ECLI:NL:RBGEL:2025:6651

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 augustus 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
05-344143-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs voor mensensmokkel

Op 4 augustus 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 42-jarige vrouw, die werd beschuldigd van mensensmokkel. De verdachte werd vrijgesproken omdat er onvoldoende bewijs was dat zij wist of moest vermoeden dat de man die zij vervoerde, [naam 1], zich illegaal in Nederland bevond. De officier van justitie stelde dat de verdachte [naam 1] had geholpen bij zijn doorreis, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor de wetenschap van een wederrechtelijke doorreis. De verdachte had verklaard dat zij [naam 1] niet kende en dat zij hem een lift had gegeven zonder te weten dat hij illegaal in Nederland was. De rechtbank concludeerde dat de handeling van het vervoeren van [naam 1] niet voldeed aan de criteria voor mensensmokkel zoals vastgelegd in artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank benadrukte dat er bij mensensmokkel sprake moet zijn van een illegale grensoverschrijding, wat in dit geval niet kon worden vastgesteld. De verdachte werd daarom vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05-344143/24
Datum uitspraak : 4 augustus 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1983 in [geboorteplaats] (Vietnam),
wonende aan de [adres 1] , [postcode 1] in [woonplaats] .
raadsman: mr. M.L.E. Storm van 's Gravesande, advocaat in Ede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 23 april 2024 te [plaats 1] en/of [plaats 3] , althans in Nederland, een ander, te weten [naam 1] , behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, door die [naam 1] in een voertuig te laten plaatsnemen en/of vervolgens die [naam 1] in dit voertuig van [plaats 3] naar [plaats 1] , althans door Nederland, te vervoeren en/of te rijden, terwijl zij, verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was.

