voorraad te verklaren vonnis [eisers] te veroordelen:
I. als [gedaagden] in conventie wordt veroordeeld tot verwijdering of het snoeien van de taxushaag naar 1.80m of lager dan 2m, om binnen twee maanden na dit vonnis medewerking te verlenen aan het plaatsen van een schutting op de erfgrens waarbij de aanschaf- en plaatsingskosten op basis van 50/50 door partijen dienen te worden voldaan, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [eisers] niet aan de vordering voldoet met een maximum van € 20.000,00;
II. om tweemaal per jaar, eenmaal in het najaar en eenmaal in het voorjaar, alle overhang van zijn beplanting te verwijderen en binnen veertien dagen na dit vonnis alle beplanting in de verboden zone die hoger is dan wettelijk is toegestaan te verwijderen, dan wel terug te brengen naar de maximale wettelijk toegestane hoogte, op straffe van een dwangsom,
III. in de proceskosten.
3.6.
Aan haar vorderingen legt [gedaagden] het volgende ten grondslag. Als [gedaagden] haar taxushaag moet terugsnoeien tot 1.80 meter, dan wil [gedaagden] een schutting vanwege haar privacy. Met betrekking tot de vordering tot het verwijderen van beplanting beroept [gedaagden] zich op artikel 5:42 BW (beplanting die te dicht op de erfgrens en daarmee in de verboden zone staat) en artikel 5:44 BW (beplanting die over het perceel van [gedaagden] hangt).
3.7.
[eisers] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagden] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure. [eisers] wil meewerken aan het plaatsen van een schutting. [eisers] voert wel verweer tegen de vordering tot verwijderen van de beplanting. De overgelegde foto’s zijn te onduidelijk voor toewijzing van die vordering.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak hebben partijen, die buren van elkaar zijn, vorderingen over en weer ingesteld die er in de kern op neer komen dat zij hinder ondervinden van elkaars beplanting in de voor- en achtertuin. Daarnaast hebben partijen een geschil over de vraag of een ijzeren hekje in de voortuin op of voorbij de erfgrens loopt. De rechtbank zal de vorderingen hierna ieder afzonderlijk bespreken.
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
ijzeren hek voortuin
4.2.
[eisers] stelt dat [gedaagden] in 2019 een ijzeren hek (wapening of raster) heeft geplaatst tegen of in de haag op het perceel van [eisers] , zonder dat zij daarvoor toestemming heeft gegeven. Volgens haar blijkt uit het meetrapport van het Kadaster dat het ijzeren hek in de voortuin deels op haar perceel staat. Dit is volgens haar onrechtmatig omdat het inbreuk maakt op haar eigendomsrecht. Hoewel [eisers] een beroep doet op artikel 5:54 BW, begrijpt de rechtbank dat zij bedoelt artikel 5:2 jo 5:21 BW – waarin dit eigendomsrecht is neergelegd – aan haar vordering ten grondslag te leggen. [gedaagden] moet daarom het hek verwijderen en ook de kosten van de grensreconstructie betalen, aldus [eisers]
4.3.
[gedaagden] betwist dat het ijzeren hek deels op het perceel van [eisers] staat. Het staat volgens haar deels op haar eigen perceel en deels op de erfgrens. Daarnaast doet zij een beroep op verkrijgende verjaring: er is een nieuwe erfgrens ontstaan doordat de buxushaag in de voortuin daar al meer dan twintig jaar stond (artikel 3:105 jo. 3:306 jo. 3:314 BW). Deze situatie is voortgezet nadat in 2019 de beukenhaag, als vervanging van de buxushaag, op exact dezelfde plaats is geplant.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagden] erkend dat een gedeelte van het ijzeren hek volgens de kadastrale erfgrens op het perceel van [eisers] staat, namelijk het gedeelte van het ijzeren hek vanaf het einde van de schutting (aan de straatkant) tot aan de straatkant. Op haar beurt heeft [eisers] erkend dat een gedeelte van het hekwerk wel goed is geplaatst, zonder duidelijk te maken welk gedeelte dat is. Uit de tekening van het Kadaster (r.o. 2.4) lijkt te volgen dat het hek weliswaar tegen de gevel aan op de erfgrens is geplaatst, maar kort daarna de erfgrens verlaat en doorloopt over het perceel van [eisers] rechts langs de piketpaaltjes die het Kadaster heeft geslagen. Tijdens de plaatsopneming is ook waargenomen dat het hek voorbij de piketpaaltjes en daarmee op het perceel van [eisers] is geplaatst. Dit betekent dat het hek grotendeels is geplaatst op het perceel van [eisers] en dat is in beginsel onrechtmatig.
