ECLI:NL:RBGEL:2025:6696

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
11472766
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake non-conforme manchetten en klachtplicht in civiele procedure

In deze civiele procedure tussen Apparaten Fabrikage Waalwijk B.V. (AFW) en een aantal gedaagden, is de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 13 augustus 2025 tot een tussenuitspraak gekomen. AFW vordert betaling van onbetaalde facturen voor de levering van manchetten, terwijl de gedaagden zich beroepen op non-conformiteit van de geleverde producten en ontbinding van de overeenkomst. De procedure is gestart na een reeks van leveringen en klachten over de kwaliteit van de geleverde manchetten, die volgens de gedaagden niet voldoen aan de afgesproken specificaties. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden tijdig hebben geklaagd over de gebreken aan de manchetten, ondanks dat AFW zich op de klachtplicht beroept. De rechter heeft AFW opgedragen bewijs te leveren dat de gedaagden de manchetten op 15 november 2023 hebben opgehaald, en heeft de gedaagden opgedragen bewijs te leveren dat het rubber van de manchetten niet vloeistofdicht is. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en de mogelijkheid van een deskundigenonderzoek.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: 11472766 \ CV EXPL 25-6
Vonnis van 13 augustus 2025
in de zaak van
APPARATEN FABRIKAGE WAALWIJK B.V.,
te Waalwijk,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: ‘AFW’,
gemachtigde: mr. M.P.J. Letschert,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde 3],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna te noemen: ‘ [gedaagde 1] ’, ‘ [gedaagde 2] ’ en ‘ [gedaagde 3] ’ en gezamenlijk ‘ [gedaagden] ’,
gemachtigde: mr. M. Prascevic.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 maart 2025,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de voorafgaand aan de mondelinge behandeling door mr. Prascevic nagezonden aanvullende producties,
- de mondelinge behandeling van 8 juli 2025, bij gelegenheid waarvan door mr. Prscevic spreekaantekeningen zijn voorgedragen en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
AFW ontwerpt en fabriceert machines en onderdelen daarvan.
2.2.
[gedaagden] treedt onder meer op als agent voor verschillende opdrachtgevers met betrekking tot de levering van doorvoeringen en fittingen.
2.3.
AFW levert ruim 25 jaar stalen producten aan [gedaagden]
2.4.
AFW hanteert algemene voorwaarden (“ALGEMENE VERKOOP- EN LEVERINGSVOORWAARDEN d.d. 5 september 2016”) (hierna: de algemene voorwaarden). In artikel 8 van de algemene voorwaarden is onder meer het volgende bepaald:
“(…)
2. Eventuele zichtbare tekorten behoren binnen drie dagen na levering schriftelijk aan gebruiker te worden gemeld. Niet zichtbare behoren binnen drie weken na ontdekking doch uiterlijk binnen drie maanden na levering te worden gemeld.
(…)”
2.5.
[gedaagden] heeft vloeistofdichte afdichtingsmanchetten ontwikkeld, specifiek de uitvoering ‘Dovoflex A3’ en ‘Dovoflex A3-special’ (hierna: de Dovoflex manchetten). De Dovoflex manchetten worden ingezet voor het afdichten van leidingdoorvoeren en bestaan uit een combinatie van metalen en rubberen componenten. Bij tankstations worden de Dovoflex manchetten geplaatst in een frame waarop de tankzuil met de pomp is gemonteerd, zodat in het geval van lekkages de brandstof langs de buis stroomt en terecht komt op de Dovoflex manchetten, waardoor verdere doorloop naar de grond wordt voorkomen.
2.6.
Op enig moment hebben partijen afgesproken dat AFW in opdracht van [gedaagden] manchetten met vol NBR-rubber gaat fabriceren in dezelfde uitvoering als de Dovoflex manchetten, dan wel een door AFW doorontwikkelde variant.
2.7.
In de maanden augustus, september en oktober 2023 heeft [gedaagden] diverse bestellingen bij AFW geplaatst voor de levering van de door AFW te fabriceren manchetten (hierna: de manchetten).
2.8.
In de maanden september, oktober en november 2023 heeft AFW de manchetten aan [gedaagden] geleverd.
2.9.
Op 13 oktober 2023 heeft AFW de volgende twee facturen aan [gedaagden] verzonden:
- factuurnummer 23.0471, waarin AFW een bedrag van € 5.753,25 (incl. btw) aan [gedaagden] in rekening heeft gebracht voor de levering van 25 manchetten met artikelnummer WM23010 Ø200-115-105-60.
- factuurnummer 23.0476, waarin AFW een bedrag van € 6.494,68 (incl. btw) aan [gedaagden] in rekening heeft gebracht voor de levering van 50 manchetten met artikelnummer WM23004 Ø150-93-86-30-DB.
[gedaagden] heeft deze twee facturen onbetaald gelaten.
2.10.
Op 18 oktober 2023 heeft [gedaagde 2] aan [naam 1] , mededirecteur van AFW (hierna: [naam 1] ), bericht:
“Kun je eens even de prijzen nakijken want er zijn een aantal facturen met prijsverschillen t.w.:
Factuurnummer Vermelde prijs op factuur Opgegeven prijs
23.0453 (…) (…)
23.0472 (…) (…)
23.0473 (…) (…)
23.0476 € 107,35 € 76,35
(…)”
2.11.
In reactie daarop heeft [naam 1] bij e-mail van 20 oktober 2023 aan [gedaagde 2] bericht:
“Er klopt inderdaad iets niet. Ik heb de eerste 4 items nagekeken en het klopt inderdaad wat je aangeef.
Ik ben komend weekend druk met verplichtingen, duik er maandag middag even verder in (…)”
2.12.
Bij factuur van 3 november 2023 (23.0549) heeft AFW een bedrag van € 1.972,91 (incl. btw) aan [gedaagden] in rekening gebracht voor onder meer de levering van 36 manchetten met artikelnummer WM23002 Ø100-63-57-30-DB. [gedaagden] heeft deze factuur onbetaald gelaten.
