ECLI:NL:RBGEL:2025:7093

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
C/05/450934 / KG RK 25-376 en C/05/450953 / KG RK 25-381
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot goedkeuring van onderhandse verkoop van onroerend goed in het kader van hypothecaire geldlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 augustus 2025 uitspraak gedaan in een kort geding over de goedkeuring van een onderhandse verkoop van een woning. De hypotheekhouder, de Coöperatieve Rabobank U.A., heeft verzocht om toestemming voor de onderhandse verkoop van de woning van de hypotheekgevers, [verweerder 1] en [verweerder 2], op basis van artikel 3:268 lid 2 BW. De hypotheekhouder stelt dat de verkoop aan een derde, [woonplaats], een hogere opbrengst zal genereren dan een openbare veiling. De hypotheekgevers hebben een lagere koopprijs aangeboden aan Rona, wat volgens de hypotheekhouder niet in het belang van de schuldeisers is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onderhandse verkoop aan [woonplaats] inderdaad leidt tot een hogere opbrengst dan de verkoop aan Rona, en heeft het verzoek van de hypotheekhouder toegewezen. De rechtbank heeft de hypotheekgevers ook veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen een maand na betekening van de beschikking, met inachtneming van de inschrijving als bedoeld in artikel 3:89 BW. Het verzoek van de hypotheekgevers om de onderhandse verkoop aan Rona goed te keuren is afgewezen, omdat de met Rona overeengekomen koopprijs lager is dan de executiewaarde van de woning. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, gezien de aard van de procedures.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Beschikking van de voorzieningenrechter van 22 augustus 2025
In de zaak met zaaknummer / rekestnummer: C/05/450934 / KG RK 25-376 van
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster, hierna: Rabobank,
advocaat: mrs. L. Quant,
tegen

1.[verweerder 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
verweerder, hierna: [verweerder 1] ,
advocaat mr. R. Van Viersen,
2.
[verweerder 2],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, hierna: [verweerder 2] ,
advocaat mr. R. Van Viersen,
3.
[belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende, hierna: [woonplaats] ,
in persoon verschenen,
4.
STICHTING ZEKERHEDENAGENT COLLIN CROWDFUND,
gevestigd te Udenhout,
belanghebbende, hierna: Collin Crowdfund,
vertegenwoordigd door haar bestuurder [naam bestuurder] ,
5.
DE OFFICIER VAN JUSTITIE VAN HET FUNCTIONEEL PARKET AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
belanghebbende, hierna: het OM,
advocaten: mrs. G.C. Nieuwland en J.W.M. Jansen,
6.
STICHTING HEBBBURN
gevestigd te Leusden,
belanghebbende, hierna: Hebburn,
advocaat: mr. B.J. van Schijndel,
en in de zaak met zaaknummer / rekestnummer: C/05/450953 / KG RK 25-381 van

1.[verweerder 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna: [verweerder 1] ,
2.
[verweerder 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [verweerder 2] ,
verzoekers,
advocaat mr. R. Van Viersen,
tegen
1. de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster, hierna te noemen: Rabobank,
advocaat: mr. L. Quant,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RONA HOLDING B.V.
gevestigd te Wenum-Wiesel,
belanghebbende, hierna: Rona,
niet verschenen,
3.
STICHTING ZEKERHEDENAGENT COLLIN CROWDFUND,
gevestigd te Udenhout,
belanghebbende, hierna: Collin Crowdfund,
vertegenwoordigd door haar bestuurder [naam bestuurder] ,
4.
DE OFFICIER VAN JUSTITIE VAN HET FUNCTIONEEL PARKET AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
belanghebbende, hierna: het OM,
advocaten: mrs. G.C. Nieuwland en J.W.M. Jansen,
5.
STICHTING HEBBBURN
gevestigd te Leusden,
belanghebbende, hierna: Hebburn,
advocaat: mr. B.J. van Schijndel.
