ECLI:NL:RBGEL:2025:6975

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
11704729
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen werknemer na hersteldverklaring door bedrijfsarts en UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 augustus 2025 uitspraak gedaan over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een werkgever en een werknemer. De werknemer, werkzaam als allround productiemedewerker, had zich op 19 september 2023 ziekgemeld. Ondanks hersteldverklaringen van zowel de bedrijfsarts als het UWV, weigerde de werknemer herhaaldelijk om zijn werkzaamheden te hervatten. De werkgever had de werknemer meerdere keren opgeroepen om terug te keren naar het werk, maar de werknemer kwam niet opdagen en er was geen gegronde reden voor zijn afwezigheid. De werkgever heeft daarop een loonstop ingesteld en verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, primair vanwege ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer, ondanks zijn ziekmelding, volledig arbeidsgeschikt was verklaard en dat zijn weigering om te werken ernstig verwijtbaar was. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 15 augustus 2025 en de werknemer veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de werkgever, alsook in de proceskosten. Het verzoek van de werknemer om een transitievergoeding werd afgewezen, omdat de ontbinding het gevolg was van zijn ernstig verwijtbaar handelen.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer / rekestnummer: 11704729 \ HA VERZ 25-76
Beschikking van 15 augustus 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. M. Timmer,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met productie 1 t/m 21 van 14 mei 2025
- aanvullende producties 22 t/m 28 van 7 juli 2025 van [verzoekster]
- productie 29 van 7 juli 2025 van [verzoekster] .
1.2.
[verweerder] heeft op 17 juli 2025, een dag voor de mondelinge behandeling, producties ingediend. Gelet op het bezwaar van [verzoekster] en op grond van artikel 3.3.6. van het Landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures rechtbanken: kanton, handel en voorzieningenrechter worden deze stukken buiten beschouwing gelaten, nu [verweerder] de termijn voor indiening van uiterlijk 5 kalenderdagen voor de dag van de mondelinge behandeling, waarover hij bij brief van 21 mei 2025 van de rechtbank is geïnformeerd, niet in acht heeft genomen zonder dat daarvoor een goede reden is gegeven. Deze stukken maken dan ook geen deel van het procesdossier.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 juli 2025. Ter zitting heeft [verweerder] zijn verweerschrift, dat op 17 juli 2025 ter griffie is ingekomen, voorgedragen en dit is aldus als pleitnota aangemerkt en als zodanig geaccepteerd en aan het procesdossier toegevoegd. Van wat verder is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.4.
De beschikking is bepaald op vandaag.
1.5.
Van de zijde van [verweerder] zijn op 18 en 19 juli en op 8 augustus 2025 aanvullende stukken binnengekomen. Aangezien de kantonrechter al had bepaald dat een beschikking wordt gegeven, worden deze stukken buiten beschouwing gelaten. Ook deze stukken maken dan ook geen onderdeel uit van het procesdossier.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] is sinds 6 januari 2021 in dienst bij [verzoekster] , een textielverzorgingsbedrijf, op basis van een arbeidsovereenkomst, in eerste instantie voor de duur van een jaar en per 1 januari 2023 voor onbepaalde tijd (productie 1 verzoekschrift). De functie van [verweerder] is allround productiemedewerker met een loon van € 2.217,00 bruto per maand exclusief vakantietoeslag.
2.2.
Op 19 september 2023 heeft [verweerder] zich ziekgemeld.
2.3.
De Arboarts heeft op 26 oktober 2023 in de probleemanalyse ten aanzien van de beperkingen/klachten van [verweerder] onder meer vermeld (productie 4 verzoekschrift):
“Ad 6.1
Omschrijving beperking
Tillen, dragen, duwen, trekken en bovenhands werken zijn beperkt.
Prognose
Gunstig op een termijn van 2 maanden
Ad 6.2 Door welke aspecten kan werknemer zijn werk niet doen?
Bovenstaande beperkingen spelen allen een rol bij de uitvoering van het werk.
Ad 6.3 Welke mogelijkheden om te werken heeft de werknemer nog wel?
Hij kan 3 halve dagen per week aan tafel vouwwerk verrichten. Over 4 weken kan hij 5 halve dagen gaan werken. Daarna elke week 1 uur per werkdag erbij nemen en steeds meer eigen werk verrichten.”
2.4.
