ECLI:NL:RBGEL:2025:6409

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
503973425
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot zware mishandeling en bezit van harddrugs in Nijmegen

Op 5 augustus 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot zware mishandeling en bezit van harddrugs. De zaak vond zijn oorsprong in een geweldsincident op 22 januari 2025 in Nijmegen, waarbij de verdachte samen met anderen een slachtoffer met een stalen pijp heeft geslagen en geschopt. Het slachtoffer liep daarbij aanzienlijke verwondingen op, waaronder meer dan twintig hechtingen aan zijn hand en andere verwondingen aan zijn gezicht en benen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, door meerdere verbalisanten op camerabeelden is herkend als de dader die het geweld heeft gepleegd. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, maar sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer.

Daarnaast werd de verdachte op 5 februari 2025 betrapt met ongeveer 0,87 gram cocaïne in zijn bezit, wat leidde tot een tweede aanklacht. De rechtbank achtte ook dit feit bewezen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zeven maanden, wat de rechtbank uiteindelijk ook oplegde, rekening houdend met de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat het geweld dat tegen het slachtoffer was gebruikt, extreem was en bijdroeg aan een gevoel van onveiligheid in de samenleving. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/039734-25; 05/138798-25 (gev. ttz.)
Datum uitspraak : 5 augustus 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] (Somalië),
geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland bekend,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. J.P.W. Nijboer, advocaat in Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, in de zaak
met parketnummer 05/039734-25ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 januari 2025 te Nijmegen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven, immers heeft hij, verdachte en/of zijn
mededader(s), die [slachtoffer]
- een of meerdere malen met een stalen pijp, althans een daarop
gelijkend hard voorwerp, op, althans in de richting van, zijn hoofd
geslagen,
- een of meermalen met een stalen pijp, althans daarop gelijkend hard
voorwerp, op zijn armen en/of benen, althans zijn lichaam, geslagen,
- een of meermalen op zijn hoofd en/of rug, althans zijn lichaam,
geschopt, en/of
- een of meermalen op zijn hoofd en/of armen, althans zijn lichaam,
geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 januari 2025 te Nijmegen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij, verdachte en/of
zijn mededader(s), die [slachtoffer]
- een of meerdere malen met een stalen pijp, althans een daarop
gelijkend hard voorwerp, op, althans in de richting van, zijn hoofd
geslagen,
- een of meermalen met een stalen pijp, althans daarop gelijkend hard
voorwerp, op zijn armen en/of benen, althans zijn lichaam, geslagen,
- een of meermalen op zijn hoofd en/of rug, althans zijn lichaam,
geschopt, en/of
- een of meermalen op zijn hoofd en/of armen, althans zijn lichaam,
geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 januari 2025 te Nijmegen,
openlijk, te weten, aan/op/bij de Tweede Walstraat, in elk geval op of
aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere personen te weten [slachtoffer]
door
- een of meerdere malen met een stalen pijp, althans een daarop
gelijkend hard voorwerp, op, althans in de richting van, zijn hoofd te
slaan,
- een of meermalen met een stalen pijp, althans daarop gelijkend hard
voorwerp, op zijn lichaam, te slaan,
- een of meermalen op zijn hoofd en/of rug, althans zijn lichaam, te
schoppen, en/of
- een of meermalen op zijn hoofd en/of armen, althans zijn lichaam, te
slaan.
Aan verdachte is in de zaak
met parketnummer 05/138798-25ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 februari 2025 te Nijmegen
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 0,87 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

In de zaak met parketnummer 05/039734-25 [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot zware mishandeling.
Voor het primair tenlastegelegde is vrijspraak gevorderd, vanwege het ontbreken van bewijs voor een aanmerkelijke kans op de dood.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit en hiertoe aangevoerd dat de herkenningen onvoldoende bewijswaarde hebben en dat, bij het ontbreken daarvan, niet kan worden vastgesteld dat verdachte bij dit geweldsincident betrokken is geweest.
Indien de rechtbank hieraan voorbij gaat dan is eveneens vrijspraak bepleit voor het primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat het geweld niet van zodanige aard is dat dit kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag of een poging tot zware mishandeling.
