ECLI:NL:RBGEL:2025:6141

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
C/05/442350 / HA ZA 24-519
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Wageningen Universiteit in een promotietraject en afwijzing van schadevergoedingsvorderingen

In deze zaak vorderde [eiser], een promovenda, schadevergoeding van de Wageningen Universiteit (WU) wegens vermeende tekortkomingen in de begeleiding van haar promotietraject. [eiser] stelde dat zij door de gedragingen van WU schade had geleden, waaronder een terugbetalingsverplichting van een beurs en immateriële schade. De rechtbank Gelderland oordeelde dat er geen causaal verband was tussen de gedragingen van WU en het niet succesvol afronden van het PhD-traject. De rechtbank concludeerde dat de gestelde schade niet voor vergoeding in aanmerking kwam, omdat de tekortkomingen van WU zich pas na het eerste jaar van het traject voordeden en de begeleiding in de eerste jaren adequaat was. De rechtbank wees de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde haar in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de verantwoordelijkheid van promovendi voor hun eigen onderzoek en de noodzaak van adequate documentatie en begeleiding in het promotietraject.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/442350 / HA ZA 24-519
Vonnis van 30 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. I. Kotliar,
tegen
WAGENINGEN UNIVERSITEIT,
te Wageningen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: WU,
advocaat: mr. B.P.R. Milar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 januari 2025,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 juni 2025.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat de rechtbank vandaag vonnis wijst.

2.De zaak in het kort

2.1.
Partijen hebben op 16 juni 2019 een ‘Guest Agreement’ gesloten. Op grond hiervan zou [eiser] in de periode van 2 september 2019 tot 2 september 2023 promotieonderzoek verrichten aan de WU. Het onderzoeksvoorstel ‘immobilization and release properties of nanomaterials’ was gericht op het ontwerpen en ontwikkelen van een detectiesysteem voor sporen van schimmels op citrusvruchten. Het onderzoek heeft niet geresulteerd in een proefschrift en de promotie van [eiser] .
2.2.
Volgens [eiser] komt dit door een groot aantal tekortkomingen van WU in de nakoming van de ‘Guest Agreement’ en onrechtmatige gedragingen van WU. Zij stelt hierdoor schade te hebben geleden. Ten behoeve van het onderzoek ontving [eiser] namelijk een beurs van het Ministry of National Education (hierna: ‘MNE’) van Turkije. Zij stelt dat zij deze beurs tot een totaalbedrag van € 140.021,98 moet terugbetalen. Zij vordert onder meer vergoeding van dit bedrag en van een aantal andere schadeposten. Volgens WU moeten de vorderingen worden afgewezen.
2.3.
De rechtbank zal de vorderingen afwijzen, omdat de gestelde schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. Hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank stelt ambtshalve voorop dat zij bevoegd is en dat Nederlands recht van toepassing is. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
3.2.
In deze procedure stelt [eiser] dat WU toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de ‘Guest Agreement’ en een onrechtmatige daad jegens haar heeft gepleegd, en dat WU daarom op grond van artikel 6:74 lid 1 BW en artikel 6:162 lid 1 BW een schadevergoeding aan haar moet betalen. Hieraan legt zij het volgende ten grondslag.