Op de spreekuren van 1 en 15 februari, 15 en 28 maart 2024 is gebleken dat de beperkingen van [verweerder] niet voldoende afnamen.
2.5.
Naar aanleiding daarvan heeft [verzoekster] een individueel arbeidsdeskundig werkplekonderzoek laten uitvoeren, waarvan op 2 mei 2024 een rapportage is uitgebracht (productie 5 verzoekschrift).
2.6.
De bedrijfsarts heeft op 15 juli 2024 vastgesteld dat de beperkingen afnamen en geadviseerd dat [verweerder] vanaf de volgende week 6 uur per dag licht aangepast werk kan verrichten en elke twee weken een uur erbij.
2.7.
[verweerder] heeft op 16 juli 2024 de bedrijfsarts verzocht om de komende zes weken 1 uur meer te gaan werken en om na 6 weken zijn uren op te bouwen om volledig werkzaam te kunnen zijn. De bedrijfsarts heeft daarop gereageerd aan zijn advies vast te houden (productie 8 verzoekschrift).
2.8.
In het eerstejaarsevaluatiegesprek op 3 september 2024 tussen [verzoekster] en [verweerder] heeft [verweerder] te kennen gegeven dat hij slechts lichte vervangende werkzaamheden zou kunnen doen zonder enige vorm van druk. Het betrof werk zonder significante loonwaarde.
2.9.
Op 27 augustus en 27 september 2024 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat [verweerder] gehele dagen in afwisselend werk kan functioneren met uitzondering van werkzaamheden op de handdoekmachine en de mangel.
2.10.
Naar aanleiding van een werkplekbezoek heeft de bedrijfsarts op 7 oktober 2024 geadviseerd dat [verweerder] hele dagen in afwisselend werk kan functioneren met uitzondering van werk aan de mangel, dat de duurzame belastbaarheid moet worden vastgesteld en dat [verweerder] over drie weken volledig arbeidsgeschikt kan worden gemeld voor het eigen werk (productie 9 verzoekschrift).
2.11.
Daarop heeft de echtgenote van [verweerder] op 8 oktober 2024 de bedrijfsarts onder meer gemaild het niet eens te zijn met zijn advies. Daarnaast heeft zij te kennen gegeven dat de bedrijfsarts zich niet onpartijdig opstelt en de belangen van de werkgever behartigt (productie 10 verzoekschrift). De bedrijfsarts heeft gereageerd bij zijn advies te blijven (11 verzoekschrift).
2.12.
Bij e-mail van 1 november 2024 heeft [verzoekster] aan [verweerder] onder meer geschreven dat zij verwacht dat [verweerder] vanaf 4 november 2024 zijn werkzaamheden als voor zijn uitval hervat en hem op de mogelijkheid gewezen uiterlijk 4 november 2024 een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen (productie 12 verzoekschrift). Daarnaast heeft zij geschreven dat het loon stopgezet zal worden indien [verweerder] niet in overeenstemming met het advies van de bedrijfsarts werkzaamheden verricht.
2.13.
[verweerder] is niet op het werk verschenen, waarna [verzoekster] op 4 november 2024 een loonstop heeft ingezet, die tot op heden voortduurt.
2.14.
[verweerder] heeft zich op 11 november 2024 opnieuw ziekgemeld met dezelfde beperkingen als waarvoor hij op 19 september 2023 was uitgevallen. Op 12 november 2024 heeft hij aan [verzoekster] meegedeeld dat hij een second opinion wil aanvragen, omdat hij zich niet gehoord en begrepen voelt door de bedrijfsarts.
2.15.
Op het spreekuur van 13 november 2024 is de bedrijfsarts niet akkoord gegaan met de hernieuwde ziekmelding. In het spreekuurverslag staat het volgende (productie 15 verzoekschrift):
“(…)
Hij was bij het vorige consult van 7 oktober 2024 per 4 november 2024 volledig arbeidsgeschikt voor het eigen werk gemeld. De duurzaamheid van de belastbaarheid was vastgelegd en hij kon volledig arbeidsgeschikt voor het eigen werk worden gemeld. Betrokkene kon zich hier niet mee verenigen maar heeft geen deskundigenoordeel aangevraagd.
Advies aan de werkgever:
Per 8 november 2024 heeft hij zich opnieuw volledig arbeidsongeschikt gemeld met
dezelfde beperkingen. Opnieuw kon ik bij het lichamelijk onderzoek geen beperkingen constateren. Ik ga niet akkoord met de nieuwe ziekmelding niet. Betrokkene blijft, zoals eerder werd aangegeven, per 4-11-2024 volledig arbeidsgeschikt voor het eigen werk.
Voorgestelde interventie:
De behandeling is adequaat geweest. Betrokkene weigert om de medische machtiging te ondertekenen om medische informatie bij de huisarts op te vragen. Zij meldt achteraf dat zij het gesprek heeft opgenomen.
Opnieuw heb ik aangegeven dat zij een deskundigenoordeel kan aanvragen.”
2.16.
Op 14 november 2025 heeft [verzoekster] aan [verweerder] geschreven dat hij zijn werk niet heeft hervat en evenmin op het werk is verschenen en dat zij geen loon aan hem zal uitbetalen over de periode dat [verweerder] niet heeft gewerkt tot aan het moment dat hij zijn werkzaamheden hervat (productie 17 verzoekschrift).