2.13.
Bij factuur van 13 november 2023 (23.0566) heeft AFW een bedrag van € 4.280,38 (incl. btw) aan [gedaagden] in rekening gebracht voor de levering van de manchetten met artikelnummer WM23013 Ø125-65-58-30-DB. In de omschrijving van de factuur is onder meer vermeld dat de manchetten zijn opgehaald door [gedaagde 1]
[gedaagden] heeft deze factuur ook niet betaald.
2.14.
Bij e-mail van 21 november 2023 heeft [naam 1] aan [gedaagde 2] bericht dat de facturen waarover de laatste het die week daarvoor had, onjuist waren. [naam 1] heeft in de bijlage van de e-mail de twee navolgende creditfacturen gedateerd op 21 november 2023 gevoegd:
- Creditfactuur 23.0583. In deze factuur heeft AFW een bedrag van € 176,42 gecrediteerd aan [gedaagden] In de omschrijving van de factuur is onder meer vermeld:
“(…)
(…) (…)Beschrijving Stuksprijs TOTAAL
(…)
refererend naar factuur 23.0406 crediteren wij
U €: 4,86 per manchet vanwege verkeerd
gehanteerde prijs
(…) manchet WM23013 -4,86 € -145,80
(…) Totaal€ -176,42
(…)”
- Creditfactuur 23.0584. In deze factuur heeft AFW een bedrag van € 1.600,23 gecrediteerd aan [gedaagden] In de omschrijving van de factuur is onder meer vermeld:
“(…)
(…) (…)Beschrijving Stuksprijs TOTAAL
(…)
refererend naar factuur 23.0476 crediteren wij
U €: 26.45 per manchet vanwege verkeerd
gehanteerde prijs
(…) manchet WM23004 -26,45 € -1.322,50
(…)
Totaal€ -1.600,23
(…)”
2.15.
Bij e-mail van 11 december 2023 heeft [gedaagde 2] aan [naam 1] bericht:
“(…)Bij mijn laatste bezoek op 15 november jl. heb ik je er op aangesproken dat je niet zelfstandig aanpassingen moet uitvoeren m.b.t. de productie van een aantal maten van de Dovoflex® manchetten.
Van een aantal relatie’s hebben wij inmiddels opmerkingen gekregen m.b.t. een door ons andere geleverde Dovoflex® manchetten dan voorheen. Zelfs hebben wij al materiaal moeten terug nemen.
De afgekeurde manchetten liggen in ons magazijn opgeslagen en moeten retour naar AFW.
(…)
Ik wil materiaal hebben zoals het destijds is besproken en volgens een aantal afgegeven voorbeelden/monsters en tekeningen.
Ik heb je hierover aangesproken maar verder niets van je gehoord en nu ook zelfs dat je niet reageert op mijn belletjes en mailtjes.
Ik heb het gevoel dat je mij inderdaad hebt geblokt zoals [naam 2] mij vertelde en als dit dan jou houding is om de deur dicht te gooien, is dit voor mij een uitgangspunt om niet meer met AFW verder te werken. Betreffende de voorraad NBR-rubber, sta ik open voor een oplossing.
Ik wil met jou (AFW) praten om het op te lossen, waarna wij de rekeningen van 15-11-2023 zullen betalen.”
2.16.
Daarop heeft [naam 1] bij e-mail van 5 januari 2024 aan [gedaagde 2] bericht:
“Na het wijzen op Uw betalingsverplichtingen schijnen de zaken volgens U niet goed te zijn; vreemd zeker na het enthousiastme van U wat ik bij elke levering heb mogen meemaken. Ik distantieer mij van Uw opmerkingen-uitspraken.”
2.17.
Op 19 januari 2024 heeft [naam 3] van [gedaagde 1] aan AFW bericht:
“(…)
Overzicht:
Rekening Datum Bedrag excl. BTW / Creditfactuur (…)
(…)
23.0566 13-11-2023 € 3.537,50 Materiaal niet ontvangen (…)
Retouren liggen deels klaar :
Niet overeengekomen geleverde uitvoering: inbusbouten i.p.v. M8-stiftschroeven incl. M8-moeren
Materiaal staat deels gereed voor retourlevering naar AFW
[gedaagden] Agenturen ontvangen nog material van relaties terug daarna retour
Rekening Datum Bedrag excl. BTW / Retouren (…)
23.0455 06-10-2023 € 2.05000 50 stuks retour (…)
23.0549 03-11-2023 € 1.630,50 36 stuks retour (…)
Retouren: liggen deels klaar. Reclamatie betreft: lekkage op de naad van het rubber
Rekening Datum Bedrag excl. BTW / Retouren (…)
*** 23.0476 03-11-2023 € 5.367,50 15 stuks retour (…)
(…)”
2.18
[gedaagden] heeft hierna [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) benaderd om de manchetten te onderzoeken. Bij e-mail van 18 maart 2025 (productie 23 van [gedaagden]
) heeft [bedrijf 1] aan mr. Prascevic bericht dat het onderzoek nog maximaal zeven weken zal duren.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
AFW vordert – samengevat – dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van in totaal € 24.665,84 (€ 18.483,28 + € 1.203,95 + € 4.978,61), te vermeerderen met contractuele rente van 2% per maand over een bedrag van € 18.483,28 vanaf 15 november 2024 tot aan de dag van volledige betaling en te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.203,95 vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling, alsmede [gedaagden] zal veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
in reconventie
3.2.