4.5.
[gedaagden] heeft echter een beroep gedaan op verkrijgende verjaring. Zij heeft onbetwist gesteld dat de buxushaag er al sinds ongeveer 1978 stond. Het is echter niet duidelijk of deze situatie zich in 2019 heeft voortgezet met het planten van de beukenhaag. Volgens [gedaagden] is de beukenhaag in de geul van de verwijderde buxushaag geplant, dus op exact dezelfde plek, maar [eisers] heeft dit betwist. Volgens [eisers] is er naast de buxus een nieuwe geul gegraven waar de beukenhaag in is geplant. Tijdens de plaatsopneming heeft de rechtbank vastgesteld dat de ruimte tussen het hek in de beukenhaag en de piketpaaltjes slechts enkele centimeters is. Foto’s van de situatie vlak voor of tijdens het aanplanten van de beukenhaag ontbreken. Daarmee is niet meer vast te stellen of het hekwerk op exact dezelfde plek is teruggeplaatst als waar de buxus stond. Dat betekent dat niet duidelijk is of met het plaatsen van de beukenhaag in 2019 de situatie zoals die daarvoor was, is voortgezet. Gelet hierop heeft [gedaagden] onvoldoende gemotiveerd gesteld voor een geslaagd beroep op verjaring. De rechtbank gaat daarom aan het verjaringsverweer voorbij.
4.6.
[gedaagden] heeft verder nog aangevoerd dat [eisers] geen belang heeft bij verwijdering van het ijzeren hek, omdat het maar voor een klein stuk doorbuigt, het achter de door [eisers] geplaatste schutting en in de beukenhaag staat en dus niet zichtbaar is voor haar. Dit verweer faalt. [eisers] hoeft als eigenaar van haar perceel niet te dulden dat een ander daarop inbreuk maakt, terwijl [gedaagden] niet heeft onderbouwd welk belang zij heeft bij behoud van het hek. Als het doel is te voorkomen dat de hond van [eisers] het perceel van [gedaagden] op zou lopen, zoals [gedaagden] betoogt, is het aan [eisers] om daar op haar perceel een voorziening voor te treffen.
4.7.
Het voorgaande betekent dat [gedaagden] onrechtmatig handelt en daarom veroordeeld wordt om het ijzeren hekwerk te verwijderen dan wel te verplaatsen zodat het niet meer op het perceel van [eisers] staat. [gedaagden] heeft in de conclusie van antwoord aangegeven dat zij daar niet toe bereid is. De rechtbank zal aan deze veroordeling daarom een dwangsom verbinden van € 50,00 voor elke dag dat zij niet aan deze veroordeling voldoet, te beginnen vanaf dertig dagen na het vonnis en met een maximum van € 1.000,00.
4.8.
Het voorgaande betekent dat [gedaagden] onrechtmatig handelt wegens de inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers] en dat zij daarom aansprakelijk is voor de kosten die [eisers] heeft moeten maken ter vaststelling van de kadastrale grens door het Kadaster. De vordering tot betaling van € 460,00, die voor het overige ook niet is betwist, wordt daarom toegewezen.
de taxushaag
4.9.
[eisers] stelt dat de taxushaag in strijd met artikel 5:42 BW in de achtertuin op minder dan een halve meter van de erfgrens staat en boven de daar aanwezige erfafscheiding reikt, die – zo begrijpt althans de rechtbank – een hoogte heeft van 1.80m. De taxushaag steekt ook door de erfafscheiding heen. De rechtbank begrijpt de vordering van [eisers] zo, dat de taxushaag volgens haar moet worden teruggesnoeid tot de hoogte van de erfafscheiding, op grond van artikel 5:42 BW, en ook zodanig dat deze niet meer door de erfafscheiding heen groeit, op grond van artikel 5:44 BW.
4.10.
[gedaagden] betwist dat sprake is van een onrechtmatige situatie en voert aan dat zij de taxushaag al twee keer per jaar snoeit tot de toegestane hoogte van twee meter. De taxushaag mag volgens [gedaagden] tot twee meter komen. Zij leidt dat af uit artikel 5:42 lid 3 BW, waarin staat dat een nabuur zich niet kan verzetten tegen de aanwezigheid van bomen, heesters of heggen die niet hoger reiken dan de scheidsmuur tussen de erven, in onderlinge samenhang met artikel 5:49 BW, waaruit volgt dat een scheidsmuur tot twee meter is toegestaan.