Beoordeling door de rechtbank
Op 22 januari 2025 vond in Nijmegen aan de Tweede Walstraat ter hoogte van de Basic Fit een geweldsincident plaats waarbij tegen [slachtoffer] geweld is gebruikt. [slachtoffer] had bloed op zijn hand. Een ambulance kwam ter plaatse en het slachtoffer is nagekeken. [2] Op 24 januari 2025 lag er op de plaats van het incident nog een behoorlijke hoeveelheid bloed, ook op de ramen. Op de camerabeelden is te zien dat er direct na het incident meer bloed op de grond lag. [3]
De politie treft [slachtoffer] op 25 januari 2025 op straat aan. Beschreven wordt dat [slachtoffer] enigszins mank loopt en dat er wit verband om zijn linkerhand zit. [slachtoffer] verklaart dat hij letsel heeft opgelopen aan zijn hand (meer dan twintig gehechte wonden), gezicht (bloeduitstorting en wond bij linker oog), linker wijsvinger (meerdere sneeën) en beide benen (beide onderbenen en met name de schenen dik, blauw en beurs). De verbalisant heeft foto’s gemaakt van het letsel. [4]
De politie treft [slachtoffer] op 28 januari 2025 opnieuw op straat aan. De verbalisant ziet dat [slachtoffer] een hand in het verband heeft. [5]
De beelden van de stadscamera van 22 januari 2025 met zicht op de kruising Vlaamsegas en Tweede Walstraat zijn door verbalisant [verbalisant 1] uitgekeken en beschreven, waarbij het slachtoffer en verdachte (als verdachte 1) door hem zijn herkend. Op de beelden is, aldus [verbalisant 1] , te zien dat het slachtoffer voor de gevel van Basic Fit staat en in gesprek is met twee andere personen. Drie personen (aangeduid als verdachte 1, 2 en 3) komen vervolgens in beeld, waarbij verdachte 1 een voorwerp tevoorschijn haalt dat lijkt op een ijzeren staaf. Verdachte 1 maakt met de staaf een zwaaiende beweging. Omdat het slachtoffer niet meer in beeld staat, is niet te zien of het slachtoffer wordt geraakt. Daarna is te zien dat het slachtoffer probeert weg te komen en het geweld probeert af te weren met zijn handen en armen. Rechts in beeld komt verdachte 2 tevoorschijn die met zijn linker arm een zwaaiende beweging maakt richting het hoofd van het slachtoffer en hem raakt. Verdachte 1 en verdachte 2 richten zich vervolgens om en om tegen het slachtoffer. Verdachte 1 maakt meerdere zwaaiende bewegingen met de staaf richting het slachtoffer, die het slachtoffer met armen/handen probeert af te wenden. Vervolgens trapt verdachte 2 het slachtoffer twee keer: één keer tegen zijn achterhoofd en één keer tegen zijn rug. Verdachte 2 slaat het slachtoffer drie keer met de vuist in het gezicht, waarbij de linkerwang/oog werd geraakt. Vervolgens is te zien dat het slachtoffer naar achteren valt. Verdachte 2 slaat met een neerwaartse beweging op het hoofd van het slachtoffer. Het slachtoffer beschermt zijn hoofd door zijn hand erboven te houden. Te zien is dat zijn handpalm rood is en dat er op de grond rode vlekken zijn. Verdachte 1 loopt naar het slachtoffer toe, brengt de staaf boven zijn hoofd en maakt met kracht een neerwaartse beweging op de benen van het slachtoffer. Dit doet verdachte 1 nogmaals, terwijl het slachtoffer dit probeert af te wenden. Terwijl het slachtoffer op de grond ligt brengt verdachte 1 de staaf boven zijn hoofd en slaat hiermee vijf keer met een neerwaartse beweging op het slachtoffer. Het slachtoffer weert de staaf één keer met zijn handen af en wordt vier keer op zijn benen geraakt. Verdachte 3 liep de hele tijd met de andere verdachten mee, maar heeft geen geweld gebruikt. De verdachten lopen vervolgens gezamenlijk weg.