[gedaagden] vordert – samengevat – dat de kantonrechter bij vonnis:
primair
1. voor recht zal verklaren dat de overeenkomst met betrekking tot de facturen 23.0471, 23.0476, 23.0549 en 23.0566 tussen partijen geheel wordt ontbonden,
subsidiair
2. voor recht zal verklaren dat de overeenkomst met betrekking tot de facturen 23.0476, 23.0549, 23.0566 en 23.0455 gedeeltelijk wordt ontbonden wegens een tekortkoming in de nakoming uit hoofde van de overeenkomst, waardoor er wederzijdse ongedaanmakingsverbintenissen ontstaan,
meer subsidiair:
3. AFW zal veroordelen tot nakoming door haar verplichtingen tot levering van Dovoflex manchetten zoals uiteengezet in de facturen 23.0455, 23.0476, 23.0471, 23.0549 en 23.0566 uit hoofde van de overeenkomst, op straffe van een onmiddellijk opeisbare en niet voor matiging vatbare dwangsom van € 100,00 voor iedere dag (en gedeelte van een dag daaronder begrepen) met een maximum van € 20.000,00 dat AFW na betekening van het vonnis niet voldoet aan de veroordeling,
zowel primair, subsidiair als meer subsidiair:
4. het gevorderde bedrag in conventie zal verrekenen met het openstaande creditbedrag en het factuurbedrag van de niet geleverde Dovoflex manchetten van € 8.625,02, althans een door de kantonrechter in redelijkheid vast te stellen bedrag,
alsmede AFW zal veroordelen in de proceskosten, waaronder de kosten van het deskundigenonderzoek door [bedrijf 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente.
in conventie en in reconventie
3.3.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd en hebben geconcludeerd tot afwijzing van de onderscheiden vorderingen, met (uitvoerbaar bij voorraad te verklaren) veroordeling van de wederpartij in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, bespreekt de kantonrechter deze gezamenlijk.
4.2.
In conventie vordert AFW betaling door [gedaagden] van een factuurbedrag van in totaal € 18.483,28. [gedaagden] heeft de verschuldigdheid van dit bedrag betwist. Zij heeft in dit verband primair aangevoerd dat AFW is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst. In reconventie heeft zij daarom primair de ontbinding van de overeenkomst, subsidiair de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst en meer subsidiair nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst gevorderd. [gedaagden] heeft daarnaast de hoogte van de door AFW in rekening gebrachte bedragen betwist en zij heeft zich ten slotte beroepen op verrekening met een vordering die zij stelt te hebben op AFW.
Klachtplicht
4.3.
Eerst wordt ingegaan op het meest verstrekkende verweer van AFW dat [gedaagden] niet tijdig heeft geklaagd over het gestelde gebrek aan de manchetten. Als dit verweer slaagt, dan stuit een deel van de reconventionele vordering van [gedaagden] reeds daarop af omdat een (gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst of een veroordeling tot nakoming niet mogelijk is wanneer [gedaagden] niet tijdig aan haar klachtplicht heeft voldaan.
4.4.
Op grond van artikel 7:23 lid 1 BW kan een koper er geen beroep meer op doen dat het afgeleverde niet aan de overeenkomst beantwoordt indien hij de verkoper daarvan niet binnen bekwame tijd nadat hij dit ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, kennis heeft gegeven. Deze klachtplicht kan door partijen nader worden geconcretiseerd, met name door de termijn waarbinnen moet worden geprotesteerd nader te bepalen. AFW heeft in dit verband verwezen naar artikel 8 lid 2 van de algemene voorwaarden (zie hiervoor 2.4.). Daarin is bepaald dat eventuele zichtbare tekorten binnen drie dagen na levering en niet zichtbare tekorten binnen drie weken na ontdekking, doch uiterlijk binnen drie maanden na levering aan AFW moeten worden gemeld.
4.5.
[gedaagden] heeft, althans zo wordt haar verweer begrepen, primair betwist dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn en subsidiair heeft zij de vernietiging van de algemene voorwaarden ingeroepen.
4.6.
Volgens [gedaagden] zijn de algemene voorwaarden niet toepasselijk omdat zij de gelding daarvan niet uitdrukkelijk heeft aanvaard. Dit verweer slaagt niet. Vast staat immers dat op de facturen van AFW steeds een verwijzing naar de algemene voorwaarden is vermeld. Niet eerder dan in deze procedure heeft [gedaagden] geprotesteerd tegen de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden. In het licht van deze omstandigheden mocht AFW erop vertrouwen dat de algemene voorwaarden door [gedaagden] zijn geaccepteerd.
4.7.
[gedaagden] heeft zich subsidiair beroepen op vernietiging van de algemene voorwaarden omdat de algemene voorwaarden volgens [gedaagden] niet voorafgaand aan of tijdens het sluiten van de overeenkomst ter hand zijn gesteld.
4.8.
Op grond van artikel 6:233 aanhef en sub b BW kan [gedaagden] zich bevrijden van haar gebondenheid aan (een beding in) de algemene voorwaarden indien haar niet een redelijke mogelijkheid is geboden om van de voorwaarden kennis te nemen. De wijze waarop deze redelijke mogelijkheid door de gebruiker van de algemene voorwaarden (in dit geval AFW) kan worden geboden is uitgewerkt in artikel 6:234 BW. Deze regeling komt erop neer dat de gebruiker van de algemene voorwaarden in beginsel is gehouden de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij (in dit geval [gedaagden] ) ter hand te stellen. Volgens vaste rechtspraak brengt een redelijke en op de praktijk afgestemde uitleg van artikel 6:234 BW evenwel mee dat aan de strekking van de in deze bepaling vervatte regeling eveneens recht wordt gedaan, wanneer de wederpartij zich tegenover de gebruiker niet op vernietiging van een beding in de algemene voorwaarden kan beroepen, wanneer zij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met dat beding bekend was of geacht kon worden daarmee bekend te zijn (zie in dit verband HR 1 oktober 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2977). Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan de situatie waarin regelmatig gelijksoortige overeenkomsten tussen partijen worden gesloten, terwijl de algemene voorwaarden bij het sluiten van een eerdere overeenkomst aan de wederpartij ter hand zijn gesteld.