  • In november 2021 werd [eiser] publiekelijk vernederd door haar copromotor in het laboratorium, waarna zij zich ziek heeft gemeld;
  • In het derde en vierde jaar is WU tekortgeschoten in de begeleiding van het PhD-traject, inclusief de begeleiding tijdens haar ziekteverzuim en re-integratie;
  • Haar promotor heeft klachten over de bejegening en begeleiding door de copromotor onvoldoende (tijdig) onderkend en aangepakt;
  • Verzoeken om een andere copromotor werden stelselmatig afgewezen en pogingen om een begeleider bij een andere vakgroep te vinden, zijn tegengewerkt;
  • Een nieuw onderzoeksvoorstel werd niet tijdig besproken en daaraan werden inhoudelijke eisen gesteld die niet op voorhand kenbaar waren;
  • Na een gesprek op 15 november 2022 is [eiser] tijdelijk de toegang tot het laboratorium ontzegd;
  • Ze is oneigenlijk onder druk gezet om een medische keuring te ondergaan en een advies van de bedrijfsarts heeft haar promotor naast zich neergelegd;
  • De besluiten van november 2022 om het PhD-traject te pauzeren en het besluit van december 2022 om dat traject te beëindigen waren onzorgvuldig en onrechtmatig;
  • De copromotor en promotor lieten zich bij de beslissing om haar op non-actief te stellen, leiden door andere (mogelijk persoonlijke of financiële) belangen dan die van [eiser] . Er is sprake van (de schijn van) machtsmisbruik;
  • WU heeft de overeenkomst op 14 december 2022 tussentijds beëindigd, maar dat kan niet, omdat sprake is van een duurovereenkomst voor bepaalde tijd;
  • Op 16 december 2022 moest [eiser] haar werkplek met spoed ontruimen. Kort daarna werd het universiteitsaccount van [eiser] geblokkeerd;
  • WU heeft haar klacht over het functioneren van haar copromotor en promotor niet adequaat en niet tijdig behandeld;
  • De PhD-vertrouwenspersoon bij de VLAG Graduate School verzaakte haar taak met betrekking tot counseling en conflictbehandeling;
  • WU heeft het collegegeld en bench fees voor het vierde jaar opgeëist terwijl zij wist dat het PhD-traject op korte termijn zou worden beëindigd;
  • WU heeft haar onnodig lang in onzekerheid laten verkeren over de mogelijkheden voor voortzetting van het traject bij WU of elders en de financiële ruimte daarvoor;
  • WU heeft haar beperkt in het gebruik van bestuursrechtelijke rechtsmiddelen doordat de beslissing om het PhD-traject te beëindigen nooit op schrift is gesteld;
  • WU heeft de kosten van een ziektekostenverzekering niet betaald, hoewel WU daarvoor middelen had ontvangen van MNE.
3.3.
De rechtbank laat in het midden of deze gedragingen inderdaad, zoals [eiser] stelt, een tekortkoming en/of onrechtmatige daad opleveren. Ook als dat zo is, komt de gestelde schade namelijk niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank legt dit hierna uit, te beginnen met de posten ‘terugbetalingsverplichting’ en ‘inkomstenderving.’
Geen causaal verband met de gestelde ‘terugbetalingsverplichting en ‘inkomstenderving’
3.4.
In de dagvaarding stelt [eiser] dat zij de volledige beurs van € 140.021,98 moet terugbetalen aan MNE omdat zij het promotietraject bij WU niet tijdig en succesvol heeft afgerond. Verder stelt zij dat zij bij tijdige afronding van het promotietraject intussen werkzaam zou zijn geweest als universitair docent bij Konya Technical University tegen een salaris van € 1.350,00 per maand. Deze schadeposten worden afgewezen.
3.5.
Aan beide schadeposten ligt de veronderstelling ten grondslag dat [eiser] het promotietraject wél succesvol zou hebben afgerond, indien de door haar gestelde – en hiervoor in 3.2 omschreven – tekortkomingen en onrechtmatige gedragingen van WU achterwege zouden zijn gebleven. De rechtbank stelt vast dat deze tekortkomingen en gedragingen zouden hebben plaatsgevonden in de periode vanaf november 2021 en daarmee in het derde en vierde jaar van het promotietraject. Dat geen tekortkoming of onrechtmatige daad is gesteld in de periode tot november 2021 betekent dat het uitgangspunt moet zijn dat de begeleiding van het promotieonderzoek van [eiser] in het eerste en tweede jaar en in het derde jaar tot november 2021 voldeed aan de daaraan te stellen eisen.
3.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] uitsluitend toegang zou hebben gehad tot de promotie indien zij als proeve van bekwaamheid tot het zelfstandig beoefenen van de wetenschap een proefschrift zou hebben geschreven en zou hebben voldaan aan de eisen uit het promotiereglement van de WU (zie artikel 7.18 lid 2 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek). Uit het promotiereglement van de WU volgt dat de promotor tot taak heeft en verantwoordelijk is voor de begeleiding van de promovendus. Zij ziet erop toe dat het proefschrift voldoet aan de daaraan krachtens het reglement te stellen eisen (artikel 4.6). Wanneer het proefschrift naar het oordeel van de promotor aan de daaraan gestelde eisen voldoen, verleent zij daaraan haar goedkeuring (artikel 9.5).
3.7.
