ECLI:NL:RBGEL:2025:6137

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
ARN 23/6864
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 29 juli 2025, staat de mate van arbeidsongeschiktheid van een ex-werkneemster centraal. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. P.S. Fluit, is het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 51,17% door het UWV, en betwist de toekenning van een urenbeperking aan de ex-werkneemster. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van eiseres en komt tot de conclusie dat de urenbeperking terecht is vastgesteld. Eiseres krijgt geen gelijk in haar beroep, dat ongegrond wordt verklaard. Echter, de rechtbank kent eiseres een schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn, vastgesteld op € 1.500, te betalen door de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van Justitie en Veiligheid.

Het procesverloop begint met een primaire beslissing van het UWV op 14 april 2021, waarin de ex-werkneemster werd meegedeeld dat zij 51,17% arbeidsongeschikt is. Na een herbeoordeling en verschillende bestreden besluiten, concludeert de rechtbank dat de ex-werkneemster op de datum in geding volledig, maar niet duurzaam, arbeidsongeschikt is. De rechtbank behandelt ook het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, waarbij wordt vastgesteld dat de behandeltermijn bij de rechtbank langer dan anderhalf jaar heeft geduurd. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn is overschreden met ongeveer zestien maanden, wat leidt tot de toekenning van de schadevergoeding.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de gevolgen van een te lange behandeltermijn in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/6864

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiseres], uit [plaats 1], eiseres
(gemachtigde: mr. P.S. Fluit),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam gemachtigde]).
Als derde-partij nemen aan de zaak deel:

[derde-partij], uit [plaats 2], hierna: ex-werkneemster

(gemachtigde: mr. J.P. Schildkamp).
en
de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid),hierna: de Staat.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de mate van arbeidsongeschiktheid van ex-werkneemster. Eiseres is het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid omdat, volgens haar, aan ex-werkneemster ten onrechte een urenbeperking is toegekend. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de urenbeperking terecht is toegekend.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de mate van arbeidsongeschiktheid juist is vastgesteld omdat aan ex-werkneemster terecht een urenbeperking is toegekend. Eiseres krijgt daarom geen gelijk en het beroep is ongegrond. Wel kent de rechtbank aan eiseres een schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het primaire besluit van 14 april 2021 heeft het UWV ex-werkneemster meegedeeld dat zij per 8 april 2021 (datum in geding) 51,17% arbeidsongeschikt is.
2.1.
Met het bestreden besluit van 19 januari 2022 (bestreden besluit 1) heeft het UWV aan ex-werkneemster meegedeeld dat haar WIA-uitkering met ingang van 15 februari 2021 wordt beëindigd omdat zij per datum in geding minder dan 35% (17,42%) arbeidsongeschikt is.
Ex-werkneemster heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam.
2.2.
Met het bestreden besluit van 6 september 2022 (bestreden besluit 2) heeft het UWV de eerdere beslissing op bezwaar gewijzigd. In bestreden besluit 2 heeft het UWV aan ex-werkneemster meegedeeld dat zij per datum in geding volledig, maar niet duurzaam, arbeidsongeschikt is. De loonaanvullingsuitkering wordt daarom ongewijzigd voortgezet (in plaats van beëindigd per 15 februari 2021).
2.3.
Eiseres heeft bij de rechtbank Amsterdam beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 2. Het beroep is aldaar geregistreerd onder zaaknummer AMS 22/4555.
Ex-werkneemster heeft haar beroep naar aanleiding van het bestreden besluit 2 ingetrokken. Vervolgens heeft de rechtbank Amsterdam het beroep van eiseres voor verdere behandeling doorgezonden naar de rechtbank Gelderland. Het beroep van eiseres heeft bij deze rechtbank een nieuw zaaknummer gekregen, dat is het huidige zaaknummer.
2.4.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Ex-werkneemster heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.5.
Eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
2.6.
Naar aanleiding van het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter heeft de rechtbank de Staat als partij aangemerkt.
2.7.
De Staat heeft afgezien van het voeren van verweer. [1]
2.8.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft alleen deelgenomen de gemachtigde van eiseres. De gemachtigde van het UWV, ex-werkneemster en haar gemachtigde zijn, met kennisgeving, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Ex-werkneemster is vanaf 19 september 2013 werkzaam geweest als bewindvoerder bij eiseres. Op 3 juli 2017 heeft zij zich ziekgemeld als gevolg van een ongeval.
3.1.
Op verzoek van eiseres heeft Ergatis een arbeidsgeneeskundig onderzoek verricht. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een rapport van 15 augustus 2019. De verzekeringsarts [persoon A] van Ergatis heeft in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van dezelfde datum onder meer een urenbeperking van 20 uur per week aangenomen.