De zaken zullen hierna “het verzoek van Rabobank” en “het verzoek van [verweerder 1] en [verweerder 2] ” worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure in het verzoek van de Rabobank blijkt uit:
- het verzoekschrift van 28 april 2025 met 10 producties,
- de brief van 16 juli 2025 van de Rabobank met productie 11,
- het verweerschrift van het OM met 3 bijlagen,
- de mondelinge behandeling van 8 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Verschenen zijn:
 [naam 1] en de [naam 2] namens Rabobank, bijgestaan door mrs. L. Quant en E. van de Langerijt,
 mr. R.A. Bos namens [verweerder 1] en [verweerder 2] ,
 [woonplaats] ,
 [naam 3] namens het OM, bijgestaan door mr. M. Beekers,
 de heer M. van Nunen namens Hebburn, bijgestaan door mr. B.J. van Schijndel,
 [naam bestuurder] , namens Collin Crowdfund,
- de spreekaantekeningen van mrs. L. Quant en E. van de Langerijt,
- de spreekaantekeningen van mr. M. Beekes.
1.2.
Het verloop van de procedure in het verzoek van [verweerder 1] en [verweerder 2] blijkt uit:
- het verzoekschrift van 28 april 2025 met 9 producties,
- bijlagen II, III, IVa, IVb, IVc, Va, Vb, VIa, VIb van [verweerder 1] en [verweerder 2] ,
- het verweerschrift van Rabobank met 3 bijlagen,
- het verweerschrift van het OM met 3 bijlagen,
- de mondelinge behandeling van 8 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Verschenen zijn:
 mr. R.A. Bos namens [verweerder 1] en [verweerder 2] ,
 [naam 1] en de [naam 2] namens Rabobank, bijgestaan door mrs. L. Quant en E. van de Langerijt,
 [naam 3] namens het OM, bijgestaan door mr. M. Beekers,
 de heer M. van Nunen namens Hebburn, bijgestaan door mr. B.J. Van Schijndel,
 [naam bestuurder] , namens Collin Crowdfund.
Rona is, ondanks dat zij daartoe behoorlijk is opgeroepen, niet verschenen op de mondelinge behandeling.
- de spreekaantekeningen van mrs. L. Quant en E. van de Langerijt,
- de spreekaantekeningen van mr. M. Beekes.
1.3.
De beschikking in beide zaken, waarvan de mondelinge behandeling gelijktijdig plaatsvond, is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Rabobank heeft met [verweerder 1] en [verweerder 2] een overeenkomst van hypothecaire geldlening gesloten, tot zekerheid waarvan een recht van hypotheek is gevestigd op 14 december 2020 op het woonhuis met erf, tuin, schuren, stallen, cultuurgrond en verder aan- en toebehoren aan de [adres met perceelnummers] (hierna: de woning).
2.2.
Collin Crowdfund heeft met [verweerder 1] en [verweerder 2] een overeenkomst van hypothecaire geldlening gesloten, tot zekerheid waarvan een tweede recht van hypotheek is gevestigd op 24 december 2020 op de woning.
2.3.
Uit een door Rabobank als productie 11 overgelegd Kadastraal uittreksel met hypotheekinformatie van 15 juli 2025 blijkt dat de volgende beslagen rusten op de woning:
- een strafvorderlijk beslag van het OM van 23 augustus 2023;
- een conservatoir beslag van het OM van 23 augustus 2023;
- een conservatoir beslag van Hebburn van 29 april 2025.
2.4.
Op enig moment is er een achterstand ontstaan in de betaling van de maandelijkse hypotheektermijnen aan Rabobank. De achterstand bedraagt op 16 juli 2025 € 337.544,75.
2.5.
Op 28 augustus 2024 heeft taxateur [naam taxateur] een taxatie uitgevoerd van de woning. In zijn rapport van 13 december 2024 is de vermoedelijke marktwaarde van de woning geschat op € 1.200.000,00 en de verkoopopbrengst van de woning bij executoriale verkoop in onverhuurde staat geschat op € 675.000,00. De gehanteerde peildatum voor de feitelijke toestand en getaxeerde waarde van de woning is blijkens het rapport 28 augustus 2024.
2.6.
Rabobank heeft bij deurwaardersexploten van 28 januari 2025 aan [verweerder 1] en [verweerder 2] aangezegd dat tot openbare verkoop van de woning zal worden overgegaan op 6 mei 2025.
2.7.
