ECLI:NL:RBGEL:2025:6583

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
C/05/442196 / HZ ZA 24-342
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening afgewezen wegens onvoldoende bewijs van de overeenkomst

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Doen 4 All B.V. en Doen Ja Holding B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als Doen c.s.) aan de ene kant, en [gedaagde], h.o.d.n. [naam eenmanszaak], aan de andere kant. De eisende partijen vorderden terugbetaling van een geldlening die zij zouden hebben verstrekt aan [gedaagde]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat er daadwerkelijk een geldleningsovereenkomst bestond tussen hen en [gedaagde]. De rechtbank oordeelde dat de bedragen die door Doen c.s. aan [gedaagde] zijn overgemaakt, niet als leningen kunnen worden gekwalificeerd, maar eerder als investeringen in een gezamenlijk op te zetten outletwinkel. De rechtbank heeft de vorderingen van Doen c.s. afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft [gedaagde] de opheffing van conservatoire beslagen gevorderd, wat door de rechtbank is toegewezen, aangezien de vorderingen van Doen c.s. als ondeugdelijk werden beschouwd. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het stellen van vorderingen in civiele procedures.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/442196 / HZ ZA 24-342
Vonnis van 25 juni 2025
in de zaak van

1.DOEN 4 ALL B.V.,

te Nijkerk,
hierna afzonderlijk te noemen: Doen 4 all,
2.
DOEN JA HOLDING B.V.,
te Nijkerk,
hierna afzonderlijk te noemen: Doen Ja Holding,
eisende partijen in conventie,
verweersters in reconventie,
hierna samen te noemen: Doen c.s.,
advocaat: mr. R.P. de Boer,
tegen
[gedaagde] ,h.o.d.n. [naam eenmanszaak] ,
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A. Hofman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 april 2025,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 26 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de rechtbank besloten dat er vandaag een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] drijft een eenmanszaak onder de naam [naam eenmanszaak] , die zich bezighoudt met de verkoop van incourante consumptiegoederen aan consumenten middels een outletwinkel in Nunspeet.
2.2.
Partijen zijn in gesprek geraakt over, onder meer, het gezamenlijk opzetten van een outletwinkel in Amersfoort. In dat kader hebben Doen Ja Holding en de persoonlijke holding van [gedaagde] , [gedaagde] Holding B.V., bij notariële akte van 5 oktober 2023 [naam bv] opgericht (hierna: [naam bv] ). [gedaagde] Holding B.V. en Doen Ja Holding zijn beide 50% aandeelhouder van [naam bv] , die op haar beurt [naam outlet b.v.] als 100% deelneming heeft opgericht.
2.3.
In de periode van 23 oktober 2023 tot en met 21 november 2023 zijn de volgende bedragen door Doen Ja Holding en Doen 4 all overgemaakt naar de bankrekening ten name van [naam eenmanszaak] :
 Doen Ja Holding:
o € 25.000,00 op 23 oktober 2023.
 Doen 4 all :
o € 10.000,00 op 6 november 2023;
o € 7.328,18 op 21 november 2023.
Voorts is door Doen 4 all op 7 november 2023 een factuur van € 7.673,82 ten name van [naam eenmanszaak] voldaan.
2.4.
Bij e-mailbericht van 4 augustus 2024 is door de financieel adviseur van Doen Ja Holding, [naam 1] , een Overeenkomst van Geldlening naar Doen Ja Holding en [gedaagde] gestuurd ter ondertekening (productie 2 bij conclusie van antwoord). Hierin is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:
Partijen:
1. De Besloten VennootschapDoen Ja Holding B.V.(…)
en
2. DeBesloten Vennootschap [naam bv](…) in dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer[gedaagde](…)
In aanmerking nemende dat:
(…)
2.Partij 1.in hoedanigheid van partieel aandeelhoudster tot op heden een lening heeft verstrekt aanPartij 2.van in hoofdsom groot € 84.036,00 (…) overeenkomstig het doorPartijengeaccordeerde overzicht in de hierbij aangehechteBijlage 1.;
3.Partij 1.om voor haar moverende redenen afstand wenst te doen van haar aandelen in de besloten vennootschap [naam bv] , onder het beding van terugbetaling van de door haar verstrekte leningen aan Partij 2.
(…)
6.Partijen er dan ook gezamenlijk aan hechten om de condities en voorwaarden van deze lening formeel schriftelijk vast te leggen in deze ‘Overeenkomst van Geldlening’
(…)
BIJLAGE 1.
= Opbouw schuldsaldo t.l.v. [naam bv] (c.s.) en t.g.v. Doen Ja Holding B.V. (c.s.) =
Boekdatum: Bedrag:
23.10.2023 € 25.000,00
06.11.2023 € 10.000,00
07.11.2023 € 7.673,82
21.11.2023 € 7.362,18
01.12.2023 € 14.000,00
(…)”