Verder staat vast dat [eiser] zich als onderzoeker moest houden aan de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit. Hierin wordt het principe van zorgvuldigheid genoemd, dat inhoudt dat men wetenschappelijke methoden gebruikt en optimale precisie betracht bij het ontwerp, de uitvoering, verslaglegging en disseminatie van het onderzoek. Als normen voor goede onderzoekspraktijken worden genoemd: wees precies en accuraat bij de uitvoering van het onderzoek (16), hanteer wetenschappelijke methoden (17), zorg dat bronnen controleerbaar zijn (22), beschrijf eerlijk, zorgvuldig en zo transparant mogelijk de data die verzameld zijn voor en/of gebruikt zijn in het onderzoek (23), beheer de verzamelde data zorgvuldig en bewaar zowel de ruwe als de bewerkte versies gedurende een voor de discipline en methodologie passende termijn (24), wees transparant over de gevolgde methode en werkwijze en leg deze waar relevant vast in onderzoeksprotocollen, logboeken, lab journals of verslagen. De wetenschappelijke argumentatie moet helder zijn en de stappen in het onderzoeksproces moeten controleerbaar zijn. Doorgaans zal dit betekenen dat het onderzoek voldoende gedetailleerd moet zijn beschreven om de dataverzameling te kunnen repliceren en de data-analyse te kunnen herhalen.
3.8.
Over het verloop van het PhD-traject van [eiser] heeft WU onder meer het volgende aangevoerd:
  • In het eerste jaar werd duidelijk dat het traject inhoudelijk zwaar was voor [eiser] . De academische basiskennis was niet voldoende, communicatie verliep moeizaam en met basale onderzoekspraktijken bestond geen bekendheid. Experimenteel onderzoek steunt op een labjournaal maar [eiser] beheerste de essentiële vaardigheid om dit journaal bij te houden niet. Zij woonde cursussen en workshops bij en werd door teamleden geïnstrueerd over basisvaardigheden, waaronder het bijhouden van labjournaals.
  • In het tweede jaar werd [eiser] het voordeel van de twijfel gegeven bij het go/no go-moment. Ze heeft vooral veel 2-beoordelingen gescoord. Dit is de laagst mogelijke score. Haar is verteld dat ze nog niet in staat was tot het leveren van de benodigde prestatie. De voortgang verliep moeizaam; cursussen leken niet te beklijven. Het werk van twee studenten, dat had moeten leiden tot twee proefschrifthoofdstukken, is niet gebruikt. Haar is verteld dat ze zich moest richten op herhaling van experimenten en interpretatie daarvan. Het inzicht om 2D- naar 3D-ontwerpen te muteren, ontbrak. Ze beheerste Tinkercad niet en had onvoldoende kennis van geometrie. De copromotor heeft veel tijd besteed aan het wegwijs maken in Tinkercad en het bijschaven van de basiskennis van 2D-/3D-aspecten.
  • In het derde jaar werd geen vooruitgang geboekt op het gebied van 2D-/3D-aspecten en door de promotor en copromotor werd duidelijk gemaakt dat er zonder vooruitgang op dit gebied geen resultaat kon worden geboekt. Op 15 december 2021 heeft [eiser] zich ziek gemeld tot begin mei 2022. Op dat moment bood het dossier geen enkel aanknopingspunt voor experimentele gegevens/resultaten die kwalitatief en kwantitatief voldoende bruikbaar waren voor een proefschrift.
  • In het vierde jaar is [eiser] voorafgaand aan een gesprek op 14 december 2022 verzocht om haar labjournaals te verstrekken. Slechts van het derde jaar leverde zij een kopie in, die volgens de promotor onvolledig was en waarin labeling van het onderzoeksmateriaal ontbrak. De inhoud was niet consequent en sloot niet aan op de werkzaamheden die [eiser] in het laboratorium had verricht. Dit kwam erop neer dat er geen enkele verantwoording was van het onderzoek gedurende drie jaar.
3.9.