2.17.
[verzoekster] heeft vervolgens een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd.
2.18.
[verweerder] heeft eveneens een aanvraag voor een deskundigenoordeel bij het UWV ingediend.
2.19.
Op 21 februari 2025 heeft [verzoekster] het nettoloon over de maand februari 2025 aan [verweerder] uitbetaald.
2.20.
Het UWV heeft op 3 maart 2025 een rapport uitgebracht, waarin de arbeidsdeskundige [verweerder] per 8 november 2024 geschikt acht voor het uitvoeren van de bedongen arbeid (productie 18 verzoekschrift).
2.21.
Nadat [verweerder] op 1 mei 2025 de bedrijfsarts heeft verzocht om een nieuwe afspraak in verband met nieuwe medische informatie, is hij ingepland voor een telefonisch spreekuur op 5 juni 2025 (productie 25). [verweerder] heeft deze afspraak op 30 mei 2025 evenwel afgezegd (productie 26), waarna hij is uitgenodigd voor een fysieke afspraak op 3 juli 2025.
2.22.
Naar aanleiding van deze afspraak heeft de bedrijfsarts op 4 juli 2025 het volgende geconcludeerd (productie 29):
“(…)
Betrokkene kwam met de echtgenote op het spreekuur. Zij trad als tolk op. Hij was bij het vorige consult per
4 november 2024 volledig arbeidsgeschikt voor het eigen werk gemeld. De duurzaamheid van de belastbaarheid was vastgelegd en hij kon volledig arbeidsgeschikt voor het eigen werk worden gemeld. Opnieuw kan ik bij het
lichamelijk onderzoek geen beperkingen constateren. De vrouw van betrokkene geeft aan dat er nieuwe medische informatie is maar dat betrokkene niet bereid is om deze informatie te verstrekken.
Zij meldt mij achteraf dat zij het gesprek zonder mijn toestemming heeft opgenomen. Ook heeft zij mij gefilmd.
Advies aan de werkgever:
De beoordeling van de arbeidsgeschiktheid per 4 november 2024 is uitgebreid behandeld en deze zal ik niet nader toelichten. Opnieuw kon ik bij het lichamelijk onderzoek geen beperkingen constateren. Ik kan geen beoordeling van de huidige medische toestand van betrokkene geven als ik geen nadere medische informatie heb.
Voorgestelde interventie:
De vrouw van betrokkene geeft aan dat er nieuwe medische informatie is maar dat zij niet bereid is om deze informatie te verstrekken.”
2.23.
[verweerder] is vanaf 4 november 2024 tot op heden niet overgegaan tot werkhervatting.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden, primair vanwege verwijtbaar handelen, subsidiair vanwege een verstoorde arbeidsverhouding, meer subsidiair vanwege andere omstandigheden;
II. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 2.018,62 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf datum van het indienen van het verzoekschrift tot aan de dag van algehele betaling, maar uitsluitend voor zover de kantonrechter van oordeel is dat [verzoekster] niet gerechtigd is dit bedrag te verrekenen met wat [verweerder] van [verzoekster] te vorderen heeft uit zijn arbeidsovereenkomst;
III. [verweerder] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[verzoekster] heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd – kort weergegeven – dat [verweerder] sinds 4 november 2024, ondanks diverse oproepen en een loonstop, niet is overgegaan tot het hervatten van zijn werkzaamheden, terwijl hij volgens de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige van het UWV arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk. Gelet op de houding van [verweerder] ligt herplaatsing van [verweerder] niet in de rede en is het gelet op het ontbreken van passende functies en beperkte competenties van [verweerder] niet mogelijk hem al dan niet met behulp van scholing in een andere passende functie te plaatsen binnen een redelijke termijn. De arbeidsovereenkomst is dan ook sinds 4 november 2024 volledig inhoudsloos. De werkweigering en het niet verschijnen op het werk is bovendien ernstig verwijtbaar, zodat hem op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW geen transitievergoeding toekomt.
[verzoekster] beroept zich verder op verrekening van haar vordering op [verweerder] van het bedrag van € 2.018,62 met de vordering van [verweerder] op [verzoekster] ter hoogte van
€ 2.663,29 aan looncomponenten. Voor zover verrekening niet mogelijk is, vordert [verzoekster] terugbetaling van het door haar aan [verweerder] onverschuldigd betaalde bedrag van
€ 2.018,62 aan nettoloon over de maand februari 2025.