4.9.
De stelplicht en bewijslast van de stelling dat AFW de algemene voorwaarden op enig moment doch uiterlijk ten tijde van het sluiten van onderhavige overeenkomst aan [gedaagden] heeft overhandigd, rusten op AFW als gebruiker van de algemene voorwaarden. AFW heeft echter geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht of stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij de algemene voorwaarden op enig moment aan [gedaagden] ter hand heeft gesteld. Derhalve is niet komen vast te staan dat de algemene voorwaarden tijdig aan [gedaagden] ter hand zijn gesteld, dan wel dat zij op een andere wijze bekend is geraakt met de algemene voorwaarden. Omdat voorts niet is gesteld of gebleken dat de terhandstelling van de algemene voorwaarden in dit geval redelijkerwijs niet mogelijk was, is het beding in artikel 8 lid 2 BW vernietigbaar. Het beroep van [gedaagden] op de vernietiging van dit beding slaagt dan ook.
4.10.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat tussen partijen geen sprake is van een contractuele regeling over de termijn waarbinnen moet worden geklaagd. Beoordeeld dient daarom te worden of [gedaagden] heeft geklaagd ‘binnen bekwame tijd’ als bedoeld in artikel 7:23 BW. Bij deze beoordeling dienen alle betrokken belangen te worden afgewogen, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de omstandigheid of de schuldenaar (AFW) nadeel lijdt door het late tijdstip waarop de schuldeiser ( [gedaagden] ) heeft geklaagd.
4.11.
[gedaagden] heeft gesteld dat zij tijdig op 11 december 2023 schriftelijk heeft geklaagd over het gebrek aan de manchetten (zie hiervoor 2.15.). De kantonrechter volgt [gedaagden] hierin niet. In de brief van 11 december 2023 is AFW immers niet geïnformeerd over de aard en omvang van de gestelde tekortkoming. Het enkel melden dat [gedaagden] van een aantal relaties opmerkingen heeft gekregen over de manchetten en dat zij die afgekeurde manchetten terug heeft moeten nemen, kan niet worden aangemerkt als een klacht in de zin van artikel 6:89 BW. Uit de hiervoor uiteengezette feiten (zie 2.17.) blijkt dat [gedaagden] op 19 januari 2024 aan AFW heeft bericht dat ten aanzien van een deel van de geleverde manchetten sprake is van een lekkage op de naad van het rubber en dat een ander deel van de geleverde manchetten is geleverd in een niet overeengekomen uitvoering (inbusbouten i.p.v. M8-stiftschroeven inclusief M8-moeren). [gedaagden] heeft vervolgens kort daarna [bedrijf 1] benaderd om de manchetten te onderzoeken. Dit blijkt uit de door [gedaagden] overgelegde opdrachtbevestiging van 24 februari 2024 van [bedrijf 1] (productie 22 van [gedaagden] ). Uit de e-mail van 18 maart 2025 van [bedrijf 1] (zie 2.18.) blijkt dat zij het onderzoek naar de manchetten op dat moment nog niet had afgerond. In de conclusie van antwoord heeft [gedaagden] – onder verwijzing naar de op dat moment bekende bevindingen van [bedrijf 1] – toegelicht waarom de manchetten volgens haar gebrekkig zijn en niet aan de overeenkomst beantwoorden. Uit het vorenstaande blijkt dat [gedaagden] de periode vanaf het ontdekken van het gestelde gebrek aan de manchetten tot het uiteindelijk melden van de gestelde oorzaak van het gebrek, heeft benut om deskundig advies in te winnen. Niet gesteld of gebleken is voorts dat AFW van het tijdsverloop op enigerlei wijze nadeel heeft ondervonden. In het licht van deze omstandigheden komt de kantonrechter tot de conclusie dat [gedaagden] binnen bekwame tijd heeft geklaagd.
4.12.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat AFW zich niet met succes op artikel 7:23 BW kan beroepen.
Ontbinding van de overeenkomst?
4.13.
[gedaagden] heeft gevorderd - zo wordt het petitum begrepen - dat de kantonrechter de overeenkomst tussen partijen primair geheel zal ontbinden met betrekking tot de facturen 23.0471, 23.0476, 23.0549 en 23.0566 en subsidiair gedeeltelijk zal ontbinden met betrekking tot de facturen 23.0476, 23.0549, 23.0566 en 23.0455. Zij heeft voor wat betreft de factuur 23.0566 betwist dat zij de daarin gefactureerde manchetten heeft ontvangen. Voor wat betreft de facturen 23.0476, 23.0549 en 23.0455 heeft zij gesteld dat AFW is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst omdat de manchetten volgens [gedaagden] niet beantwoorden aan de overeenkomst.
4.14.
Eerst wordt ingegaan op het verweer van AFW met betrekking tot de facturen 23.0476, 23.0549 en 23.0455 dat zij niet in verzuim verkeert. Als dit komt te vast te staan, kan de overeenkomst in verband met de gestelde non-conformiteit van de manchetten niet worden ontbonden omdat in dit geval – waarin nakoming van de overeenkomst niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is – de bevoegdheid tot ontbinding pas ontstaat wanneer AFW in verzuim verkeert (artikel 6:265 lid 2 BW).
4.15.
De stelplicht en bewijslast van de stelling dat AFW in verzuim verkeert, rusten op [gedaagden] omdat zij zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept. [gedaagden] heeft in dit verband gesteld dat zij uit de omstandigheid dat AFW niet bereid was om de gebreken bespreekbaar te maken of te herstellen, mocht afleiden dat AFW de verbintenis niet zou nakomen. Het verzuim is daarom volgens [gedaagden] ingetreden zonder ingebrekestelling overeenkomstig artikel 6:83 aanhef en onder c BW.
4.16.