Hieruit komt onder meer naar voren dat de kennis van [eiser] op het gebied van 2D en 3D tekortschoot en na herhaalde interventies vanuit WU niet verbeterde, terwijl het ging om basiskennis die essentieel was voor het succesvol afronden van het PhD-traject. Volgens WU zouden de sensoren die nodig waren voor het onderzoek in het eigen laboratorium moeten worden gemaakt via 3D-printen. Een en ander vindt steun in het voortgangsrapport dat de promotor op verzoek van MNE heeft opgesteld. In dit rapport, dat dateert van 13 december 2021, staat het volgende: “
We notice a persisting knowledge and understanding gap in working with 2D & 3D shaped materials used for 3D printing and 2D patterning processes. (…) We together have decided to make this 2D/3D-patterning/printing the major focus for the coming period to be sure this important basis of the PhD work will be mastered sufficiently to allow the remainder parts of the project with more complex design and samples to be finished satisfactorily.” Ter zitting heeft [eiser] erkend dat het noodzakelijk was om verstand te hebben van printen en modellen om het onderzoek succesvol te kunnen afronden. Zij heeft verder verklaard dat het maken van 2D- en 3D-tekeningen niet haar sterke punt was. Waar zij erop wijst dat de beheersing van Tinkercad en 3D-printen niet als voorkennisvereiste is gecommuniceerd, miskent zij, wat hier verder ook van zij, dat het erom gaat dat zij op dat gebied niet de vereiste stappen heeft gezet na de start van het onderzoek in september 2019.
3.10.
Verder staat vast dat het (op juiste wijze) bijhouden en bewaren van labjournaals essentieel was voor de succesvolle afronding van het onderzoek. Weliswaar heeft [eiser] ter zitting verklaard dat zij niet wist dat labjournaals noodzakelijk waren en dat zij daar pas na een jaar achter is gekomen, maar daartegenover heeft WU toegelicht dat in het ‘training and supervision plan’ een stuk staat over datamanagement. Dit plan is ondertekend door [eiser] , die dus wist dat ze een labjournaal moest bijhouden. Hoe dat moest, heeft de copromotor in het eerste jaar aan haar uitgelegd. Er lopen bovendien technici rond in het laboratorium die daarbij kunnen helpen, aldus steeds WU. In de ‘data management policy’ behorend bij het ‘training and supervision plan’ staan inderdaad voorschriften over het verzamelen van data in lab journals, synthetic schemes en micrographs en over het bewaren van data gedurende en na afronding van het onderzoek. In het licht hiervan heeft [eiser] geen goede verklaring gegeven voor het ontbreken van een labjournaal in het eerste jaar. Wat betreft het tweede jaar schrijft [eiser] in haar e-mail van 12 december 2022 aan de promotor dat zij het labjournaal is verloren; wat betreft het derde jaar schrijft zij dat haar promotor dit journaal al heeft. Ter zitting heeft zij echter verklaard dat zij het journaal van het tweede jaar wel heeft bijgehouden maar niet kan terugvinden omdat zij geen toegang meer heeft tot haar computer op de universiteit, en dat zij het journaal van het derde jaar is verloren op vakantie. Nog los van het feit dat deze verklaringen inconsequent zijn, heeft [eiser] hiermee onvoldoende weersproken dat er voor geen enkel onderzoeksjaar een (toereikend) labjournaal beschikbaar was. Ter zitting heeft de promotor toegelicht dat de voortgang in december 2022 niet te peilen was; doordat de labjournaals ontbraken kon hij niet verifiëren of er genoeg data was om op te nemen in een proefschrift en of de gegevens correct waren. Normaal gesproken zijn er dan al 3 à 4 experimentele hoofdstukken. In dit geval waren er geen hoofdstukken, aldus WU. Dit heeft [eiser] niet weersproken.
3.11.
De (overige) omstandigheden die hiervoor in 3.8 zijn genoemd, zijn niet of slechts in algemene bewoordingen en daarmee niet voldoende gemotiveerd weersproken.
3.12.
Tegenover de betwisting door WU lag het op de weg van [eiser] om haar stelling dat de schadeposten ‘terugbetalingsverplichting’ en ‘inkomstenderving’ zijn veroorzaakt door de wijze van begeleiding en behandeling door WU vanaf november 2021 nader te motiveren. Dit heeft zij nagelaten. Wat WU concreet had moeten doen en waarom dat verschil zou hebben gemaakt, is onvoldoende uit de verf gekomen. Bij die stand van zaken heeft [eiser] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat deze schadeposten niet zouden zijn opgetreden indien geen sprake zou zijn geweest van de gestelde (hiervoor in 3.2 omschreven) tekortkomingen en gedragingen van WU. Dat [eiser] dan wel binnen vier jaar een proefschrift zou hebben afgerond dat naar het oordeel van de promotor zou hebben voldaan aan de hiervoor in 3.6 en 3.7 omschreven wetenschappelijke kwaliteitsnormen heeft zij onvoldoende toegelicht. Deze posten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
3.13.
