ECLI:NL:RBGEL:2025:6894

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
15 augustus 2025
Zaaknummer
C/05/451740 / HZ ZA 25-127
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale geschilbeslechting inzake vervoer van goederen met CMR-verdrag en toepasselijk recht

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Gelderland, is op 18 juni 2025 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen TVM Verzekeringen N.V. en de gedaagden Bramo S.R.O. en Razpo Spol S.R.O. De eiseressen, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Mulder, hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagden, die niet zijn verschenen. De rechtbank heeft eerst ambtshalve de bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordeeld, gezien de buitenlandse vestigingen van de gedaagden in Slowakije en Tsjechië. De rechtbank concludeert dat de Nederlandse rechter bevoegd is op basis van het CMR-verdrag, aangezien de plaats van inontvangstname in Nederland ligt.

De rechtbank heeft vervolgens het toepasselijke recht vastgesteld. Voor de rechtsverhouding tussen TVM en Razpo Spol is Tsjechisch recht van toepassing, terwijl voor de rechtsverhouding tussen TVM en Bramo de bepalingen van het CMR-verdrag en de Rome I-Verordening relevant zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden op de juiste wijze zijn betekend, maar zijn niet verschenen, waardoor verstek is verleend. De eiseressen hebben gevorderd dat TVM hoofdelijk betaling van € 50.085,78 van de gedaagden, maar de feitelijke grondslag voor deze vordering is niet duidelijk uit de dagvaarding. De rechtbank heeft TVM bevolen om zich bij akte uit te laten over de grondslag van haar vordering en heeft de zaak verwezen naar de rol van 30 juli 2025 voor verdere behandeling.

De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan totdat TVM haar akte heeft ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht, zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/451740 / HZ ZA 25-127
Vonnis van 18 juni 2025
in de zaak van

1.[eiseres 1] ,

te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [eiseres 1] ,
2.
TVM VERZEKERINGEN N.V.,
te Hoogeveen,
hierna te noemen: TVM,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: eiseressen,
advocaat: mr. J. Mulder,
tegen

1.BRAMO S.R.O,

te Bratislava (Slowakije),
hierna te noemen: Bramo,
2.
RAZPO SPOL S.R.O.,
te Ceska Trebova 2 (Tsjechië),
hierna te noemen: Razpo Spol,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: gedaagden,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het tegen gedaagden verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