Op grond van het bepaalde in voormeld artikel treedt verzuim zonder ingebrekestelling in wanneer de schuldeiser ( [gedaagden] ) uit een mededeling van de schuldenaar (AFW) moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten. De kantonrechter is van oordeel dat deze situatie zich hier niet voordoet. Uit het enkele feit dat AFW de juistheid betwist van de destijds summier door [gedaagden] omschreven klachten over de manchetten, kan niet worden afgeleid dat zij niet tot herstel van de gestelde gebreken zou overgaan als zij daartoe in de gelegenheid was gesteld. Voormeld artikel mist daarom toepassing.
4.17.
Door [gedaagden] is niet gesteld en evenmin is gebleken dat het verzuim op een andere wijze is ingetreden. Van verzuim aan de zijde van AFW is derhalve geen sprake. Dit heeft tot gevolg dat [gedaagden] thans niet de bevoegdheid heeft om de (gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst in rechte in te roepen. De reconventionele vordering zoals hiervoor onder 3.2. onder 1. is weergegeven ligt om deze reden voor afwijzing gereed.
4.18.
Vervolgens moet worden beoordeeld of de overeenkomst met betrekking tot de factuur 23.0566 gedeeltelijk moet worden ontbonden. AFW heeft in deze factuur een bedrag van € 4.280,38 (incl. btw) aan [gedaagden] in rekening gebracht voor de levering van 50 manchetten met artikelnummer WM23013 Ø125-65-58-30-DB.
4.19.
[gedaagden] heeft gesteld dat AFW is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst omdat zij voormelde manchetten niet heeft geleverd.
4.20.
De kantonrechter overweegt dat de stelplicht en bewijslast van de stelling dat AFW de 50 manchetten met artikelnummer WM23013 Ø125-65-58-30-DB aan [gedaagden] heeft geleverd, op AFW rusten omdat zij zich op de rechtsgevolgen van die stelling beroept. AFW heeft in dit verband gesteld dat [gedaagde 2] op 15 november 2023 de betreffende manchetten heeft opgehaald bij AFW. Volgens AFW blijkt dit ook uit het feit dat dit op de factuur van 13 november 2023 is vermeld. De kantonrechter volgt AFW niet in dit standpunt. Een eenzijdig door AFW vermelde opmerking op een factuur, zonder handtekening van [gedaagden] of anders blijkende instemming van haar kant, is onvoldoende om daarmee aan te tonen dat de betreffende manchetten daadwerkelijk door [gedaagden] zijn opgehaald. AFW heeft verder nog een schriftelijke verklaring van 23 juni 2025 van [naam 5] (productie 9 van AFW) overgelegd. Een schriftelijke verklaring van een derde, die niet als getuige onder ede is gehoord, en waarvan de juistheid van de verklaring inhoudelijk is betwist, is echter onvoldoende om daarmee de gestelde levering van de manchetten aan te tonen.
4.21.
Omdat ook uit de overige door AFW overgelegde stukken onvoldoende bewijs is te putten, zal zij conform het door haar gedane aanbod tot bewijslevering worden toegelaten van haar stelling dat [gedaagden] op 15 november 2023 de 50 manchetten met artikelnummer WM23013 Ø125-65-58-30-DB heeft opgehaald. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de hierna te vermelden rol voor het nemen van een akte aan beide zijden. AFW kan bij deze akte bewijsstukken in het geding brengen. Voorts moet zij bij deze akte aangeven of zij bewijs wil bijbrengen door het horen van getuigen en zo dit het geval is haar verhinderdata en die van eventuele getuigen opgeven over de maanden oktober tot en december 2025. Hierna zal een datum voor een eventueel getuigenverhoor worden bepaald. Ook [gedaagden] wordt verzocht haar verhinderdata over te leggen over die periode. De kantonrechter is omwille van de voortgang van de procedure en ter voorkoming van extra (reis)kosten voor partijen, van plan het getuigenverhoor en een eventueel tegengetuigenverhoor aansluitend aan elkaar (dus op dezelfde zitting) te laten plaatsvinden. [gedaagden] wordt verzocht aan te geven of zij hiermee instemt.
Onbetaalde factuurbedragen
4.22.
Uit het vorenstaande blijkt dat [gedaagden] niet is ontheven van haar betalingsverplichting uit hoofde van de overeenkomst met betrekking tot de facturen 23.0471, 23,0476 en 23.0549. Thans dient dan ook beoordeeld te worden of [gedaagden] de hierin gefactureerde bedragen aan AFW is verschuldigd. De facturen komen hierna afzonderlijk aan de orde.
● Factuur 23.0471
4.22.1.
In deze factuur heeft AFW een bedrag van in totaal € 5.753,25 (incl. btw) aan [gedaagden] in rekening gebracht voor de levering van 25 manchetten met artikelnummer WM23010 Ø 200-115-105-60. De stuksprijs voor de manchetten bedraagt volgens de factuur € 190,19 (excl. btw).
4.22.2.
[gedaagden] heeft de hoogte van de gefactureerde stuksprijs betwist. [gedaagden] heeft daartoe gesteld dat partijen een stuksprijs van € 87,50 zijn overeengekomen.
4.22.3.
De kantonrechter overweegt dat de stelplicht en bewijslast van de stelling dat partijen voor de manchetten met voormeld artikelnummer een stuksprijs van € 190,19 (excl. btw) zijn overeenkomen, rusten op AFW omdat zij zich op de rechtsgevolgen van die stelling beroept. AFW heeft echter geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht of stukken overgelegd waaruit blijkt dat partijen de door haar gestelde stuksprijs zijn overeengekomen. De enkele stelling van AFW dat zij zelf de stuksprijzen bepaalt en dat zij dit aan [gedaagden] heeft doorgegeven, is daarvoor in elk geval niet voldoende. Daarmee heeft AFW niet aan haar stelplicht voldaan, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Niet gebleken is dan ook dat partijen een stuksprijs van € 190,19 voor de levering van voormelde manchetten zijn overeengekomen.