In de geldleningsovereenkomst is verder – voor zover van belang – opgenomen dat [gedaagde] hoofdelijk verbonden is voor de schuld aan Doen Ja Holding. Partijen hebben de overeenkomst niet getekend.
2.5.
Doen c.s. heeft op 11 september 2024 conservatoir beslag gelegd op verschillende aan [gedaagde] in eigendom toebehorende (register)goederen.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
Doen c.s. vordert, voor zover de wet zulks toelaat, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, [gedaagde] te veroordelen:
I. tot een betaling aan Doen 4 all van een bedrag van € 32.673,82, dan wel een in goede justitie te bepalen ander bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag sedert de dag der dagvaarding, en vermeerderd met 50% van de kosten van de ten laste van [gedaagde] gelegde beslagen;
II. tot een betaling aan Doen Ja Holding van een bedrag van € 29.326,18, dan wel een in goede justitie te bepalen ander bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag sedert de dag der dagvaarding, en vermeerderd met 50% van de kosten van de ten laste van [gedaagde] gelegde beslagen;
een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de nakosten conform de gebruikelijke richtlijnen en voorts een bedrag aan salaris van de advocaat van Doen c.s., een en ander, zoals gezegd, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Doen c.s., dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Doen c.s., met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Doen c.s. in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert bij vonnis, voor zover wettelijk toelaatbaar uitvoerbaar bij voorraad, de conservatoire beslagen op te heffen.
3.5.
Doen c.s. voert verweer. Doen c.s. concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4. De beoordeling
In conventie
4.1.
Doen c.s. vordert in deze procedure betaling van een bedrag van in totaal € 62.000,00. Hiertoe voert Doen c.s. aan dat zij in de periode van 23 oktober 2023 tot en met 21 november 2023 in totaal een bedrag van € 42.326,18 heeft overgemaakt naar de bankrekening ten name van [naam eenmanszaak] , de eenmanszaak van [gedaagde] . Voorts heeft Doen 4 all een factuur van € 7.673,82 ten name van [naam eenmanszaak] voldaan en stelt Doen Ja Holding dat zij goederen met een waarde van € 12.000,00 ter beschikking heeft gesteld aan [naam eenmanszaak] . Doen c.s. grondt haar vordering op de stelling dat voornoemde bedragen een (mondeling overeengekomen) lening aan [gedaagde] betreffen ten behoeve van zijn eenmanszaak [naam eenmanszaak] in Nunspeet. Ter onderbouwing heeft Doen c.s. als productie 10 vier verklaringen van getuigen overgelegd, die bevestigen dat de door Doen c.s. genoemde bedragen zijn geleend aan [gedaagde] . [gedaagde] betwist dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening bestaat. Hij stelt dat de door Doen c.s. genoemde bedragen investeringen zijn in de samen opgezette outletwinkel in Amersfoort, waarvoor de besloten vennootschap [naam bv] is opgericht. Zodoende heeft Doen c.s. geen vordering op [gedaagde] , maar hooguit op [naam bv] .
4.2.
Nu het Doen c.s. is die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde leningsovereenkomst met [gedaagde] , rust op haar de stelplicht en zo nodig de bewijslast (artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Derhalve is het aan Doen c.s. om voldoende concrete feiten en omstandigheden aan te voeren die haar stelling ondersteunen dat de door haar gevorderde bedragen zijn geleend aan [gedaagde] , zodat hij tot terugbetaling gehouden is. Naar het oordeel van de rechtbank is Doen c.s. hierin, gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , niet geslaagd en daartoe is het volgende redengevend.
4.3.
Allereerst wordt in de door Doen c.s. overgelegde getuigenverklaringen weliswaar verklaard dat de gelden een lening aan [gedaagde] betreffen, maar gebleken is dat op het punt van de bestemming van de gelden deze verklaringen – tenminste deels – tegenstrijdig zijn aan hetgeen Doen c.s. daarover zelf ter zitting heeft verklaard. Zo vermelden de door Doen c.s. ingebrachte getuigenverklaringen dat het geld specifiek door Doen c.s. aan [gedaagde] geleend zou zijn voor de (verdere) ontwikkeling van [naam eenmanszaak] in Nunspeet. Toen Doen c.s. ter zitting werd geconfronteerd met het feit dat bij haar overboeking van € 7.326,18 naar [gedaagde] als omschrijving vermeld staat “
werkkapitaal [naam outlet b.v.] conform afspraak” (productie 5 bij dagvaarding), verklaarde zij echter dat dit bedrag aan [gedaagde] is uitgeleend om aan te wenden als werkkapitaal voor de gezamenlijke outletwinkel in Amersfoort.
4.4.