Bevoegde rechter en toepasselijk recht
2.1.
Gedaagden zijn gevestigd in het buitenland, zodat de rechtbank eerst ambtshalve zal oordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is en naar welk recht de vorderingen van eiseres beoordeeld moeten worden.
2.2.
[eiseres 1] baseert haar vorderingen op een overeenkomst voor het vervoer van goederen over de weg, waarbij de plaats van inontvangstname en de plaats van aflevering in twee verschillende landen zijn gelegen (Nederland respectievelijk Tsjechië). Deze landen zijn partij bij het verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (het CMR-Verdrag), zodat de bevoegdheid aan de hand van dit verdrag dient te worden vastgesteld. Aangezien de plaats van inontvangstneming van de goederen in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 31 lid 1 sub b CMR-verdrag bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
2.3.
Ten aanzien van het op de onderhavige vordering toepasselijke recht overweegt de rechtbank als volgt. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat op het geschil tussen partijen de materiële bepalingen van het CMR-verdrag van toepassing zijn. Voor zover deze bepalingen onderwerpen niet of niet volledig regelen, moet beoordeeld worden welk recht op deze onderwerpen van toepassing is. De bepaling van het toepasselijk recht moet plaatsvinden aan de hand van Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Vo), aangezien de betreffende overeenkomst gesloten is na
17 december 2009. Partijen hebben geen rechtskeuze gemaakt conform artikel 3 Rome I-Vo. Op grond van artikel 5 lid 1 Rome I-Vo is daarom van toepassing het recht van het land waar de vervoerder zijn gewone verblijfplaats heeft – te weten Tsjechië voor Raspo Spol – aangezien is voldaan aan het vereiste dat de plaats van aflevering ook in dat land is gelegen. Voor zover de bepalingen van het CMR-verdrag onderwerpen niet of niet volledig regelen, is derhalve Tsjechisch recht van toepassing op het geschil tussen [eiseres 1] en Raspo Spol. Ten aanzien van Bramo is niet voldaan aan voornoemd vereiste uit artikel 5 lid 1
Rome I-Vo. Het recht dat van toepassing is op de rechtsverhouding tussen [eiseres 1] en Bramo moet daarom worden vastgesteld aan de hand van de regel uit artikel 4 lid 2
Rome I-Vo. Op grond van artikel 4 lid 2 Rome I-Vo wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten, haar gewone verblijfplaats heeft. De kenmerkende prestatie is de prestatie waarvoor de betaling verschuldigd, te weten het vervoeren van goederen van Nederland naar Tsjechië. Nu Raspo Spol uitvoerder is van de kenmerkende prestatie, is Tsjechisch recht tevens van toepassing op de rechtsverhouding tussen [eiseres 1] en Bramo.
Betekening
2.4.
Gedaagden zijn gevestigd in Slowakije en Tsjechië. Omdat beide landen lidstaten zijn van de Europese Unie is de Verordening (EU) 2020/1784 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (de betekening en de kennisgeving van stukken) (herschikking) (BetVo 2020) van toepassing. Uit de dagvaarding blijkt dat de eiseressen, overeenkomstig artikel 8 BetVo 2020 en
artikel 56 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), een afschrift van het exploot (met Slowaakse en Tsjechische vertalingen), vergezeld van het formulier overeenkomstig het op grond van artikel 36 lid 1 BetVo 2020 van toepassing verklaarde
artikel 4 lid 3Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (de betekening en de kennisgeving van stukken) formulier L in bijlage I) via een gerechtsdeurwaarder in Nederland (de verzendende instantie) heeft laten verzenden aan de Okresní soud v Ústí nad Orlicí (Tsjechië) en de City court Bratislava II (Slowakije), de ontvangende instanties in de zin van artikel 3 lid 2 BetVo 2020. Daarbij is het verzoek gedaan om het exploot aan gedaagden te betekenen volgens de wet van de aangezochte lidstaten.
2.5.
Eiseressen hebben verder een uit Tsjechië en een uit Slowakije afkomstig ingevuld formulier K overgelegd als bedoeld in artikel 11 lid 2 BetVo 2020, gedateerd 8 augustus 2024 en 12 september 2024. Uit deze formulieren blijkt dat de dagvaardingen op
6 augustus 2024 is betekend aan Bramo op 5 augustus 2024 is betekend aan Razpo Spol.
2.6.
Gedaagden zijn oorspronkelijk opgeroepen tegen de roldatum van 22 januari 2025. De dagvaardingen zijn echter niet op die datum aangebracht. Eiseressen hebben daarom op
30 januari 2025 een herstelexploot uitgebracht en deze vergezeld van een formulier L in bijlage I naar de de Okresní soud v Ústí nad Orlicí en de City court Bratislava II verzonden ter betekening aan gedaagden.
2.7.
Eiseressen hebben ook ten aanzien van de herstelexploten een uit Tsjechië en Slowakije afkomstig ingevuld formulier K als bedoeld in artikel 11 lid 2 BetVo 2020 gedateerd 1 april 2025 en 21 februari 2025. Uit deze formulieren blijkt dat de herstelexploten op 24 februari 2025 op 18 februari 2025 zijn betekend aan gedaagden. Hieruit kan worden opgemaakt dat eiseressen de op grond van artikel 115 lid 1 Rv geldende minimale dagvaardingstermijn van vier weken in acht hebben genomen, omdat gedaagden zijn gedagvaard tegen de rolzitting van 21 mei 2025. De betekening heeft dus voldoende tijdig plaatsgevonden. Daarnaast kan aangenomen worden dat bij de betekening de voor Tsjechië en Slowakije voorgeschreven vormen voor betekening in acht zijn genomen. Hierdoor is aan het bepaalde in artikel 22 lid 1 aanhef en onder a BetVo 2020 voldaan. Nu gedaagden desondanks niet zijn verschenen, is tegen hen verstek verleend.
Beoordeling
2.8.
Eiseressen hebben gevorderd zoals is vermeld in de dagvaarding waarmee deze procedure is ingeleid. De inhoud van deze dagvaarding moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
2.9.
TVM vordert hoofdelijk betaling van € 50.085,78 van gedaagden. De (feitelijke) grondslag voor deze vordering blijkt niet uit de dagvaarding. De rechtbank zal op de voet van artikel 22 lid 1 Rv TVM bevelen zich bij akte uit te laten over de (feitelijke) grondslag van haar vordering, alsook over het op de tussen haar en gedaagden bestaande rechtsverhouding van toepassing zijnde recht. Nu thans de (feitelijke) grondslag voor de vordering van TVM op gedaagden ontbreekt en deze bij akte zal worden aangevoerd, geldt de akte naar het oordeel van de rechtbank als een wijziging van eis. Met de door TVM te nemen akte wordt de feitelijke grondslag van de eis gewijzigd. Omdat gedaagden niet in het geding zijn verschenen, is een dergelijke wijziging van eis uitgesloten, tenzij de eiswijziging tijdig bij exploot aan gedaagden kenbaar wordt gemaakt (artikel 130 lid 3 Rv). De zaak zal worden verwezen naar de rol van 30 juli 2025 zodat TVM de vereiste termijnen van de EG-betekeningsverordening in acht kan nemen ten aanzien van de door haar te nemen akte.
2.10.
Iedere beslissing zal verder worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van 30 juli 2025 en bepaalt dat TVM zich op die datum mag uitlaten over hetgeen is bepaald onder ro. 2.9,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.K.J. Steketee en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2025.
JV/MS