ECLI:NL:RBGEL:2025:709

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
11374010
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst met belangenafweging voor minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 5 februari 2025 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen [eiser] en [gedaagde]. De eiser, vertegenwoordigd door mr. D.P. Kant, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand van € 10.102,86. De gedaagde, die de huur sinds maart 2023 huurt, had de huurtermijnen niet tijdig voldaan, wat leidde tot de achterstand. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de betalingsachterstand niet het gevolg was van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht. De gedaagde had inmiddels zijn financiën op orde gekregen en was bezig met schuldhulpverlening. De rechter weegt de belangen van de gedaagde, die twee minderjarige kinderen heeft, zwaar mee in de beslissing. De ontbinding van de huurovereenkomst zou niet alleen negatieve gevolgen voor de gedaagde hebben, maar ook voor zijn kinderen, die baat hebben bij een stabiele thuisbasis. De kantonrechter heeft daarom de vorderingen tot ontbinding en ontruiming afgewezen, maar de gedaagde is wel veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten. De rechter heeft de wettelijke rente over de proceskosten toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: 11374010 \ CV EXPL 24-3021
Vonnis van 5 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. D.P. Kant,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 oktober 2024
- de mondelinge behandeling van 9 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. [eiser] heeft ter zitting haar eis gewijzigd en [gedaagde] heeft spreekaantekeningen overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

[gedaagde] huurt sinds 1 maart 2023 van [eiser] de woning aan de [adres] (hierna: de woning). De tussen partijen overeengekomen huurprijs bedroeg ten tijde van de dagvaarding € 1.095,10 per maand, vermeerderd met een voorschot servicekosten van € 50,00 en dient bij vooruitbetaling te worden voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na wijziging van eis - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de tussen partijen bestaande huurovereenkomst zal ontbinden;
II. [gedaagde] zal veroordelen het gehuurde te ontruimen;
III. [gedaagde] zal veroordelen om aan [eiser] te betalen:
- ter zake van de huurprijs een bedrag van € 10.102,86, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 2024 tot de dag van volledige betaling;
- een bedrag van € 879,03 aan buitengerechtelijke kosten;
- zoveel maal een bedrag gelijk aan de huurprijs vermeerderd met het servicekostenvoorschot als er maanden verstrijken na 1 februari 2025 tot aan de dag van ontruiming van de huurovereenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente;
IV. [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag.
[gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Hij heeft de op grond van deze overeenkomst verschuldigde maandelijkse huurtermijnen niet (tijdig) voldaan, waardoor berekend tot en met januari 2025 een huurachterstand is ontstaan van € 10.102,86. Deze betalingsachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De vordering moest ter incasso uit handen gegeven worden. De kosten daarvan dienen als vermogensschade door [gedaagde] te worden vergoed tot een bedrag van € 879,03 inclusief BTW. Over de niet betaalde bedragen is [gedaagde] op grond van artikel 6:119 BW wettelijke rente verschuldigd geworden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen tot ontbinding en ontruiming.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat ten tijde van de dagvaarding een huurachterstand van acht maanden bestond. Ter zitting is gebleken dat de lopende huurtermijnen op tijd worden betaald en dat de huurachterstand met € 300,00 is ingelopen. Het na wijziging van eis gevorderde bedrag aan huurachterstand van € 10.102,86 is als niet weersproken toewijsbaar.
4.2.
De daarover gevorderde wettelijke rente en de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten ad € 879,03 zijn evenmin weersproken en als op de wet gegrond toewijsbaar.
4.3.
Aan de orde is vervolgens de vraag of de betalingsachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming rechtvaardigt. Uitgangspunt bij deze beoordeling is artikel 6:265 BW, waarin is bepaald dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bij de beantwoording van de vraag of ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is, zijn alle omstandigheden van het geval van belang.
4.4.
De hoogte van de huurachterstand op het moment van dagvaarding rechtvaardigt in beginsel toewijzing van de gevorderde ontbinding. Toch laat de kantonrechter in dit geval het belang van [gedaagde] bij behoud van zijn woning zwaarder wegen dan het belang van [eiser] bij ontbinding van de huurovereenkomst. Daartoe is het volgende van belang.
4.4.1.
De betalingsachterstand is niet ontstaan door betalingsonwil, maar door betalingsonmacht. [gedaagde] heeft in persoonlijk opzicht een lastige tijd achter de rug. Gebleken is dat hij inmiddels bezig is om zijn financiën op orde te krijgen. Hij heeft een stabiel inkomen en wordt sinds september 2024 bijgestaan door schuldhulpverlening. De huurachterstand is na het uitbrengen van de dagvaarding met € 300,00 ingelopen en de lopende huurtermijnen worden maandelijks door de stadsbank aan [eiser] voldaan. Er bestaat gelet op het voorgaande onvoldoende aanleiding om te vrezen dat de huur in de nabije toekomst niet wordt voldaan. Een ontruiming van de woning zal er niet toe leiden dat [eiser] de huurachterstand eerder betaald zal krijgen. Sterker nog, een gedwongen ontruiming zal op het nakomen van een betalingsregeling eerder een negatief effect hebben.
4.4.2.
Daarnaast weegt mee dat [eiser] de huurachterstand niet bij de gemeente heeft gemeld in het kader van de vroegsignalering op grond van het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening. Eén van de doelen van dat Besluit is om door vroegsignalering ontruiming van woningen als gevolg van schulden te voorkomen. De inschatting is dat vroegsignalering van schulden en hulp bij de financiën in het geval van [gedaagde] van meerwaarde had kunnen zijn. Gebleken is dat [gedaagde] open stond voor hulpverlening. Hij heeft nu naar aanleiding van een telefoongesprek met de advocaat van [eiser] zelf contact gezocht met de stadsbank, maar op dat moment was al sprake van een forse huurachterstand. Als [eiser] tijdig had voldaan aan de op haar rustende meldplicht, was de huurachterstand mogelijk niet zo hoog opgelopen.
4.4.3.
Ten slotte speelt mee dat een ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning in dit geval niet alleen negatieve gevolgen heeft voor [gedaagde] , maar ook voor zijn twee minderjarige kinderen in de leeftijd van vijf en zeven jaar. Deze kinderen wonen de helft van de tijd bij [gedaagde] in het gehuurde. Zij hebben baat bij een rustige en stabiele thuisbasis. Hun belangen wegen op grond van het bepaalde in artikel 3 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind zwaar mee in de afweging of tot ontruiming moet worden overgegaan.
4.4.4.
Dit alles maakt dat de tekortkoming van [gedaagde] in zijn betalingsverplichting onder de gegeven omstandigheden van onvoldoende gewicht is om de gevorderde ontbinding en ontruiming te rechtvaardigen. Die vorderingen worden daarom afgewezen.
4.5.
Het spreekt voor zich dat het voor [gedaagde] de komende periode van groot belang blijft dat de lopende huur betaald wordt en dat hij – al dan niet via de stadsbank – in contact blijft met [eiser] over het aflossen van de huurachterstand.
4.6.
[gedaagde] zal als de gedeeltelijk in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Dat de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde] maken dat de vorderingen tot ontbinding en ontruiming worden afgewezen, neemt niet weg dat ten tijde van de dagvaarding een forse huurachterstand bestond. Daarvoor is [eiser] terecht een procedure begonnen.
4.7.
De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
113,54
- griffierecht
524,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.584,54
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 10.102,86 aan huurachterstand, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 augustus 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 879,03 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.584,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.
(mk)