Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
Tot de functie behoren in ieder geval de volgende werkzaamheden: receptietaken en lichte administratieve werkzaamheden zoals omschreven in de instructies IPKW. Werkneemster verklaart zich bereid ook andersoortige werkzaamheden te verrichten indien zulks in het belang is van werkgever.”
Middels dit schrijven willen wij u schriftelijk op de hoogte brengen van de volgende constateringen. Niet mee willen werken in het bedrijf belang.
In onze brief van 29 oktober 2024 hebben wij u een week de tijd gegeven voor het aanvullen van het re-integratieverslag van uw werknemer (…) We hebben de aanvullingen niet ontvangen. Ook heeft u daarvoor geen geldige reden opgegeven. Daarmee voldoet u niet aan uw re-integratieverplichtingen. Wij nemen uw aanvraag daarom niet in behandeling.
3.Het verzoek
5 augustus 2024 is zij opgeroepen bij de bedrijfsarts, die een mediationtraject heeft geadviseerd wat [verweerder] heeft afgehouden. Er is [verweerder] in het kader van de WIA aanvraag een loonsanctie opgelegd. Zij heeft er belang bij dat de arbeidsovereenkomst zo snel mogelijk wordt ontbonden. Er is immers geen sprake van enig perspectief hoe zij zou kunnen re-integreren en herstellen.
4.De beoordeling
De oproeping is zowel per gewone post als aangetekend naar het adres van [verweerder] verzonden. Op 8 juli 2025 heeft [verzoeker] [verweerder] ook nog bij deurwaardersexploot opgeroepen. [verweerder] is dus op de juiste wijze opgeroepen voor de mondelinge behandeling. De mondelinge behandeling is dan ook doorgegaan en er zal op het verzoek van [verzoeker] worden beslist.
16 januari 2026 zou zijn doorgelopen. Zij verzoekt daarom om een billijke vergoeding ter grootte van een bedrag dat gelijkstaat aan afgerond 10 bruto maandsalarissen, zijnde
€ 21.075,80 bruto.
Er is aan [verweerder] een (administratieve) loonsanctie opgelegd, omdat zij geen volledig re-integratieverslag heeft ingediend. Zij moet gelet daarop langer suppleren. De vraag is daarbij wel of [verzoeker] bij [verweerder] had kúnnen herstellen, nu zij juist stelt dat de hele sfeer bij [verweerder] ziekmakend was. De kantonrechter acht niet aannemelijk dat het dienstverband tussen [verzoeker] en [verweerder] – ook indien re-integratie (alsnog) zou zijn opgestart – nog veel langer zou hebben geduurd, omdat het volgens [verzoeker] ook voor haar ziekte al vrij snel mis liep tussen partijen en beide partijen beëindiging daarvan hebben nagestreefd. Welke schade uit het nalaten van [verweerder] is veroorzaakt bij [verzoeker] , is onvoldoende duidelijk geworden.
De kantonrechter ziet op basis van de door [verzoeker] aangeleverde onderbouwing geen aanleiding aanvullend nog een bedrag aan billijke vergoeding toe te kennen. De billijke vergoeding wordt dan ook op nihil vastgesteld.
5.De beslissing
€ 2.887,88, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2025 tot aan de dag van de volledige betaling;