In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben twee zussen, aangeduid als [eiseres in conv] en [gedaagde in conv], een geschil over de verdeling van de nalatenschap van hun overleden ouders. De moeder van partijen is op [datum] 2022 overleden, waarna de vader op [datum] 2023 is overleden. De zussen hebben de nalatenschap van hun vader beneficiair aanvaard. De rechtbank heeft op 12 september 2024 een vereffenaar benoemd voor de nalatenschap van de vader.
[eiseres in conv] heeft in conventie gevorderd dat de rechtbank verklaart dat haar en [gedaagde in conv] aandeel in de nalatenschap van hun moeder € 61.846,00 bedraagt, en dat deze bedragen een vordering vormen in de nalatenschap van hun vader. [gedaagde in conv] heeft in reconventie vorderingen ingesteld die onder andere betrekking hebben op de schulden van de nalatenschap en de verdeling daarvan.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van [eiseres in conv] prematuur zijn, omdat de vereffenaar nog in functie is en de verdeling van de nalatenschap niet kan plaatsvinden zolang de vereffening niet is voltooid. De rechtbank heeft [eiseres in conv] niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen in conventie en de vorderingen van [gedaagde in conv] in reconventie afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.