4.22.4.
Het vorenstaande betekent dat [gedaagden] voor de levering van voormelde manchetten de door haar erkende stukprijs van € 87,50 (excl. btw) is verschuldigd. [gedaagden] is derhalve voor de levering van de 25 manchetten een bedrag van in totaal € 2.646,88 ((€ 87,50 x 25) + 21% btw)) aan AFW verschuldigd. Dit bedrag is toewijsbaar. Het meerdere door AFW gevorderde ligt als onvoldoende onderbouwd voor afwijzing gereed.
● Factuur 23.0476
4.22.5.
In deze factuur heeft AFW een bedrag van in totaal € 6.494,68 aan [gedaagden] in rekening gebracht voor de levering van 50 stuks manchetten met artikelnummer WM23004 Ø150-93-86-30-DB.
4.22.6.
[gedaagden] heeft de hoogte van het gefactureerde bedrag betwist. Zij heeft daartoe aangevoerd dat AFW nog een bedrag van € 1.875,50 dient te crediteren en zij heeft daartoe verwezen naar de creditfactuur van 21 november 2023.
4.22.7.
De kantonrechter stelt vast dat uit de creditfactuur van 21 november 2023 (factuurnummer 23.0584) blijkt dat AFW een bedrag van in totaal € 1.600,23 (incl. btw) aan [gedaagden] heeft gecrediteerd voor de levering van 50 manchetten met artikelnummer WM23004. In deze creditfactuur wordt voorts expliciet gerefereerd aan factuurnummer 24.0476. Bovendien heeft [naam 1] in de e-mail van 20 oktober 2023 (zie hiervoor 2.10.) erkend dat in de factuur 23.0476 een onjuiste stuksprijs in rekening is gebracht. De kantonrechter is van oordeel dat hiermee voldoende is vast komen te staan dat op het factuurbedrag van € 6.494,68 een bedrag van € 1.600,23 moet worden gecrediteerd.
4.22.8.
Door [gedaagden] is niet toegelicht, laat staan onderbouwd, waarom het resterende bedrag van € 275,27 (€ 1.875,50 -/- € 1.600,23) gecrediteerd moet worden. Aan de stellingen van [gedaagden] op dit punt wordt dan ook voorbij gegaan.
4.22.9.
De conclusie is dat [gedaagden] een bedrag van € 4.894,45 (€ 6.494,68 -/- € 1.600,23) aan AFW is verschuldigd voor de levering van de manchetten met artikelnummer WM23004 Ø150-93-86-30-DB. Het meerdere door AFW gevorderde ligt dan ook voor afwijzing gereed.
● Factuur 23.0549
4.22.10.
AFW heeft in deze factuur een bedrag van € 1.972,91 (incl. btw) aan [gedaagden] in rekening gebracht voor de levering en verzending van de manchetten met artikelnummer WM23002 Ø100-63-57-30-DB. [gedaagden] heeft de verschuldigdheid van dit factuurbedrag op zichzelf niet betwist. Dit onderdeel van de vordering ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Verrekening
4.23.
[gedaagden] heeft zich beroepen op verrekening met een vordering die zij stelt te hebben op AFW. Zij heeft in dit verband gesteld dat AFW in diverse door [gedaagden] reeds betaalde facturen een te hoge stuksprijs in rekening heeft gebracht voor twee maten manchetten, namelijk de manchetten met artikelnummer WM203013 Ø125-67-58-30-DB en artikelnummer WM23010 Ø 200-115-105-60. Daarover wordt overwogen als volgt.
● artikelnummer WM203013 Ø125-67-58-30-DB
4.23.1.
Voor dit artikelnummer heeft AFW in de facturen van 8 september 2023 (factuurnummer 23.0403), 6 oktober 2023 (factuurnummer 23.0456) en 13 oktober 2023 (factuurnummer 23.0474) een stuksprijs van € 75,60 (excl. btw) aan [gedaagden] in rekening gebracht. Ook in de factuur van 8 september 2023 (factuurnummer 23.0408) hanteert AFW deze stuksprijs. (Weliswaar vermeldt de factuur ook een prijs van € 132,85, maar op dezelfde factuur wordt deze prijs weer gecrediteerd met de vermelding “onjuist bedrag”.)
4.23.2.
[gedaagden] heeft gesteld dat de in rekening gebrachte stuksprijzen niet correct zijn en € 5,88 per stuk lager moeten zijn. Ter onderbouwing van die stelling heeft zij onder meer verwezen naar de creditfactuur van 21 november 2023 (factuurnummer 23.0583). Daaruit blijkt dat AFW voor de manchetten met artikelnummer WM23013 een bedrag van € 5,88 (incl. btw) per stuk heeft gecrediteerd. In de toelichting is door AFW daarvoor als reden vermeld dat een verkeerd gehanteerde prijs is gehanteerd.
4.23.3.
De kantonrechter is van oordeel dat het op de weg van AFW had gelegen, nader toe te lichten waarom zij in november 2023 voor de manchetten met artikelnummer WM23013 € 5,88 per stuk heeft gecrediteerd terwijl zij deze creditering niet toepast op de andere facturen waarin zij dezelfde manchetten in rekening heeft gebracht. AFW heeft dit echter nagelaten. Daarmee staat als onvoldoende gemotiveerd weersproken vast dat AFW in voormelde facturen voor de manchetten met artikelnummer WM203013 € 5,88 per stuk teveel in rekening heeft gebracht. AFW heeft in de facturen 23.0403, 23.0456, 23.0474 en 23.0408 in totaal 120 stuks manchetten gefactureerd. Aangezien [gedaagden] de daarvoor gefactureerde bedragen volledig heeft betaald, heeft zij een bedrag van in totaal € 705,60 (120 stuks x € 5,88) onverschuldigd aan AFW betaald. AFW dient dit bedrag op grond van het bepaalde in artikel 6:203 BW terug te betalen aan [gedaagden]
● artikelnummer WM23010 Ø200-115-105-60
4.23.4.