4.11.
Artikel 5:43 BW bepaalt dat onder muur wordt verstaan iedere van steen, hout of andere daartoe geschikte stof vervaardigde, ondoorzichtige afsluiting. De rechtbank stelt vast dat er op dit moment geen dergelijke scheidsmuur tussen de erven van partijen staat. De erfafscheiding die aan de kant van [eisers] staat en langs de tuin van [gedaagden] loopt, is namelijk niet ondoorzichtig.
4.12.
In reconventie heeft [gedaagden] echter wel gevorderd dat [eisers] medewerking verleent aan een schutting op de erfgrens als de vordering in conventie tot het snoeien van de taxushaag lager dan twee meter wordt toegewezen. [gedaagden] wil een schutting omdat de privacy van partijen niet meer is gewaarborgd als de taxushaag wordt teruggesnoeid tot 1.80 meter. [eisers] heeft toegezegd dat zij haar medewerking wil verlenen aan het plaatsen van zo’n schutting.
4.13.
Hieruit leidt de rechtbank af dat beide partijen zich kunnen vinden in het plaatsen van een schutting met een hoogte van twee meter. Indien die schutting zou worden geplaatst, heeft [eisers] geen last meer van de taxushaag zolang die niet boven die schutting uitkomt. In dat geval kan zij zich ingevolge artikel 5:42 lid 3 BW ook niet verzetten tegen de aanwezigheid van die taxushaag. Dit betekent dat de taxushaag niet boven die erfafscheiding (die maximaal twee meter hoog mag zijn) mag uitsteken. [gedaagden] moet de taxushaag dus (blijvend) snoeien tot die hoogte. De vordering in conventie wordt in zoverre toegewezen. Bij die stand van zaken is de voorwaarde waaronder [gedaagden] haar vordering in reconventie heeft ingesteld niet vervuld. Daar komt bij dat zij geen belang meer heeft bij het plaatsen van een schutting als de taxushaag tot een hoogte van twee meter de privacy volgens haar eigen stelling kan waarborgen. Dit laat overigens onverlet dat partijen in onderling overleg alsnog kunnen afspreken een schutting te plaatsen.
4.14.
De rechtbank heeft tijdens de plaatsopneming eveneens vastgesteld dat de taxushaag door de huidige erfafscheiding heen groeit. Op grond van artikel 5:44 BW is [eisers] zelf gerechtigd om de overhangende gedeeltes weg te snijden. De vordering om [gedaagden] te veroordelen tot het snoeien en gesnoeid houden van de taxushaag zodat deze niet meer door de erfafscheiding groeit, wordt daarom in zoverre afgewezen bij gebrek aan belang.
de blauwe regen
4.15.
[eisers] legt aan haar vordering tot het snoeien van de blauwe regen artikel 5:44 BW ten grondslag en stelt daartoe dat de blauwe regen over het perceel van [eisers] heen hangt. De rechtbank heeft tijdens de plaatsopneming vastgesteld dat dit niet het geval is. De vordering wordt daarom in zoverre afgewezen.
4.16.
Eerst tijdens de mondelinge behandeling na afloop van de plaatsopneming heeft [eisers] ook nog gezegd dat de blauwe regen te dicht op de erfgrens staat en dat deze te hoog is. Voor zover [eisers] daarmee heeft bedoeld te stellen dat de blauwe regen moet worden gesnoeid tot de hoogte van de erfafscheiding op grond van artikel 5:42 BW, heeft zij daarvoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld. Zo is bijvoorbeeld niet duidelijk welke afstand tot de perceelgrens volgens haar moet worden aangehouden en op welke afstand de blauwe regen zich nu bevindt. De rechtbank gaat hier daarom aan voorbij.
de magnolia in de voortuin
4.17.
[eisers] stelt dat de magnolia in de voortuin over het perceel van [eisers] heen hangt. De rechtbank stelt naar aanleiding van wat zij heeft gezien tijdens de plaatsopneming vast dat dat inderdaad het geval is. [eisers] is echter op grond van artikel 5:44 BW gerechtigd om de overhangende gedeeltes zelf weg te snijden. Deze vordering zal daarom bij gebrek aan belang worden afgewezen.
4.18.