Bij koopovereenkomst van 26 maart 2025 hebben [verweerder 1] en [verweerder 2] de woning onderhands verkocht aan Rona voor € 500.000,00.
2.8.
Bij koopovereenkomst van 23 april 2025 heeft Rabobank de woning onderhands verkocht aan [woonplaats] voor € 1.026.100,00.
2.9.
Bij e-mailbericht van 15 mei 2025 heeft Collin Crowdfund aan [verweerder 2] geschreven dat de vordering van Collin Crowdfund op [verweerder 2] in totaal € 140.575,65 bedraagt.

3.Het verzoek

in de zaak van het verzoek van Rabobank
3.1.
Rabobank verzoekt de voorzieningenrechter om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking haar toestemming te verlenen om tot onderhandse verkoop van de woning op grond van artikel 3:268 lid 2 BW aan [woonplaats] over te gaan conform de koopovereenkomst van 23 april 2025 of, bij afwijzing van dit verzoek een nieuwe veilingdatum vast te stellen op grond van artikel 548 lid 4 Rv, én [verweerder 1] en [verweerder 2] en de hunnen te veroordelen om over te gaan tot ontruiming van de woning binnen twee weken na betekening van deze beschikking en waarbij de ontruiming niet eerder plaats vindt dan het moment van inschrijving als bedoeld in artikel 3:89 BW.
3.2.
Rabobank stelt dat zij een opeisbare door het recht van hypotheek gedekte vordering heeft op [verweerder 1] en [verweerder 2] die niet is betaald. Zij is volgens haar daarom gerechtigd om met toepassing van artikel 3:268 lid 2 BW de woning onderhands te verkopen. [woonplaats] heeft het hoogste bod uitgebracht en daarom is terecht met hem een koopovereenkomst aangegaan.
3.3.
[verweerder 1] en [verweerder 2] verzetten zich tegen toewijzing van het verzoek. Op hun verweer wordt hierna bij de beoordeling ingegaan. Voor het geval het verzoek wordt toegewezen vragen [verweerder 2] en [verweerder 1] om de termijn waarbinnen zij de woning moeten ontruimen te bepalen op zes maanden. Zij hebben deze tijd volgens hen nodig om een nieuwe woning te zoeken voor henzelf en de ouders van [verweerder 2] en een nieuw onderkomen voor de paarden.
3.4.
Het OM, Collin Crowdfund, [woonplaats] en Hebburn betogen dat het verzoek moet worden toegewezen.
3.5.
Het OM licht toe dat [verweerder 2] verdachte is in een strafrechtelijk onderzoek met de naam “Hebburn”, waarbij zij wordt verdacht van verduistering, witwassen, het zonder vergunning aanbieden van beleggingsdiensten, oplichting en valsheid in geschrifte. Het OM verwacht binnenkort tot dagvaarding over te gaan. Tegen deze achtergrond heeft het OM een strafvorderlijk beslag ex artikel 94 Sv en een conservatoir strafvorderlijk beslag ex artikel 94a Rv laten leggen op de woning. Het OM beoogt de beslagen te gebruiken om met de opbrengst van de woning mogelijke slachtoffers te compenseren. Daarom heeft het OM een belang bij een zo hoog mogelijk opbrengst, welke wordt verkregen door de woning aan [woonplaats] te verkopen. Het OM is bereid om de door haar gelegde beslagen op te heffen om levering aan [woonplaats] mogelijk te maken en zij overweegt om daarna opnieuw strafvorderlijk beslag te leggen, maar dan onder de notaris op hetgeen is overgebleven van de koopprijs.
in de zaak van het verzoek van [verweerder 1] en [verweerder 2]
3.6.
[verweerder 1] en [verweerder 2] verzoeken dat de voorzieningenrechter bepaalt dat zij de woning mogen verkopen aan Rona voor een bedrag van € 500.000,00 en dat de openbare veiling van 6 mei 2025 geen doorgang vindt.
3.7.