Bij factuur van 8 september 2023 (factuurnummer 23.0407) heeft AFW onder meer een bedrag van in totaal € 380,38 (excl. btw) voor de levering van twee manchetten met artikelnummer WM23010 Ø200-115-105-60 aan [gedaagden] in rekening gebracht. De stuksprijs van deze manchetten bedraagt derhalve € 190,19 (excl. btw). Zoals hiervoor echter reeds in rechtsoverweging 4.22.4. is vast komen te staan, is [gedaagden] voor de manchetten met artikelnummer WM23010 een stuksprijs van € 87,50 (excl. btw) verschuldigd. Dit betekent dat [gedaagden] voor de levering van twee manchetten een bedrag van in totaal € 211,75 ((2 x € 87,50) + 21% btw) aan AFW is verschuldigd. AFW heeft in de factuur van 8 september 2023 voor de betreffende manchetten een bedrag van € 460,26 (incl. btw) in rekening gebracht en [gedaagden] heeft dit bedrag ook aan AFW betaald. Daarmee heeft zij een bedrag van in totaal € 248,51 (€ 460,26 -/- € 211,75) onverschuldigd aan AFW betaald. AFW dient dit bedrag op grond van het bepaalde in artikel 6:203 BW terug te betalen aan [gedaagden]
4.24.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van [gedaagden] op verrekening deels slaagt. Een bedrag van € 954,11 (€ 705,60 + € 248,51) strekt in mindering op het door [gedaagden] aan AFW te betalen bedrag.
Nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst
4.25.
[gedaagden] heeft in reconventie meer subsidiair nakoming gevorderd door AFW van de verplichtingen tot levering van de manchetten zoals uiteengezet in de facturen 23.0455, 23.0476, 23.0471 en 23.0549 (producties 24, 8, 7 en 9 van [gedaagden] ) Ter toelichting op deze vordering heeft [gedaagden] gesteld dat AFW niet heeft voldaan aan haar verplichting tot levering van voormelde manchetten omdat zij niet beantwoorden aan de overeenkomst als bedoeld in artikel 7:17 lid 1 BW. Ook vordert [gedaagden] nakoming van genoemde verplichting ten aanzien van factuur 23.0566, omdat deze manchetten volgens haar niet zijn geleverd. Hierop kan eerst worden beslist na de bewijslevering als overwogen onder 4.21.
4.26.
Op grond van artikel 7:17 lid 2 BW beantwoordt een afgeleverde zaak niet aan de koopovereenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag in elk geval verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor normaal gebruik daarvan nodig zijn, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij overeenkomst is voorzien.
4.27.
Volgens [gedaagden] zijn de manchetten in de eerste plaats non-conform omdat zij niet zijn vervaardigd in overeenstemming met de door [gedaagden] verstrekte gedetailleerde materiaalspecificatie en voorbeelden/monsters van de Dovoflex manchetten terwijl partijen dat wel zijn overeengekomen. De manchetten zijn, zo stelt [gedaagden] , bedoeld voor bijzonder gebruik waarbij de eigenschappen zoals vermeld in de door [gedaagden] verstrekte materiaalspecificatie cruciaal zijn. Volgens de materiaalspecificatie had AFW bovendien M8-stifschroeven en M8-moeren moeten leveren maar in plaats daarvan heeft zij inbusbouten geleverd, aldus [gedaagden]
4.28.
AFW heeft betwist dat zij de manchetten diende te vervaardigen aan de hand van de materiaalspecificaties en voorbeeldmanchetten van [gedaagden] De manchetten zijn volgens AFW juist in samenspraak met [gedaagden] een (door)ontwikkeling van de Dovoflex manchetten die [gedaagden] voorheen van een andere partij afnam. AFW heeft aan de hand van een bestaand model de manchetten verder ontwikkeld, aldus AFW.
4.29.
De kantonrechter overweegt dat de stelplicht en bewijslast van de stelling dat partijen zijn overeengekomen dat AFW de manchetten diende te produceren overeenkomstig door [gedaagden] verstrekte materiaalspecificatie en overgelegde voorbeeldmanchetten, rusten op [gedaagden] omdat zij zich op de rechtsgevolgen van die stelling beroept. [gedaagden] heeft echter geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht of stukken overgelegd waaruit het bestaan van de door haar gestelde overeenkomst blijkt. Het enkele feit dat AFW beschikte over een aantal voorbeeldmanchetten van [gedaagden] , is in elk geval onvoldoende om daarmee te onderbouwen dat partijen zijn overeengekomen dat AFW de manchetten diende te produceren overeenkomstig door [gedaagden] overgelegde voorbeeldmanchetten. [gedaagden] heeft haar stellingen op dit punt onvoldoende onderbouwd, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Niet gebleken is dan ook dat de manchetten op dit punt niet aan de overeenkomst beantwoorden.
4.30.
[gedaagden] heeft voorts gesteld dat de manchetten non-conform zijn omdat het rubber van de manchetten uit opeengestapelde verlijmde ringen bestaat en deze gelijmde lagen na verloop van tijd loslaten. Dit heeft volgens [gedaagden] een lekkage bij de naden van het rubber tot gevolg. AFW heeft derhalve geen vloeistofdichte afdichtingsmanchetten geleverd, aldus [gedaagden]
4.31.
De kantonrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagden] de manchetten heeft gekocht met het doel om de manchetten aan haar opdrachtgevers te verkopen als een vloeistofdicht afdichtingsmanchet voor leidingdoorvoeren en dat dit doel bij AFW bekend was. Dit betekent dat als vast komt te staan dat het rubber van de manchetten niet vloeistofdicht/lekvrij is, de manchetten niet de eigenschappen bezitten die [gedaagden] op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. In dat geval beantwoorden de manchetten niet aan de koopovereenkomst.