Voor zover [eisers] ook nog heeft bedoeld te stellen dat de magnolia in de voortuin te dicht op de erfgrens staat en daarom moet worden gesnoeid tot de hoogte van de erfafscheiding op grond van artikel 5:42 BW, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Zo is niet duidelijk welke afstand tot de perceelgrens volgens haar moet worden aangehouden en op welke afstand de magnolia zich nu bevindt. [eisers] heeft daarmee onvoldoende gesteld in de dagvaarding en dit niet nader onderbouwd tijdens de mondelinge behandeling.
de magnolia in de achtertuin
4.19.
[eisers] heeft gevorderd dat de magnolia in de achtertuin wordt gesnoeid zodat deze niet boven en door de erfafscheiding groeit. [eisers] heeft echter niets gesteld over een magnolia in de achtertuin in de dagvaarding. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
de bamboe
4.20.
Volgens [eisers] groeit de bamboe ver boven de erfafscheiding uit en moet deze daarom worden gesnoeid. De rechtbank begrijpt dat [eisers] zich daarvoor beroept op artikel 5:42 BW. Volgens [gedaagden] is artikel 5:42 BW niet van toepassing, omdat dit een fargesia is en dus geen boom of struik in de zin van artikel 5:42 BW.
4.21.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het verweer van [gedaagden] niet. Heesters zijn houtachtige planten. Een fargesia is een soort bamboe en wordt over het algemeen als grassoort gezien, maar kan ook houtachtig stengels vormen en steeds verder en hoger groeien. Dat is in dit geval ook zo, zo heeft de rechtbank tijdens de plaatsopneming geconstateerd. De fargesia staat in de verboden zone in de zin van artikel 5:42 lid 1 en lid 2 BW en groeit ver boven de huidige erfafscheiding en zelfs de taxushaag uit. De vordering tot snoeien zodat de bamboe niet meer boven de erfafscheiding groeit wordt daarom toegewezen. De fargesia moet net als de taxushaag blijvend worden gesnoeid tot twee meter hoogte, gelet op hetgeen daarover is overwogen in r.o. 4.13.
4.22.
Voor zover [eisers] stelt dat de bamboe ook over haar perceel heen hangt of in haar tuin groeit, geldt dat zij de overhangende gedeeltes op grond van artikel 5:44 BW zelf mag wegsnijden. De vordering tot het snoeien en gesnoeid houden van de fargesia zodat deze niet door de erfafscheiding heen groeit, wordt daarom afgewezen bij gebrek aan belang.
de krent
4.23.
[eisers] stelt dat de krent over het perceel van [eisers] heen hangt waardoor er bladeren op het perceel van [eisers] terechtkomen. De rechtbank heeft tijdens de plaatsopneming echter niet geconstateerd dat de krent over het perceel van [eisers] heen hangt. De krent is ver teruggesnoeid. Dat betekent dat de vordering wordt afgewezen.
onrechtmatige hinder
4.24.
[eisers] heeft voor wat betreft de rij bomen en haag in de achtertuin (het petitum onder d) gesteld dat zij hinder ondervindt door bladeren en/of takken die op haar perceel terechtkomen. De planten van [eisers] gaan door de overwaaiende bladeren en/of takken dood en er wordt zonlicht ontnomen. Deze moeten daarom worden gesnoeid, aldus [eisers] [gedaagden] heeft betwist dat sprake is van onrechtmatige hinder.
4.25.
Hinder kan onrechtmatig zijn op grond van artikel 5:37 BW jo. 6:162 BW. [eisers] heeft echter niet gespecificeerd van welke bomen en haag zij overlast ondervindt, terwijl [gedaagden] terecht heeft aangevoerd dat het af en toe overwaaien van bladeren geen onrechtmatige hindert oplevert. De rechtbank heeft tijdens de plaatsopneming niet geconstateerd dat sprake is van zodanige overlast dat dit onrechtmatig is en [eisers] heeft dit verder ook niet onderbouwd. Dat betekent dat [eisers] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat sprake is van onrechtmatige hinder ten aanzien van overwaaiende bladeren en/of takken, zodat de vordering in zoverre moet worden afgewezen.
misbruik van recht
4.26.
[gedaagden] heeft ten slotte betoogd dat [eisers] misbruik maakt van recht, omdat [eisers] geen belang heeft bij haar vorderingen. Dit verweer wordt verworpen, omdat [gedaagden] dit niet heeft toegelicht met concrete feiten en omstandigheden.
conclusie ten aanzien van de beplanting
4.27.
Concluderend wordt [gedaagden] veroordeeld tot het snoeien en gesnoeid houden van de taxushaag en de bamboe, zodat die maximaal twee meter hoog zijn. De rechtbank zal hier geen dwangsom aan verbinden. [gedaagden] heeft aangegeven dat zij haar beplanting langs de erfgrens tweemaal per jaar snoeit. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [gedaagden] aan deze veroordeling zal voldoen.
kosten
4.28.