2.De standpunten

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Vaststaat dat [naam 1] geen verblijfsdocument had. [naam 1] en verdachte kenden elkaar al langer. Verdachte heeft zelf ook een vergunning voor Nederlanderschap aan moeten vragen. Zij was aldus op de hoogte van de vergewisplicht en had daarom vragen moeten stellen aan degene die ze vervoerde. Dat alles maakt dat verdachte [naam 1] heeft geholpen met doorreis en verblijf in Nederland.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Verdachte (her)kende [naam 1] niet toen zij hem tegen kwam. Zij wist ook niet dat hij illegaal in Nederland was. Zij had tevens geen reden om te vermoeden dat de toegang of doorreis wederrechtelijk was. Tot slot was zij ook niet op de hoogte van de vergewisplicht.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Aanleiding
Op 23 april 2024 zagen verbalisanten een zwartkleurige Mercedes-Benz met het kenteken: [kenteken] waarin zij in eerste instantie twee vrouwelijke inzittenden voorin zagen zitten. Toen zij naast de auto kwamen te rijden, zagen zij dat achterin een man zat. De verbalisanten zagen dat de inzittenden een zenuwachtige indruk maakten, waarop zij hebben besloten de auto te doen stoppen en de inzittenden te controleren. De vrouwelijke bestuurder, dit betrof verdachte, overhandigde een Nederlandse identiteitskaart. De vrouwelijke passagier overhandigde een tijdelijke Nederlandse verblijfstitel, op naam gesteld van: [naam 2] . De mannelijke passagier achterin kon geen documenten overhandigen en sprak geen woord Engels of Nederlands.
Nadat de verbalisant vroeg waar de documenten van de mannelijke passagier waren, gaf verdachte aan dat zijn paspoort bij een vriend van hem lag. Tevens gaf verdachte aan dat zij
de mannelijke passagier ergens bij een huis moest afzetten. Verdachte gaf aan de verbalisanten aan dat zij en de andere vrouwelijke inzittende de man waren tegen gekomen bij de "MAKRO" en dat de man had gevraagd of de vrouwen hem konden afzetten.
De mannelijke passagier vertelde de verbalisant middels een tolk dat hij al zeven jaar in Nederland is, niet specifiek ergens naartoe wilde, geen paspoort heeft en aldus illegaal in Nederland verblijft. De mannelijke passagier bleek [naam 1] te zijn.
[naam 1] heeft verder verklaard dat hij verdachte niet kende, dat hij bij de Makro liep en dat de twee vrouwen hem een lift gaven terug naar de [locatie] in [plaats 1] waar [naam 1] verblijft. Hij verklaarde dat hij circa 8 of 9 jaar in Nederland is en geen paspoort heeft.
Verklaringen verdachte over meeliften [naam 1]
Verdachte heeft tijdens het politieverhoor verklaard dat zij naar [plaats 3] was gereden om daar boodschappen te doen. Daar kwam zij twee voor haar onbekende personen toen tegen, te weten [naam 2] en [naam 1] . Zij waren ook Vietnamees en vroegen om een lift. Zij heeft hen meegenomen richting [plaats 1] .
Ter zitting heeft verdachte desgevraagd verklaard dat zij samen met [naam 2] boodschappen wilde doen, toen zij [naam 1] tegenkwamen en zij hem een lift hebben gegeven. Zij kende [naam 1] niet.
Verklaringen verdachte eerder contact met [naam 1]
Op 10 juni 2020 is in de woning van verdachte aan de [adres 2] te [plaats 2] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Verdachte was op dat moment zelf in de woning aanwezig. Daar is ook [naam 1] aangetroffen en gecontroleerd. Hij kwam vanuit de hennepkwekerij boven in de woning de trap af naar beneden gelopen toen de agenten in de woning waren. De agenten zijn naar boven gelopen en zagen dat de planten verse knipwonden hadden. Naast [naam 1] en verdachte was ook [naam 3] aanwezig. Zij lag op een matras in een kamer. Verdachte heeft destijds tegenover de politie verklaard dat zij deze mensen tijdens corona tijdelijk in haar huis heeft opgenomen. Zij zouden vertrekken als de grenzen weer open gingen.
In de telefoon van [naam 1] zijn naast afbeeldingen van hennepplanten en groeimiddelen voor hennepplanten ook afbeeldingen gevonden van enveloppen met verschillende adressen, waaronder het adres [adres 3] , [postcode 2] te [plaats 1] . Daar is het bedrijf “ [bedrijf] ” gevestigd, waar verdachte destijds werkzaam was en nog steeds is.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het incident in 2020 lang geleden is en dat zij [naam 1] niet heeft herkend aan zijn gezicht. Zij denkt dat [naam 1] een afbeelding van een enveloppe met het adres van haar werk had, omdat dat misschien handig voor hem was.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van artikel 197a Wetboek van strafrecht – kort gezegd: mensensmokkel – is vereist dat verdachte, al dan niet uit winstbejag, behulpzaam is geweest een persoon toegang tot of doorreis door of verblijf te verschaffen in Nederland of een andere lidstaat van de EU, of dat verdachte daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden, dat de toegang of doorreis of het verblijf wederrechtelijk is. Het begrip ‘wederrechtelijk’ in de delictsomschrijving van artikel 197a Sr dient, gelet op de wetsgeschiedenis, te worden uitgelegd als ‘zonder enig subjectief recht of enige bevoegdheid’.
Verdachte wordt verweten dat zij op 23 april 2024 behulpzaam is geweest bij het verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland van [naam 1] , of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, door [naam 1] te vervoeren van [plaats 3] naar [plaats 1] .
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat de verdachte [naam 1] op enige wijze behulpzaam is geweest bij het verschaffen van toegang tot Nederland, zodat dit deel van de tenlastelegging niet bewezen kan worden. Uit de verklaring van [naam 1] blijkt dat hij al acht tot negen jaar in Nederland verblijft. Toen hij verdachte op 23 april 2024 tegenkwam was hij al in [plaats 3] .
Voor wat betreft het behulpzaam zijn bij de doorreis door Nederland, overweegt de rechtbank als volgt.
Op basis van het dossier en de verklaring van verdachte en van [naam 1] , kan worden vastgesteld dat verdachte [naam 1] van [plaats 3] naar [plaats 1] heeft vervoerd. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of voornoemde handeling van de verdachte inhoudt dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het behulpzaam zijn bij de ‘doorreis’ door Nederland van [naam 1] , zoals strafbaar gesteld in artikel 197a Sr.