[verweerder 1] en [verweerder 2] stellen dat de opbrengst voldoende is om de vorderingen van zowel Rabobank als Collin Crowdfund volledig te voldoen. Daarbovenop zal Rona toestaan dat [verweerder 1] en [verweerder 2] in de boerderij en de ouders van [verweerder 2] in het appartement mogen blijven wonen en dat [verweerder 2] haar eenmanszaak ‘ [naam eenmanszaak] ’ kan voortzetten op locatie. Zo wordt aanzienlijke schade voorkomen bij toewijzing van het verzoek. Weliswaar zijn er hogere biedingen bij de notaris ontvangen, maar deze partijen willen de woning voor zichzelf kopen. Zij kunnen de woning niet geleverd krijgen, nu het OM daar beslag op heeft gelegd. Rona is bereid de woning te kopen met handhaving van dat beslag en zonder dat de woning aan haar wordt geleverd.
3.8.
Het OM, Rabobank, Collin Crowdfund en Hebburn verzetten zich tegen toewijzing van het verzoek.
3.9.
Het OM betoogt dat het beslag ex artikel 94 Sv, gelet op het doel ervan, de executie van de woning blokkeert. Omdat het OM de beslagen niet wil opheffen ten behoeve van de onderhandse verkoop aan Rona, dient het verzoek te worden afgewezen. Daarnaast wordt het belang van de schuldeisers en de slachtoffers gediend bij een zo hoog mogelijke opbrengst. Het beslag ex artikel 94a Sv zal echter vervallen zodra de woning aan een koper is geleverd, welk beslag juist is bedoeld om te verzekeren dat de opbrengst van de woning kan worden aangewend om de schade van de slachtoffers te vergoeden. Een verkoop aan Rona zal de belangen van het OM dus weldegelijk schaden. Het OM merkt ten slotte nog op dat het erop lijkt dat de onderhandse verkoop aan Rona een schijnconstructie is, bedoeld om de verhaalsmogelijkheden van het OM en de slachtoffers te frustreren, om welke reden de koopovereenkomst nietig, want in strijd met de goede zeden, kan zijn (artikel 3:40 BW).
3.10.
Rabobank meent dat het betoog van [verweerder 1] en [verweerder 2] moet falen. Allereerst kan de woning door de werking van artikel 3:273 lid 1 BW wel degelijk vrij van beslagen worden geleverd. Vervolgens wijst Rabobank erop dat de executiewaarde in onverhuurde staat hoger is dan de prijs waarvoor de woning aan Rona is verkocht en ook minder is dan de helft van de prijs die [woonplaats] bereid is te betalen. Ten slotte is onzeker of Rabobank, bij goedkeuring van de koopovereenkomst met Rona, haar vordering op [verweerder 1] en [verweerder 2] voldaan zal kunnen krijgen. In artikel 3 van die koopovereenkomst staat namelijk dat Rona de koopprijs past hoeft te betalen op het moment dat de notariële akte van levering wordt gepasseerd bij de notaris. Als Rona de woning dus niet geleverd hoeft te krijgen, zoals [verweerder 1] en [verweerder 2] stellen, dan zal zij ook niet de koopprijs hoeven te betalen en blijft onduidelijk of en zo ja wanneer de koopprijs wordt betaald en de vordering van Rabobank wordt voldaan. Ten slotte heeft de voorzieningenrechter bij beschikking van 28 april 2025 in het kader van het inroepen van het huurbeding al beslist dat de ouders van [verweerder 2] de woning moeten ontruimen zodra [verweerder 1] en [verweerder 2] daartoe ook gehouden zijn, wat betekent dat zij de woning moeten ontruimen onafhankelijk van toewijzing van het verzoek, zodat dit gestelde belang is komen te vervallen. Dat het bedrijf niet kan worden voortgezet, is nu eenmaal een gevolg van het feit dat de woning is verhypothekeerd en de vordering aan Rabobank niet wordt betaald, aldus steeds Rabobank.

4.De beoordeling

in beide zaken
4.1.