4.Het verweer en het zelfstandig tegenverzoek

4.1.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Hij voert daartoe aan dat de klachten waarvoor hij zich op 19 september 2023 heeft ziekgemeld, aanhouden. Hij is het daarom niet eens met het oordeel van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts van het UWV dat hij per 4 dan wel 8 november 2024 volledig arbeidsgeschikt werd geacht. Uitgaande van de arbeidsongeschiktheid kan volgens [verweerder] dan ook geen sprake zijn van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Verder stelt hij dat ontslag in strijd komt met het opzegverbod tijdens ziekte. Verder voert [verweerder] aan dat mede door toedoen van [verzoekster] zijn re-integratietraject is verstoord.
4.2.
Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] bij wijze van tegenverzoek:
I. om toekenning van een transitievergoeding;
II. te bepalen dat de ontbinding geen gevolgen heeft voor het recht op een WW-uitkering;
III. [verzoekster] te veroordelen tot betaling van het achterstallige loon over de periode vanaf november 2024 tot en met heden;
IV. [verzoekster] te veroordelen tot uitbetaling van de opgebouwde, maar niet-genoten verlofuren, conform de geldende arbeidsovereenkomst en/of cao;
V. [verzoekster] te veroordelen in de proceskosten.
4.3.
[verzoekster] heeft daartegen verweer gevoerd.