Om deze vraag te beantwoorden heeft de rechtbank acht geslagen op de wetsgeschiedenis en de Europese regelgeving behorende bij deze wetsbepaling.
Bij de Wet van 9 december 2004 tot uitvoering van internationale regelgeving ter bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel (Stb. 2004, 645) is het begrip "doorreis" aan art. 197a, eerste lid, Sr toegevoegd. Hiermee werd uitvoering gegeven aan internationale verplichtingen voortvloeiende uit Richtlijn nr. 2002/90/EG (hierna: de Richtlijn) van de Raad van de Europese Unie van 28 november 2002 tot omschrijving van hulpverlening bij illegale binnenkomst, doortocht en verblijf (PbEG L 328/17), alsmede uit het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie nr. 2002/946/JBZ (hierna: het Kaderbesluit) van 28 november 2002 tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bestrijding van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf (PbEG L 328/1).
Artikel 1 van de Richtlijn luidt als volgt:
"Iedere lidstaat neemt passende sancties tegen:
a) eenieder die een persoon die geen onderdaan is van een lidstaat, opzettelijk helpt om het grondgebied van een lidstaat binnen te komen of zich daarover te verplaatsen op een wijze die in strijd is met de wetgeving van die staat met betrekking tot de binnenkomst of doorreis van vreemdelingen (...)"
Uit de Richtlijn volgt dat er maatregelen moeten worden genomen tegen het verlenen van hulp bij illegale immigratie, zowel in verband met illegale grensoverschrijding in enge zin als met het bevoorraden van netwerken waarin mensen worden uitgebuit. Dit volgt ook uit het Kaderbesluit.
Over het begrip "doorreis" houdt de wetsgeschiedenis het volgende in:
"(…) Doorreis is synoniem voor transit of doortocht, welke term is gebruikt in de titel van de richtlijn en het kaderbesluit inzake mensensmokkel. Transit zit tussen binnenkomst en verblijf in. Personen die in transit of op doorreis zijn, reizen in de regel door naar een andere bestemming. Personen kunnen ook hun verblijf in transit gebruiken om het land van doorreis binnen te komen."(Kamerstukken II 2003-04, 29 291, nr. 3, p. 16).
Ten aanzien van het begrip "mensensmokkel" houdt de wetsgeschiedenis onder meer het volgende in:
"Mensensmokkel is het bewerkstelligen van het overschrijden van grenzen zonder te voldoen aan de vereisten voor legale binnenkomst in de ontvangende staat."(Kamerstukken II 2003-04, 29 291, nr. 3, p. 5).
De rechtbank is van oordeel dat uit de wetgeschiedenis, in het licht van de Europese regelgeving, blijkt dat er bij een ‘doorreis’ sprake dient te zijn van grensoverschrijding (in enge zin). Dat wil zeggen van het ene land naar het andere, waarna de doorreis dus volgt op de binnenkomst in Nederland. Dit mede gelet op de afzonderlijke strafbepaling met betrekking tot het behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland in het tweede lid van artikel 197a Sr. De eindbestemming na doorreis kan echter zowel binnen als buiten Nederland zijn gelegen. De doelstelling van artikel 197a Sr is ook gelegen in het tegengaan van mensensmokkel van vreemdelingen, waarbij vreemdelingen van het ene naar het andere land worden gesmokkeld.
Nu het verdachte wordt verweten dat zij behulpzaam is geweest bij de doorreis door Nederland, moet - gelet op de doelstelling van artikel 197a Sr - voor een bewezenverklaring worden vastgesteld dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [naam 1] zich de illegale toegang tot Nederland heeft verschaft en daarop volgend op doorreis was naar zijn illegale bestemming in Nederland dan wel uiteindelijk door middel van doorreis Nederland zou verlaten. Het vervoeren zou dan ook moeten zijn gebeurd met het oog op het de uiteindelijke illegale eindbestemming in dan wel het uiteindelijke vertrek uit Nederland.
Conclusie
Uitgaande van de verklaring van verdachte dat zij [naam 1] niet kende of niet meer herkende, kan op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet worden vastgesteld dat de verdachte wist of moest vermoeden dat zij [naam 1] vervoerde naar zijn illegale eindbestemming in Nederland of dat hij op enig moment Nederland weer zou verlaten. Uit de verklaringen van verdachte en [naam 1] (voor zover die inhoudt dat hij verdachte niet kende) kan enkel worden afgeleid dat [naam 1] binnen Nederland vervoerd moest worden, namelijk van [plaats 3] naar [plaats 1] . Onder deze omstandigheden is er geen bewijs voor de wetenschap van een wederrechtelijke doorreis (na illegale grensoverschrijding) noch van een behoren te weten, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.
Voor zover ervan moet worden uitgegaan dat verdachte [naam 1] wel degelijk kende en haar verklaringen op dat punt ongeloofwaardig zijn, geldt dat [naam 1] kennelijk al jaren in Nederland was. Dat kan op grond van het eind-proces-verbaal ook objectief worden vastgesteld en correspondeert bovendien met zijn eigen verklaringen op dat punt. Ook in dat geval geldt dat op het moment dat verdachte [naam 1] op 23 april 2024 vervoerde geen sprake is geweest van een doorreis als bedoeld in artikel 197a Sr. Er is geen sprake van een transit volgend op een illegale binnenkomst in Nederland, omdat [naam 1] hier al jaren illegaal verblijft en sinds 2020 kennelijk geen intentie heeft gehad om Nederland te verlaten. Ook nu was hij volgens zijn verklaring niet van plan te vertrekken, omdat hij heeft verklaard verdachte te hebben gevraagd hem naar “zijn [locatie] ” te brengen, wat van die verklaring verder ook zij. Ook in dit scenario dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken.

4.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Hoedeman (voorzitter), mr. Y.H.M. Marijs en mr. M.L. Braaksma, rechters, in tegenwoordigheid van L. Willems, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 augustus 2025.
Mr. M.L. Braaksma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.