[verbalisant 1] geeft een signalement van de man met de staaf; verdachte 1: man, donker groene trainingsbroek, donkergroene trui, jas met legerprint, roze onderkleding, witte schoenen met zwart Nike logo aan de zijkant, donker getint huidskleur, zwart haar en zwarte gezichtsbeharing. [6]
Verbalisant [verbalisant 1] herkent daarbij de man met de staaf als verdachte. [verbalisant 1] kent verdachte al enige jaren omdat hij veelvoudig in het [locatie] van Nijmegen in aanraking komt met de politie en heeft verdachte voor het laatst gezien op 22 november 2024. Hij herkent hem aan zijn haren, gezichtsvorm, bril en zijn gehele voorkomen. [7]
Verbalisant [verbalisant 2] herkent verdachte onmiddellijk als verdachte 1 op de beelden. [verbalisant 2] is wijkagent en komt verdachte veelvuldig tegen, zowel naar aanleiding van meldingen als in het wijkcontact. [verbalisant 2] herkent verdachte aan het totaalbeeld van kenmerken (manier van lopen, zwarte dreadlocks, lang postuur, vorm van zijn mond, neus en gezichtsbeharing). Ook herkent [verbalisant 2] verdachte aan zijn kleding, die hij eerder op de dag al droeg toen zij elkaar spraken in de wijk. [8]
Verbalisant [verbalisant 3] herkent verdachte op de beelden als de man met de staaf (
verdachte 1). Verdachte komt in het centrum van Nijmegen veelvuldig met de politie in aanraking. [verbalisant 3] heeft verdachte voor het laatst op 14 september 2024 aangehouden, maar daarna nog meerdere malen in het centrum zien lopen. [verbalisant 3] herkent verdachte direct aan zijn haren, gezichtsuitdrukking, bril, neus en zijn gehele voorkomen. [9]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft verdachte op 5 januari 2025 (
de rechtbank begrijpt dat wordt bedoeld: 5 februari 2025) aangehouden voor een ander feit en heeft geconstateerd dat de kleding die verdachte op dat moment droeg erg gelijk was aan de kleding die op de avond van 22 januari 2025 werd gedragen. [10]
De rechtbank is allereerst van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer] gewond is geraakt bij het incident. Er is geen aanleiding te twijfelen aan zijn eigen verklaring over het letsel en de vele hechtingen, nu deze wordt ondersteund door de foto’s en de waarneming van de verbalisanten. De rechtbank gaat er dus vanuit dat [slachtoffer] gewond is geraakt aan hoofd, hand en benen.
De rechtbank dient, gelet op het gevoerde verweer, te beoordelen of de herkenningen van verdachte door verbalisanten op basis van de camerabeelden voldoende betrouwbaar zijn om deze voor het bewijs te kunnen gebruiken.
De rechtbank stelt vast dat de kwaliteit van de camerabeelden zodanig is dat daarop een herkenning kan worden gebaseerd en dat er specifieke persoonskenmerken van verdachte 1 zichtbaar zijn. Verdachte 1 is langere tijd in beeld en zijn postuur, manier van lopen en kleding zijn dus langere tijd te zien. Ook zijn enige tijd – als hij zijn capuchon af heeft – onderscheidende kenmerken van zijn hoofd en gezicht te zien, waaronder zijn gezichtsvorm, neus, mond, gezichtsbeharing, bril en haardracht. De herkenningen zijn op de bewegende camerabeelden gebaseerd, zodat de verbalisanten de persoon dus in beweging en vanuit verschillende gezichtspunten hebben waargenomen. De verbalisanten hebben volgens de rechtbank voldoende duidelijk omschreven op basis waarvan zij verdachte hebben herkend.
De verbalisanten hebben verder verklaard dat zij verdachte al lange tijd kennen en hem vaker/veelvuldig hebben gezien en/of gesproken. Verbalisant [verbalisant 2] heeft zelfs aangegeven hem eerder op de dag nog gesproken te hebben in de wijk en dat verdachte toen dezelfde kleding droeg.