4.32.
De stelplicht en bewijslast van de stelling dat het rubber van de manchetten niet vloeistofdicht is, rusten op [gedaagden] omdat zij zich op de rechtsgevolgen van die stelling beroept. [gedaagden] heeft in dit verband een rapportage (inclusief addendum met een Nederlandse vertaling van de rapportage) van 22 april 2025 van [bedrijf 1] overgelegd (producties 25 en 26 van [gedaagden] ). In het addendum is, voor zover thans relevant, het volgende vermeld:
“(…)
Bij het sample wat we hier op kantoor hebben laten de lagen los van elkaar, het lijkt dus niet voldoende goed gelijmd. Ik zou überhaupt voor een afdichting, die een vloeistof af moet dichten, niet kiezen voor op elkaar gelijmde lagen. Als het namelijk niet goed gelijmd is, of het rubber absorbeert dusdanig veel vloeistof, dan kan de vloeistof bij de lijmlaag komen, dit oplossen en dan kunnen de lagen loslaten, wat uiteindelijk kan leiden tot lekkage.
(…)
Conclusie:
Het product lijkt een (slecht) gelijmd product te zijn van vijf lagen van elk 6mm dik, iets wat ik niet aan zou raden voor een cruciale afdichting.
(…)”
4.33.
AFW heeft de stellingen van [gedaagden] en de bevindingen van [bedrijf 1] betwist. Volgens AFW bestaat het rubber van de manchetten uit verschillende lagen rubber die niet zijn gelijmd maar zijn gevulkaniseerd. Door het aanhalen van de bouten in het rubber worden, zo stelt AFW, de lagen aangeperst en daardoor is het geheel – tezamen met de pijp in de doorvoer – lekdicht, aldus AFW. AFW betwist voorts dat de manchetten die [bedrijf 1] heeft onderzocht, de manchetten zijn die zij aan [gedaagden] heeft geleverd. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft AFW een verklaring van 19 juni 2025 van [naam 4] van [bedrijf 2] (de leverancier van de manchetten) overgelegd. Daarin heeft hij onder meer verklaard:
“(…)
Zoals u op de foto van het rapport van [bedrijf 1] rubber kunt zien zijn er lichte lijnen aanwezig tussen het rubber, dit zijn lijnen van het granulaat van de waterjet.
Ook kan ik u bevestigen dat de lagen rubber niet verlijmd worden maar gevulkaniseerd wat overeenkomt met de standaard Britse/Europese productienorm. (…)”
4.34.
De kantonrechter is van oordeel dat AFW de bevindingen van [bedrijf 1] voldoende gemotiveerd heeft weersproken. Uit de rapportage van [bedrijf 1] kan bovendien niet worden afgeleid dat zij daadwerkelijk één van de door AFW geleverde manchetten heeft onderzocht. De conclusie is dan ook dat [gedaagden] door overlegging van het rapport van [bedrijf 1] niet reeds het bewijs heeft geleverd van de stelling dat het rubber van de manchetten niet vloeistofdicht is. Omdat ook uit de overige door [gedaagden] overgelegde stukken onvoldoende bewijs is te putten, zal zij conform het door haar gedane aanbod tot bewijslevering worden toegelaten van de stelling dat het rubber van de manchetten niet vloeistofdicht is. Het ligt in de rede dat – gelet op de aard van het door [gedaagden] te leveren bewijs – een deskundigenbericht wordt ingewonnen. Alvorens hiertoe over te gaan, zal de kantonrechter de zaak naar de rol verwijzen opdat partijen zich bij akte kunnen uitlaten over de wenselijkheid van het deskundigenonderzoek, het aantal en de persoon van de te benoemen deskundige(n) en de aan deze voor te leggen vragen.
4.35.
Aan partijen wordt nogmaals in overweging gegeven om gelet op de hoogte van de oplopende proceskosten (waaronder de nog te maken kosten van de deskundige) nader overleg met elkaar te voeren om na te gaan of een minnelijke regeling kan worden getroffen. In dit verband wordt tevens opgemerkt dat in onderhavige procedure niet vast staat dat AFW de manchetten overeenkomstig de materiaalspecificatie en voorbeeldmanchetten van [gedaagden] dient te vervaardigen. De vraag is dan ook of [gedaagden] bij deze stand van zaken nog wel langer nakoming van de verplichting tot levering van de manchetten door AFW wenst te vorderen indien en voor zover vast komt te staan dat de reeds door AFW geleverde manchetten non-conform zijn. [gedaagden] kan zich daarover, indien dat zij dat wenst, bij akte uitlaten.
4.36.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

in conventie en in reconventie

De kantonrechter
5.1.
draagt AFW op te bewijzen dat [gedaagden] op 15 november 2023 de 50 manchetten met artikelnummer WM23013 Ø125-65-58-30-DB bij AFW heeft opgehaald,
5.2.
draagt [gedaagden] op te bewijzen dat het rubber van de manchetten die volgens de facturen 23.0455, 23.0476, 23.0471 en 23.0549 aan haar zijn geleverd, niet vloeistofdicht is.
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
10 september 2025voor akte uitlating door beide partijen als bedoeld in rechtsoverwegingen 4.21., 4.34. en 4.35.
AFW kan daarbij tevens aangeven of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.4.
bepaalt dat, als AFW geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
5.5.
bepaalt dat, als AFW
getuigenwil laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun gemachtigden in de maanden
oktobertot en met
decemberdan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.6.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. I.C.J.I.M. van Dorp, in het gerechtsgebouw te Zutphen, Martinetsingel 2,
5.7.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de kantonrechter en de wederpartij moeten toesturen,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.C.J.I.M. van Dorp en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2025.
lt