3.2.
Met het besluit van 28 januari 2020 heeft het UWV aan ex-werkneemster met ingang van 19 februari 2020 een loongerelateerde uitkering (lgu) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 51,71%. Met het besluit op bezwaar van 16 juli 2020 heeft het UWV op arbeidskundige gronden de arbeidsongeschiktheid van ex-werkneemster vastgesteld op 100%. Bij de rapporten van het UWV die ten grondslag liggen aan deze besluitvorming is het rapport van Ergatis betrokken.
3.3.
Met het besluit van 13 november 2020 heeft het UWV ex-werkneemster meegedeeld dat zij vanaf 20 januari 2021 in aanmerking komt voor een loonaanvullingsuitkering (lau) op grond van de Wet WIA.
4. In maart 2021 volgt een herbeoordeling van ex-werkneemster door het UWV. De bestreden besluitvorming is het gevolg daarvan.
4.1
Met het primaire besluit van 14 april 2021 heeft het UWV ex-werkneemster meegedeeld dat zij per datum in geding 51,17% arbeidsongeschikt is. Aan dit besluit liggen de rapporten van de verzekeringsarts [persoon B] van 18 maart 2021 en de arbeidsdeskundige [persoon C] van 9 april 2021 ten grondslag. De belastbaarheid van ex-werkneemster is vastgelegd in de FML van 17 maart 2021. [persoon B] neemt een urenbeperking aan van 20 uur per week.
4.2.
Op 19 januari 2022 heeft het UWV het bestreden besluit 1 genomen. Aan dit besluit liggen de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (VAbb) [persoon D] van 2 december 2021 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [persoon E] van 15 december 2021 ten grondslag. De belastbaarheid van ex-werkneemster is vastgelegd in de FML van 1 december 2021. [persoon D] heeft géén urenbeperking aangenomen.
4.3.
Ex-werkneemster heeft in haar beroepsprocedure tegen bestreden besluit 1 een contra-expertiserapport ingebracht van de verzekeringsarts [persoon F]. Dit rapport dateert van 11 april 2022. Volgens [persoon F] is op de datum in geding sprake van een urenbeperking van 20 uur per week.
4.4.
Het UWV heeft nadien het bestreden besluit 2 genomen. Zoals gezegd houdt dit besluit in dat ex-werkneemster per datum in geding volledig, maar niet duurzaam, arbeidsongeschikt is. Dit besluit is onder meer gebaseerd op de rapporten van VAbb [persoon G] van 22 augustus 2022 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [persoon E] van 2 september 2022. De belastbaarheid van ex-werkneemster is vastgelegd in de FML van 22 augustus 2022. [persoon G] volgt de contra-expert [persoon F] en neemt in de FML van 22 augustus 2022 een urenbeperking aan van 20 uur per week. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [persoon E] concludeert vervolgens dat ex-werkneemster op arbeidskundige gronden 80-100% arbeidsongeschikt is.
Omvang van het geschil
5. Het geschil komt er in de kern op neer of er terecht een urenbeperking is aangenomen.
Urenbeperking
6. Eiseres stelt – samengevat – dat er ten onrechte een urenbeperking is aangenomen.
Eiseres verwijst hiervoor naar het rapport van de VAbb [persoon D] van 2 december 2021. Dit rapport gaat wel degelijk over de datum in geding en niet over de periode daarna. Dit in tegenstelling tot wat de VAbb [persoon G] stelt. [persoon D] heeft uitgebreid gemotiveerd waarom de urenbeperking niet langer hoeft te worden aangenomen. Er is namelijk geen stoornis in de energiehuishouding op grond van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. Bovendien is met de klachten al rekening gehouden door beperkingen aan te nemen in de overige rubrieken van de FML. In het rapport van [persoon D] staat wel degelijk een dagverhaal en dat geeft geen aanleiding voor het aannemen van een urenbeperking.
Ten onrechte hebben de contra-expert [persoon F] in haar rapport van 11 april 2022 en de verzekeringsarts bezwaar en beroep [persoon G] in haar rapport (lopende beroep) van 22 augustus 2022 dan ook een urenbeperking aangenomen. In het rapport van [persoon F] staat een ander dagverhaal dan ex-werkneemster heeft gehouden bij de primaire verzekeringsarts [persoon B]. Terecht geeft [persoon G] aan dat ex-werkneemster in het (de rechtbank begrijpt: in bezwaar opgetekende) dagverhaal, ondanks de aanwezige klachten en de medische toestand, voldoende actief is zodat er vanaf dat moment geen reden meer is voor een urenbeperking. Deze beschrijving van het dagverhaal geldt echter ook voor de datum in geding. Terecht geeft [persoon G] ook aan dat sec de diagnoses niet leidend zijn voor het toekennen van een urenbeperking.