5.De beoordeling

In de zaak van het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
Opzegverbod
5.3.
Anders dan [verweerder] stelt, is het opzegverbod tijdens ziekte hier niet aan de orde. Niet in geschil is dat [verweerder] door de bedrijfsarts arbeidsgeschikt is verklaard met ingang van 4 november 2024 en dat hij geen beperkingen heeft kunnen vaststellen. Ook de arbeidsdeskundige van het UWV heeft in het deskundigenoordeel geconcludeerd dat [verweerder] per 8 november 2024 geschikt wordt geacht voor het uitvoeren van de bedongen arbeid. Gelet op deze gegevens moet als vaststaand worden aangenomen dat [verweerder] op 4 november 2024, maar in ieder geval per 8 november 2024, niet wegens ziekte ongeschikt is voor het verrichten van zijn eigen werk. [verweerder] heeft enkel gesteld dat na 4 november 2024 de klachten waarvoor hij zich heeft ziekgemeld zijn toegenomen, maar dit is niet gebleken, temeer nu de bedrijfsarts op 3 juli 2025 wederom geen beperkingen bij [verweerder] kon constateren.
5.4.
De stelling van [verweerder] dat de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige een onjuist oordeel hebben gegeven, doordat de bedrijfsarts ten gunste van [verzoekster] vooringenomen was en dat de arbeidsdeskundige door de bedrijfsarts is beïnvloed, kan niet worden gevolgd, omdat dit nergens uit is gebleken. Ter zitting heeft [verweerder] gesteld dat er nieuwe medische informatie is waaruit zijn arbeidsongeschiktheid blijkt, maar deze is door hem niet tijdig overgelegd. Overigens is het zeer de vraag of die stukken tot een andere beoordeling kunnen leiden, nu [verweerder] stelt dat zijn klachten nog steeds hetzelfde zijn als die hij eerder ervoer, en die door bedrijfsarts en UWV als niet leidend tot arbeidsongeschiktheid zijn beoordeeld. Uit het in het verweerschrift/ de pleitnota van [verweerder] geciteerde stuk uit medische informatie blijkt niet van meer of andere klachten. Ten slotte is [verweerder] recent nog gezien door de bedrijfsarts die geen andere bevindingen heeft gedaan. Verder had het op de weg gelegen van [verweerder] om een deskundigenoordeel aan te vragen bij het UWV, hij is ook meerdere malen op deze mogelijkheid gewezen door [verzoekster] en de bedrijfsarts. [verweerder] heeft echter gesteld dat zijn aanvraag om een deskundigenoordeel is komen te vervallen, omdat [verzoekster] reeds een deskundigenoordeel had aangevraagd, maar dit is niet gebleken. Nu onderbouwing van de stellingen van [verweerder] en een andersluidend deskundigenoordeel ontbreken, gaat de kantonrechter uit van de juistheid van het oordeel van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige dat [verweerder] na 4 respectievelijk 8 november 2024 volledig arbeidsgeschikt is voor zijn werk.
Ontbinding arbeidsovereenkomst
5.5.
In het licht van het voorgaande stelt [verzoekster] terecht dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] . Ondanks dat hij door zowel de bedrijfsarts als door het UWV volledig arbeidsgeschikt voor het verrichten van eigen werkzaamheden wordt geacht met ingang van 4 respectievelijk 8 november 2024, en ondanks oproep tot werkhervatting en een loonopschorting, is [verweerder] blijven weigeren om het werk te hervatten. Van hem mocht worden verwacht dat hij zich coöperatief opstelde door te verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts op 2 juli 2024 en door toegang te verschaffen tot zijn (nieuwe) medische informatie, wat hij niet heeft gedaan. [verweerder] is niet komen werken, zodat de arbeidsovereenkomst, zoals [verzoekster] terecht stelt, inhoudsloos is geworden. Er valt niet in te zien wat [verzoekster] nog meer had kunnen en moeten doen om [verweerder] te bewegen tot werkhervatting. Het verwijtbaar handelen en nalaten van [verweerder] is daarom zodanig dat van [verzoekster] redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dit brengt mee dat er een redelijke grond is voor ontbinding. Herplaatsing ligt gelet op het bepaalde in artikel 7:669 lid 1 BW niet in de rede, omdat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] . De door [verzoekster] subsidiair en meer subsidiair aan haar verzoek ten grondslag gelegde ‘g-grond’ respectievelijk ‘h-grond’ hoeven niet meer besproken te worden.
5.6.
[verzoekster] heeft verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden zonder rekening te houden met een opzegtermijn, omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] . De kantonrechter volgt [verzoekster] in dat verzoek. Volgens artikel 7:671b lid 8 sub b BW kan de kantonrechter in afwijking van sub a het einde van de arbeidsovereenkomst bepalen op een eerder tijdstip, indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer kan blijkens de wetsgeschiedenis onder meer sprake zijn in de situatie waarin de werknemer controlevoorschriften bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van loonopschorting, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat (
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 40). De herhaalde weigering van [verweerder] om het werk te hervatten, ondanks een hersteldverklaring door de bedrijfsarts en het UWV, en ondanks oproep van [verzoekster] , waarschuwingen en een loonopschorting, kan met de genoemde situatie op één lijn worden gesteld. [1] Van gegronde reden om werkhervatting te weigeren is niet gebleken. Met toepassing van artikel 7:671b lid 8, sub b BW zal de arbeidsovereenkomst daarom worden ontbonden met ingang van 15 augustus 2025.
Verrekening
5.7.
Nu het uitgangspunt is dat [verweerder] met ingang van 4 dan wel 8 november 2024 volledig arbeidsgeschikt was voor de bedongen arbeid en hij desondanks niet tot werkhervatting overging, is [verzoekster] gelet op het bepaalde in artikel 7:627 BW geen loon aan hem verschuldigd. Dit betekent dat [verweerder] is gehouden tot terugbetaling van het abusievelijk en onverschuldigd uitbetaalde loon over februari 2025, voor zover verrekening door [verzoekster] van haar vordering met de vordering van [verweerder] jegens [verzoekster] in verband met de nog te maken eindafrekening niet toereikend is. De verzochte wettelijke rente daarover wordt als onweersproken toegewezen.
Proceskosten
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat [verweerder] ongelijk krijgt en sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] . De proceskosten aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op € 1.334,00 (waarvan € 385,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
In de zaak van het tegenverzoek
5.9.
Nu het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] , is [verzoekster] op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW geen transitievergoeding aan [verweerder] verschuldigd en voor de overige verzoeken ontbreekt eveneens een grondslag gezien dit oordeel.
5.10.
Het verzoek met nevenverzoeken van [verweerder] zal worden afgewezen.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat hij ongelijk krijgt. De kosten worden op nihil bepaald, gelet op de samenhang met de zaak van het verzoek.

6.De beslissing

De kantonrechter
in het verzoek
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 15 augustus 2025,
6.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van € 2.018,62 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf datum van het indienen van het verzoekschrift tot aan de dag van algehele betaling, voor zover verrekening door [verzoekster] van haar vordering met de vordering van [verweerder] die hij van [verzoekster] te vorderen heeft uit zijn arbeidsovereenkomst niet toereikend is,
6.3.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van € 1.334,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verweerder] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
in het tegenverzoek
6.5.
wijst het verzoek af,
6.6.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoekster] tot met vandaag vaststelt op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2025.
46409/560

Voetnoten

1.Rechtbank Noord-Holland 26 november 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:10552, rechtsoverweging 5.10.