Daarnaast heeft [gedaagde] ten aanzien van het feit dat de bedragen zijn overgeboekt naar de bankrekening van zijn eenmanszaak, onweersproken naar voren gebracht dat [naam bv] en [naam outlet b.v.] in die betreffende periode al wel waren opgericht, maar nog niet de beschikking hadden over een eigen bankrekening en btw-nummer. Zodoende dienden de betalingen voor de outletwinkel via (de bankrekening van) [naam eenmanszaak] te lopen en werden de bedragen dus overgemaakt naar de bankrekening van [naam eenmanszaak] , aldus [gedaagde] . Het voorgaande vindt steun in de door [gedaagde] als productie 6 overgelegde bankafschriften en daarmee corresponderende facturen (productie 4 bij conclusie van antwoord). Hieruit volgt dat in de periode van de overboekingen van Doen c.s. naar [naam eenmanszaak] , vanuit de bankrekening van [naam eenmanszaak] de huur en de waarborgsom voor de outletwinkel in Amersfoort zijn betaald, alsook meerdere facturen die weliswaar op naam van [naam eenmanszaak] staan, maar het adres van de outletwinkel in Amersfoort vermelden. Hetzelfde geldt voor de door Doen Ja Holding betaalde factuur; Ook deze staat op naam van [naam eenmanszaak] , maar vermeldt het adres van de outletwinkel in Amersfoort als afleveradres (productie 2 bij dagvaarding). Dit is niet betwist door Doen c.s.
4.5.
Dat, zoals [gedaagde] betoogt, de door Doen c.s. genoemde bedragen – via [naam bv] – volledig ten behoeve van de outletwinkel in Amersfoort waren, vindt bovendien steun in de concept Overeenkomst van Geldlening. Hierin is immers expliciet [naam bv] opgenomen als de schuldenaar van de geldlening, hetgeen nogmaals wordt bevestigd in de considerans van de overeenkomst. Bovendien is in de bijlage bij de overeenkomst opgenomen dat, onder meer, de door Doen c.s. teruggevorderde bedragen een schuldenopbouw zijn ten laste van [naam bv] (zie r.o. 2.3.). Hoewel Doen c.s. er terecht op heeft gewezen dat de geldleningsovereenkomst een niet-ondertekend concept is, blijkt niet dat Doen c.s. eerder bezwaar heeft gemaakt tegen de inhoud ervan, hetgeen ook niet voor de hand ligt, nu het concept is opgesteld door de financieel directeur van Doen Ja Holding zelf. Ook in haar dagvaarding nam Doen c.s. nog het standpunt in dat zij de geldlening in de schriftelijke overeenkomst wilde vastleggen, maar dat het [gedaagde] was die dit weigerde vanwege een hoofdelijke aansprakelijkheid voor een schuld van [naam bv] . Pas nadat [gedaagde] de concept geldleningsovereenkomst in zijn conclusie van antwoord in het geding bracht, heeft Doen c.s. voor het eerst aangevoerd dat de – mede in haar opdracht – opgestelde concept geldleningsovereenkomst op dit punt onjuist is.
4.6.
Al het voorgaande leidt tot het oordeel dat door Doen c.s. tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] te weinig feiten en omstandigheden heeft aangedragen waaruit volgt dat zij de teruggevorderde bedragen heeft geleend aan [gedaagde] . Daarom zullen de vorderingen van Doen c.s. worden afgewezen.
4.7.
Doen c.s. is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten in conventie (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.036,00
In reconventie
4.8.
[gedaagde] vordert in reconventie de opheffing van het door Doen c.s. gelegde conservatoire beslag op de aan hem in eigendom toebehorende (register)goederen, zoals vermeld onder sub 9 van zijn conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie en incidentele vordering. Nu de conventionele vordering van Doen c.s. zal worden afgewezen, is (overigens meer dan) summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering van Doen c.s. op [gedaagde] gebleken, zodat het beslag op de voet van artikel 705 lid 2 Rv opgeheven zal worden.
4.9.
Doen c.s. is in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) in reconventie betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris advocaat
786,00
(1 punt × € 786,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
925,00

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van Doen c.s. af,
5.2.
veroordeelt Doen c.s. in de proceskosten van € 3.075,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in reconventie
5.3.
heft de onder sub 9 van de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie en incidentele vordering genoemde beslagen op,
5.4.
veroordeelt Doen c.s. in de proceskosten van € 925,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en reconventie
5.5.
veroordeelt Doen c.s. tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als Doen c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2. tot en met 5.5. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J.M. Weijnen en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2025.
JH/AW