Tijdens de zitting is aan het voorgaande toegevoegd dat zowel Ergatis als de verzekeringsarts [persoon B] aangeven dat de urenbeperking tijdelijk moet zijn. Dat ‘tijdelijk’ is uit beeld geraakt terwijl VAbb bezwaar en beroep [persoon H] op 9 juni 2020 waarschuwt voor deconditionering vanwege deactivering. [persoon D] geeft aan dat er geen urenbeperking nodig is en hij motiveert dit ook. In die motivering speelt het dagverhaal geen overwegende rol. Uit de omstandigheid dat [persoon D] moet rapporteren over de datum in geding volgt dat het door hem opgetekende dagverhaal ziet op de datum in geding.
De contra-expert [persoon F] zegt niets over de datum in geding. Uit zijn rapport volgt dat er sprake is van een inactief dagverhaal, terwijl er opgepast moet worden voor deconditionering. Bovendien is de inactiviteit moeilijk objectiveerbaar. Deconditionering rechtvaardigt niet een urenbeperking.
[persoon G] geeft aan dat het rapport van [persoon D] geen betrekking heeft op de datum in geding. Dat is te kort door bocht. Dan had [persoon G] zelf een dagverhaal op moeten stellen. Eiseres stelt vraagtekens bij de zorgvuldigheid van de rapportage van [persoon G].
Het dagverhaal is in deze zaak te centraal gesteld.
6.1.
Volgens het UWV hebben zowel de contra-expert [persoon F] als de VAbb [persoon G] in hun rapporten voldoende gemotiveerd waarom er per datum in geding nog steeds sprake is van een urenbeperking van 20 uur per week.
6.2.
In haar schriftelijke zienswijze van 23 mei 2025 volgt de ex-werkneemster (net als het UWV) de contra-expert [persoon F] en de verzekeringsarts bezwaar en beroep [persoon G]. Volgens ex-werkneemster is de urenbeperking per datum in geding nog steeds van toepassing is, dit in tegenstelling tot het standpunt van de VAbb [persoon D]. [persoon D] heeft in zijn rapport niet de datum in geding als uitgangspunt genomen, maar het moment van beoordeling van ex-werkneemster in bezwaar. Het medische beeld van ex-werkneemster is niet veranderd ten opzichte van eerdere beoordelingsmomenten waarop de urenbeperking door verschillende verzekeringsartsen wél aanwezig werd geacht.
6.3.
De rechtbank volgt het standpunt van contra-expert [persoon F] en VAbb [persoon G] dat er in geval van ex-werkneemster op de datum in geding sprake is van een urenbeperking. Daarvoor is het volgende van belang.
Ergatis heeft in het rapport van 15 augustus 2019 een (tijdelijke) urenbeperking geadviseerd vanwege de belemmering in de energiehuishouding. Daarbij is aangegeven waarin deze belemmering zijn oorzaak vindt. De verzekeringsartsen van het UWV, [persoon B] en [persoon H], hebben dit rapport als zeer zorgvuldig aangemerkt en (onder meer) de urenbeperking per 19 februari 2020 overgenomen. Dit volgt uit hun rapportages van 21 januari 2020 en 19 juni 2020.
Contra-expert [persoon F] heeft het dagverhaal per datum in geding uitgevraagd. [2] Verder ziet zij, net als [persoon B] in de rapportage van 18 maart 2021, in essentie eenzelfde medisch beeld. [persoon F] meent dat de nader omschreven stoornis en het genoemde syndroom, zeker in combinatie met elkaar voldoende grond vormen om uit te gaan van een arbeidsduurbeperking op energetische grond, omdat de stoornissen gepaard gaan met slecht slapen, wat ook het geval is bij de ex-werkneemster. Daarbij heeft zij expliciet aangegeven waarom zij het andersluidend medisch oordeel van VAbb [persoon D] niet volgt. Zij geeft aan dat [persoon D] niet motiveert welke verbeteringen in het medisch beeld hebben plaatsgevonden op grond waarvan hij tot de conclusie komt dat haar belastbaarheid op de datum in geding was verbeterd. [3] VAbb [persoon G] deelt dit standpunt van [persoon F]. Ook hij geeft aan dat niet is gebleken van een verandering in de toestand van ex-werkneemster zodanig dat op de datum in geding geen urenbeperking meer aangenomen zou moeten worden.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [persoon F] en [persoon G] hiermee goed gemotiveerd waarom zij (nog steeds) uitgaan van een arbeidsduurbeperking. In dit verband is van belang dat, anders dan eiseres meent, niet (zozeer) het dagverhaal maar het (ongewijzigd) medisch beeld bepalend is voor het aannemen van de urenbeperking.