[gedaagden] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Voor de plaatsopneming en de mondelinge behandeling wordt gezamenlijk 1,5 punt gerekend. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,47
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
1.535,00
(2,5 punten × € 614,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.136,47
4.29.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.30.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
in reconventie
4.31.
De rechtbank heeft de vordering in reconventie tot het verlenen van medewerking aan het plaatsen van een schutting op de erfgrens hiervoor al beoordeeld in r.o. 4.12 -
.zodat deze hier geen afzonderlijke beoordeling behoeft.
verwijderen beplanting
4.32.
Daarnaast vordert [gedaagden] dat [eisers] overhangende beplanting en beplanting in de verboden zone verwijdert dan wel terugbrengt naar de wettelijke hoogte. Het gaat in de achtertuin om de klimop, het kleefkruid en de krent; in de voortuin gaat het om de hortensia, de vlinderstruik en de rododendron, aldus [gedaagden]
4.33.
De rechtbank maakt uit de stellingen van [gedaagden] op dat zij zich beroept op artikel 5:42 BW en artikel 5:44 BW. [gedaagden] heeft echter geen onderscheid gemaakt tussen enerzijds beplanting die overhangt en anderzijds beplanting zich in de verboden zone bevindt en te hoog is, waardoor het de rechtbank niet duidelijk is op welke grondslag zij de genoemde planten moet beoordelen. [gedaagden] heeft wel foto’s overgelegd en daarnaar verwezen, maar het had op haar weg gelegen om duidelijk te maken wat daar precies op te zien is en waar dat toe moet leiden. Nu zij dat heeft nagelaten, heeft [gedaagden] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld om tot toewijzing van haar vordering te komen. Voor zover sprake is van beplanting die overhangt, geldt bovendien dat [gedaagden] op grond van artikel 5:44 BW zelf gerechtigd is om de overhangende gedeeltes weg te snijden. De vordering wordt daarom afgewezen.
kosten
4.34.
[gedaagden] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Voor de plaatsopneming en de mondelinge behandeling wordt gezamenlijk 1,5 punt gerekend. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- salaris advocaat
767,50
(2,5 punt × factor 0,5 × € 614,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
906,50
4.35.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.36.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
conclusie in conventie en reconventie
4.37.
De rechtbank wijst partijen erop dat zij buren van elkaar zijn met tuinen die aan elkaar grenzen en met beplanting die dicht tegen, op of over de erfgrens groeit. De beslissing van de rechtbank op de vorderingen van partijen maakt deze situatie voor de toekomst niet anders. Daarbij komt dat van sommige beplanting en het plantenrek niet kan worden vastgesteld of deze te hoog groeit, te dicht op de erfgrens is geplaatst of over de erfgrens groeit of is gebouwd, omdat dit onvoldoende is onderbouwd of niet is gevorderd. Over deze en toekomstige onderwerpen zullen partijen met elkaar in overleg moeten treden. Zij wensen beiden geen hinder te ondervinden van elkaars beplanting en stellen beiden voor tweemaal per jaar te snoeien. Partijen zijn zelf verantwoordelijk om dat voorstel na te leven en daarmee ook rekening te houden met elkaar. De rechtbank vertrouwt erop dat zij niet het conflict opzoeken en datgene doen dat zij zelf ook andersom graag de ander zien doen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om het ijzeren hek in de voortuin te verwijderen, dan wel te verplaatsen, zodat deze niet meer op het perceel van [eisers] staat,
5.2.
bepaalt dat [gedaagden] € 50,00 (vijftig euro) moet betalen voor elke dag dat zij niet aan de veroordeling onder r.o. 5.1 voldoet, te rekenen vanaf 30 dagen na dit vonnis en met een maximum van € 1.000,00 (duizend euro),
5.3.
veroordeelt [gedaagden] tot het snoeien en gesnoeid houden van de taxushaag en de bamboe van het perceel van [gedaagden] tot een hoogte van maximaal 2.00 meter,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van de kosten van de grensreconstructie door het Kadaster van € 460,00 (vierhonderdenzestig euro),
5.5.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 3.136,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in (voorwaardelijke) reconventie
5.6.
verstaat dat de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie onder I. is ingesteld niet is vervuld,
5.7.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 906,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
5.8.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.9.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Olthof en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2025.
1959 / 1547