De rechtbank heeft geen aanleiding om te denken dat de herkenning van verbalisant [verbalisant 1] niet onafhankelijk tot stand is gekomen, zoals de verdediging stelt. [verbalisant 1] beschrijft dat hij door [verbalisant 3] is geattendeerd op de gepleegde mishandeling en dat hij vervolgens de beelden heeft bekeken en verdachte heeft herkend. Dat er bepaalde gelijkenissen zouden zijn in de opbouw van de processen-verbaal maakt niet dat de verbalisanten bij het doen van de herkenning zijn beïnvloed.
De rechtbank acht de herkenningen gelet op het voorgaande voldoende betrouwbaar en overtuigend.
Gelet op de drie herkenningen door politieagenten en de beschreven overeenkomsten in de kleding van verdachte en de persoon op de beelden, staat voor de rechtbank vast dat verdachte de persoon op de beelden is die met de staaf heeft geslagen (verdachte 1). Verdachte heeft, tot slot, slechts ontkend dat hij degene is die op de beelden als verdachte 1 wordt beschreven, en heeft verder geen verklaring afgelegd over waar hij die avond dan wel was, waarnaar de politie bijvoorbeeld nader onderzoek had kunnen doen.
Poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling
De volgende vraag die rechtbank moet beantwoorden is hoe het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd.
Op basis van de beelden stelt de rechtbank vast dat verdachte meerdere malen met een staaf heeft geslagen in de richting van het hoofd van het slachtoffer en op zijn armen en benen. Tevens is het slachtoffer door verdachte 2 op zijn hoofd en rug geschopt en meerdere keren op zijn hoofd geslagen. Omdat de staaf niet is teruggevonden en het dossier ook geen verdere informatie over de staaf bevat, . kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat sprake is van een ijzeren staaf. Wel is duidelijk dat het een staaf is van enige omvang en stevigte, nu die gebruikt is om herhaaldelijk en met kracht op het lichaam van het slachtoffer te slaan.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat het dossier onvoldoende informatie bevat om vast te stellen dat met dit handelen sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. Uit het dossier blijkt niet dat het slachtoffer dermate hard op zijn hoofd is geschopt/geslagen of dat hij met de staaf op een zodanig kwetsbare plek (het hoofd) is geraakt, dat de kans aanmerkelijk was dat het slachtoffer zo ernstig gewond zou raken dat hij daaraan zou komen te overlijden. Ook bevat het dossier geen medische verklaring of ander bewijs waaruit een dergelijk levensbedreigend risico kan worden afgeleid. Verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde (poging tot doodslag) worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt dat het veelvuldig met kracht slaan met een slagvoorwerp in het richting van het hoofd en tegen de armen en benen en het (tussendoor) schoppen tegen het hoofd en de rug door een ander persoon, terwijl het slachtoffer op enig moment al op de grond ligt , naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans met zich brengt dat daardoor zwaar lichamelijk letsel wordt veroorzaakt. Deze gedragingen zijn bovendien naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ook bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling daarom wettig en overtuigend bewezen. Omdat sprake was van een gezamenlijke uitvoering, waarbij door verdachte en de andere persoon afwisselend geweld is toegepast, vindt de rechtbank de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking eveneens bewezen.