Eiseres heeft geen eigen contra-expertise ingebracht waaruit het tegendeel zou blijken en de juistheid van het rapport van [persoon G] – en dat van [persoon F] – mede daarom onvoldoende gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de rechtbank hebben zij terecht kanttekeningen geplaatst bij het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep [persoon D]. De beoordeling van [persoon D] is kennelijk mede gebaseerd op het tijdens de hoorzitting in bezwaar opgetekende dagverhaal. Het is onduidelijk op welke periode dit dagverhaal ziet. De stelling van eiseres ter zitting dat het onderzoek van [persoon D] wel ziet op de datum in geding, omdat hij op die datum moet rapporteren, acht de rechtbank niet overtuigend, of op zijn minst onvoldoende, om aan te nemen dat dat zo is. [persoon F] en [persoon G] merken terecht op dat de beoordeling door [persoon D] kennelijk ziet op de situatie van ex-werkneemster in bezwaar (en niet op de datum in geding). [persoon D] schrijft namelijk in zijn rapport van 2 december 2021: “Er is
thansgeen indicatie meer voor een urenbeperking. De motivatie daartoe is als volgt: Volgens de standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’ voldoet cliënt
nuniet meer aan één van de indicaties voor een urenbeperking.” (cursivering van de rechtbank). Ten slotte merkt de rechtbank op dat het enkele feit dat de urenbeperking in eerste instantie een tijdelijk karakter had, niet betekent dat de urenbeperking alleen al om die reden zou moeten komen te vervallen. De urenbeperking is aangenomen vanwege het medisch beeld, niet vanwege deconditionering. Er zijn geen medische stukken waaruit volgt dat daarvan sprake was op de datum in geding. Het vermoeden van eiseres dat dat zo is, is onvoldoende.
Schadevergoeding
7. In haar schriftelijke zienswijze van 8 september 2023 heeft ex-werkneemster een verzoek tot schadevergoeding gedaan. De rechtbank neemt dit verzoek niet in behandeling. Ex-werkneemster is geen partij in dit geding; zij is derde-belanghebbende. Zij kan daarom geen verzoeken doen. Als zij meent dat zij aanspraak kan maken op schadevergoeding, dan kan zij op grond van artikel 8:90 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een zelfstandig schadevergoedingsverzoek indienen.
Schadevergoeding redelijke termijn
8. Eiseres vordert schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Zij heeft op 20 september 2022 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 2 van 6 september 2022. De behandeltermijn bij de rechtbank is langer dan anderhalf jaar en voor de overschrijding vordert eiseres per half jaar € 500 schadevergoeding van de Staat. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 november 2017. [4]
8.1.
De rechtbank begrijpt de brieven van eiseres van 10 april 2025 en 16 mei 2025 (in onderlinge samenhang bezien) aldus dat schadevergoeding wordt gevraagd voor de beroepsfase. De rechtbank beoordeelt het verzoek van eiseres met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad (HR) van 19 februari 2016. [5]
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden. Eiseres heeft op 20 september 2022 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 2 van 6 september 2022. De beroepsfase heeft meer dan anderhalf jaar geduurd. Bij het doen van deze uitspraak zijn ongeveer 34 maanden verstreken. Dit betekent dat de redelijke termijn voor de beroepsfase met ongeveer zestien maanden is overschreden. Als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn, dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. De door eiseres geleden immateriële schade wordt daarom vastgesteld op een bedrag van (3x € 500) € 1.500, welk bedrag geheel ten laste van de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid) komt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de mate van arbeidsongeschiktheid van ex-werkneemster juist is vastgesteld. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Ook bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling inzake het beroep.
9.1.
Eiseres heeft een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn ingediend. Op dit verzoek is de op 1 juli 2013 ingevoerde titel 8.4 van de Awb van toepassing. Op grond van het bepaalde in artikel 8:94, tweede lid, van de Awb is bij indiening van een verzoek als bedoeld in artikel 8:91, eerste lid, van de Awb, zoals hier aan de orde, geen griffierecht verschuldigd. Wel bestaat er aanleiding de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid) te veroordelen in de proceskosten tot een bedrag van € 226,75 (1 punt voor het indienen van het verzoek tot vergoeding van schade, wegingsfactor 0,25 (zeer licht)) met een waarde van € 907 per punt).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 226,75 en
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan eiseres van een vergoeding voor de geleden schade van € 1.500.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.P. Hoenderboom, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Beleidsregel van de Minister van Justitie en Veiligheid van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 20210.
2.Pagina 12 van het rapport.
3.Pagina 13 van het rapport.