Ter zitting heeft [eiser] nog gesteld dat WU haar de mogelijkheid had moeten bieden om haar promotieonderzoek op een andere plek binnen WU of daarbuiten voort te zetten, maar die stelling heeft zij tegenover de betwisting door WU onvoldoende gemotiveerd. WU heeft namelijk aangevoerd dat het traject voortzetten binnen dezelfde vakgroep niet mogelijk was en dat het traject voortzetten buiten WU evenmin tot een succesvol PhD-traject zou hebben geleid. [eiser] heeft niet toegelicht waar zij haar onderzoek had willen voortzetten, met welk onderzoeksvoorstel, dat dit mogelijk was, welke vaardigheden daarvoor nodig waren en waarom voortzetting elders wel tot een (tijdige) promotie zou hebben geleid. Ter zitting heeft [eiser] verder nog opgeworpen dat het traject bij WU met een verlenging van één jaar succesvol zou zijn afgerond. Die stelling wordt verworpen. De overeenkomst tussen [eiser] en WU liep af op 2 september 2023 en [eiser] heeft niet voldoende gemotiveerd en onderbouwd dat verlenging van het traject met een jaar tot de mogelijkheden behoorde en dat WU én MNE daarmee zouden hebben ingestemd. Dat het promotietraject binnen WU of elders kon worden voortgezet of verlengd en dat de schade dan niet zou zijn ingetreden, is dan ook niet komen vast te staan.
Geen vergoeding van medische kosten
3.14.
De vordering tot vergoeding van medische kosten tot een bedrag van € 345,95 wordt afgewezen. Ter zitting is duidelijk geworden dat [eiser] vergoeding vordert van de kosten van het bezoeken van een psycholoog in Turkije. Volgens [eiser] hebben deze bezoeken plaatsgevonden in de periode van 20 januari 2022 tot en met 21 juli 2022 nadat zij in november 2021 vernederend was bejegend door de copromotor in het laboratorium in het bijzijn van vakgroepgenoten. Onder verwijzing naar een schriftelijke verklaring van de copromotor heeft WU aangevoerd dat de copromotor zich slechts negatief heeft uitgelaten naar aanleiding van experimenten met een 3D-printer die mislukten. Tegenover deze betwisting heeft [eiser] haar stelling niet nader gemotiveerd. Wat er concreet is voorgevallen en waarom dat een tekortkoming of onrechtmatige daad oplevert, heeft [eiser] tegenover de betwisting door WU onvoldoende toegelicht. Bovendien heeft [eiser] niet voldoende onderbouwd dat haar bezoek aan de psycholoog het gevolg was van de gestelde bejegening door de copromotor, in de zin dat dit bezoek anders niet zou hebben plaatsgevonden. Ook daarom is deze schadepost niet toewijsbaar.
Geen immateriële schade
3.15.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade van € 10.000,00 wordt afgewezen. Voor toewijzing van deze vordering is in dit geval vereist dat [eiser] “
op andere wijze in haar persoon is aangetast” als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. [1] Hiervan is sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Hoewel [eiser] stelt dat zij last had van paniekaanvallen, andere psychische problemen en ziekteverzuim, heeft zij niet voldoende concrete gegevens aangevoerd op basis waarvan naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook overigens heeft zij geen concrete gegevens over de gevolgen van de gestelde normschendingen overlegd. Gezien de aard en ernst van de gestelde normschendingen was dat in dit geval wel vereist. De enkele stelling dat sprake is van verlies van productieve levensjaren, verlies van toekomstperspectief, verlies van vertrouwen in de academische wereld en geestelijke uitputting is onvoldoende voor het oordeel dat [eiser] is aangetast in haar persoon.
Geen verklaring voor recht
3.16.
De gevorderde verklaring voor recht dat WU is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en gehouden is om de geleden schade te vergoeden, wordt afgewezen bij gebrek aan belang. Hiervoor is immers geoordeeld dat [eiser] geen recht heeft op schadevergoeding. Dat [eiser] niettemin voldoende belang heeft bij een verklaring voor recht, heeft zij niet gesteld.
Geen vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten
3.17.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van € 1.058,75 eveneens afgewezen.
[eiser] moet de proceskosten betalen
3.18.
[eiser] krijgt ongelijk. Zij moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van WU worden begroot op:
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
3.858,00
(2 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
10.653,00

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 10.653,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.L. van de Sande en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.
1906

Voetnoten

1.Zie hierover HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376.