In de zaak met parketnummer 05/138798-25 [11]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dit feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Op 5 februari 2025 vond in Nijmegen een controle plaats naar aanleiding van een verdenking van een drugsdeal. Door de politie werd de uitlevering van verdovende middelen gevorderd. Hierop werd door verdachte een gripzakje met inhoud uit zijn jaszak overhandigd. [12] Bij fouillering bleek verdachte nog meer gripzakjes in zijn jas te hebben. De inhoud hiervan is getest en het bleek te gaan om in totaal 0,87 gram cocaïne. [13]
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze 0,87 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder
  • parketnummer 05/039734-25 subsidiair;
  • parketnummer 05/138798-25,
heeft begaan, te weten dat:
in de zaak met parketnummer 05/039734-25, subsidiair
hij op
of omstreeks22 januari 2025 te Nijmegen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen
, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij, verdachte en/of
zijn mededader(s), die [slachtoffer]
- een of meerdere malen met een
stalenpijp, althans een daarop
gelijkend hard voorwerp
, op, althansin de richting van
,zijn hoofd
geslagen,
-
een ofmeermalen met een
stalenpijp, althans daarop gelijkend hard
voorwerp, op zijn armen en/of benen
, althans zijn lichaam,geslagen,
- een of meermalen op zijn hoofd en/of rug,
althans zijn lichaam,
geschopt, en
/of
-
een ofmeermalen op zijn hoofd
en/of armen, althans zijn lichaam,
geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
in de zaak met parketnummer 05/138798-25
hij op
of omstreeks5 februari 2025 te Nijmegen
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 0,87 gram
, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattendecocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 05/039734-25, subsidiair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling;
in de zaak met parketnummer 05/138798-25:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – ingeval van een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging – verzocht om te volstaan met een straf die gelijk is aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Daarbij is verzocht de voorlopige hechtenis bij uitspraak op te heffen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling. De verdachten zochten het slachtoffer bewust op, brachten een staaf mee en hebben extreem geweld gebruikt tegen het slachtoffer. Het slachtoffer werd veelvuldig (met een staaf) geslagen en werd geschopt tegen zijn hoofd en rug. Dat het letsel van het slachtoffer relatief beperkt lijkt te zijn gebleven, is niet te danken aan de verdachten. De reden voor de confrontatie is niet duidelijk geworden, maar wel is gebleken dat het slachtoffer zo angstig was dat hij geen aangifte wilde doen. Bovendien waren omstanders onvrijwillig getuige hiervan, hetgeen ook bijdraagt aan een algemeen gevoel van onveiligheid.
Daarnaast had verdachte bijna één gram cocaïne in zijn bezit. Harddrugs zijn schadelijk voor de volksgezondheid en daarom verboden. Verdachte heeft daarnaast met zijn handelen een bijdrage geleverd aan de met drugshandel gepaard gaande criminaliteit.
Gelet op de ernst van de feiten, en dan met name het geweld tegen [slachtoffer] , acht de rechtbank enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 20 juni 2025. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, maar wel voor feiten uit de Opiumwet (in 2024 en 2023).
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) is het uitgangspunt een gevangenisstraf van zeven maanden. De rechtbank acht overigens ook niet ondenkbaar dat de handelingen van verdachte en medeverdachte tot zeer zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen leiden, waarvoor een oriëntatiepunt geldt van 1 jaar gevangenisstraf.
In het voordeel van verdachte gaat zij echter uit van het oriëntatiepunt van zeven maanden.
Hoewel de rechtbank een poging bewezen vindt en dat normaliter strafverminderend werkt, ziet zij gelet op de extreme mate van geweld en de intimidatie die met het geweld gepaard ging, de omstandigheid dat het om een geplande en georganiseerde actie ging en daarnaast het drugsbezit, geen reden om van het genoemde uitgangspunt (en tevens de eis van de officier van justitie) af te wijken.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank een gevangenisstraf van zeven maanden opleggen. De tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt hier in mindering op gebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Beslag

Er is onder verdachte beslag gelegd op twee telefoons (iPhone groen, goednummer 3437759 en iPhone, goednummer 3387441).
De officier van justitie en verdediging hebben verzocht om teruggave van de in beslag genomen telefoons aan verdachte.
De rechtbank zal de teruggave van de telefoons aan verdachte gelasten omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 11 van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van hetgeen tenlastegelegd onder parketnummer 05/039734-25 primair;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht en
 gelast de teruggave van de telefoons (iPhone groen, goednummer 3437759 en iPhone, goednummer 3387441) aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Jacobs (voorzitter), mr. L.M. Vogel en mr. S.W. van Kasbergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.H.M. van Keulen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 augustus 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2025033915, gesloten op 5 juni 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Processen-verbaal van bevindingen, p. 13-14.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p.21.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p.36-37 (fotobijlagen p.39-43).
5.Proces-verbaal van bevindingen, p.44.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 33-35.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 28-29.
8.Proces-verbaal van herkenning, p. 63-64.
9.Proces-verbaal van herkenning, p. 20-21.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 72-73 (fotobijlagen, p. 74-77).
11.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2025055870, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
12.Proces-verbaal verdenking, p. 3-4; proces-verbaal van aanhouding, p. 33-35 en
13.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 24-28 en de rapporten NFiDENT, p. 29 en p. 30.