De voorzieningenrechter zal het verzoek van Rabobank toewijzen en dat van [verweerder 1] en [verweerder 2] afwijzen. Met de verkoop aan [woonplaats] zal namelijk de hoogst mogelijke opbrengst worden gegenereerd, welk belang zwaarder weegt dan het belang van [verweerder 2] en [verweerder 1] om in de woning te kunnen blijven wonen. Het verzoek van [verweerder 1] en [verweerder 2] moet tevens worden afgewezen, omdat de met Rona overeengekomen koopprijs lager is dan executiewaarde in onverhuurde staat. Dat [verweerder 1] en [verweerder 2] , zoals namens hen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is aangevoerd, in onderhandeling zijn om de woning aan een derde te verkopen voor een hoger bedrag dan [woonplaats] bereid is te betalen en om de schuld opnieuw te financieren kan niet leiden tot afwijzing van het verzoek van Rabobank. Hieronder wordt nader toegelicht waarom de voorzieningenrechter tot deze beslissingen komt. [verweerder 1] en [verweerder 2] zullen worden veroordeeld tot ontruiming van de woning op een termijn van een maand na betekening van deze beschikking met bepaling dat zij de woning niet eerder hoeven te verlaten dan het moment van inschrijving als bedoeld in artikel 3:89 BW. Een langere termijn acht de voorzieningenrechter niet passend, nu Rabobank er belang bij heeft dat haar vordering op korte termijn wordt voldaan en de openbare verkoop van de woning reeds in januari 2025 is aangezegd. [verweerder 2] en [verweerder 1] wisten dus toen al dat zij er zich op moesten voorbereiden om de woning te ontruimen.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling van het verzoek het volgende voorop. Het uitgangspunt is dat een executoriale verkoop van een onroerende zaak geschiedt bij openbare veiling op grond van artikel 3:268 lid 1 BW. Op grond van artikel 3:268 lid 2 BW kan de voorzieningenrechter op verzoek van de hypotheekhouder, de hypotheekgever of degene die executoriaal beslag heeft gelegd, bepalen dat de executoriale verkoop van een onroerende zaak in plaats van in het openbaar door middel een veiling, onderhands zal geschieden bij een overeenkomst die de voorzieningenrechter ter goedkeuring bij het verzoek wordt overgelegd. Een dergelijk verzoek is slechts toewijsbaar indien, gelet op de omstandigheden van het geval, valt te verwachten dat onderhandse verkoop conform de overgelegde koopovereenkomst leidt tot een hogere opbrengst dan wanneer de onroerende zaak openbaar wordt verkocht op de veiling. Indien door de hypotheekgever of door een hypotheekhouder, beslaglegger of beperkt gerechtigde, die bij een hogere opbrengst van het goed belang heeft, voor de afloop van de behandeling van het verzoek aan de voorzieningenrechter een gunstiger aanbod wordt voorgelegd, kan deze bepalen dat de verkoop overeenkomstig dit aanbod zal geschieden.
4.3.
[verweerder 2] en [verweerder 1] stellen dat zij in onderhandeling zijn met een derde om de woning aan hem te verkopen voor ongeveer € 1.200.000,00. Dat is meer dan hetgeen [woonplaats] bereid is om te betalen, zodat het verzoek van Rabobank daarom bij het ontbreken van een belang moet worden afgewezen. Daarnaast is [verweerder 2] met een andere derde in onderhandeling om haar schuld opnieuw te financieren. De onderhandelingen met deze derden verlopen voorspoedig en het is de verwachting dat er binnen een aantal dagen na de mondelinge behandeling overeenstemming zal zijn bereikt. Dat er een concreet zicht op herfinanciering bestaat en dat de woning een bewoonde gezinswoning is, maakt dat er zwaarwegende belangen zijn bij afwijzing van het verzoek van Rabobank. [verweerder 2] en [verweerder 1] stellen vervolgens dat bij de taxatie van de waarde van de woning betrokken moet worden dat de woning ingrijpend en voor enkele miljoenen euro’s is verbouwd, op welke grond de met [woonplaats] overeengekomen prijs te laag is. Dat moet leiden tot afwijzing van het verzoek van Rabobank.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verweer van [verweerder 1] en [verweerder 2] faalt. De belanghebbenden zijn gebaat bij verkoop van de woning tegen een zo hoog mogelijke opbrengst. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van [verweerder 1] en [verweerder 2] om in de woning te blijven wonen en de door [verweerder 2] aldaar geëxploiteerde onderneming voort te kunnen zetten. Dat [verweerder 1] en [verweerder 2] in onderhandeling zijn met een derde over onderhandse verkoop voor een hogere prijs, zoals namens hen op de mondelinge behandeling is gesteld, is gelet op het hiervoor weergegeven toetsingskader niet van belang en kan dus niet tot afwijzing van het verzoek van Rabobank leiden. Slechts een gunstiger aanbod dat aan de voorzieningenrechter wordt voorgelegd voor afloop van de behandeling van het verzoek kan immers door de voorzieningenrechter bij de beoordeling worden betrokken. Bovendien is hetgeen [verweerder 1] en [verweerder 2] hebben gesteld onvoldoende om anders te beslissen op de verzoeken, omdat nog niet duidelijk is of daadwerkelijk overeenstemming zal worden bereikt met de derde en er geen stukken zijn overgelegd met bijvoorbeeld een verklaring van de derde dat hij of zij de intentie heeft de woning te kopen voor een hoger bedrag dan waarvoor [woonplaats] heeft gekocht. Eveneens kan het feit dat [verweerder 1] en [verweerder 2] in onderhandeling zijn met een derde over herfinanciering van de schuld tot afwijzing van het verzoek van Rabobank leiden gelet op het hiervoor weergegeven toetsingskader. Daaruit volgt namelijk dat pas als de volledige schuld aan de Rabobank zou zijn voldaan het recht tot parate executie op grond van artikel 3:268 BW komt te vervallen. Nu dat niet is gebeurd, behoudt Rabobank haar belang bij toewijzing van het door haar gedane verzoek. Wat namens [verweerder 1] en [verweerder 2] is aangevoerd over een mogelijk hogere koopprijs en over herfinanciering, is evenmin reden voor heropening van de behandeling van de verzoeken, omdat een begin van concrete onderbouwing ontbreekt. Ten slotte kan ook de stelling dat de taxateur geen rekening heeft gehouden met de ingrijpende verbouwing van de woning op de woning niet tot afwijzing van het verzoek leiden. Uit het taxatierapport blijkt namelijk dat de taxateur wel degelijk rekening heeft gehouden met deze verbouwing, nu hij op pagina 15 van zijn taxatierapport beschrijft dat de woning in 2020 ingrijpend is verbouwd.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt tot slot dat het verzoek van Rabobank ook voor het overige voldoet aan de daarvoor geldende wettelijke vereisten. Meer in het bijzonder wordt overwogen dat is te verwachten dat onderhandse verkoop conform de overgelegde koopovereenkomst leidt tot een hogere opbrengst dan wanneer de woning openbaar wordt verkocht op de veiling, omdat de taxateur de vermoedelijke verkoopopbrengst van de woning bij executoriale verkoop in onverhuurde staat schat op € 675.000,00. Het verzoek van [verweerder 1] en [verweerder 2] voldoet juist niet aan deze eis, omdat de met Rona overeengekomen koopprijs van € 500.000,00 lager is dan de getaxeerde waarde bij executoriale verkoop in onverhuurde staat, zodat hun verzoek ook om deze reden niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.6.
De rechtbank ziet gelet op de aard van deze procedures geen aanleiding om over te gaan tot een proceskostenveroordeling.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in de zaak van het verzoek van Rabobank
5.1.
bepaalt dat de verkoop van het woonhuis met erf, tuin, schuren, stallen, cultuurgrond en verder aan- en toebehoren aan de [adres met perceelnummers] , onderhands zal geschieden overeenkomstig de hierbij goedgekeurde koopovereenkomst waarvan een afschrift aan deze beschikking is gehecht,
5.2.
veroordeelt [verweerder 1] en [verweerder 2] om het woonhuis met erf, tuin, schuren, stallen, cultuurgrond en verder aan- en toebehoren aan de [adres met perceelnummers] , te ontruimen met al de hunnen en het hunne,
5.3.
bepaalt dat gedurende een termijn van een maand na de betekening van deze beschikking aan [verweerder 1] en [verweerder 2] en voorafgaande aan de datum van inschrijving bedoeld in artikel 3:89 BW niet mag worden ontruimd,
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af,
in de zaak van het verzoek van [verweerder 1] en [verweerder 2]
5.5.
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. van der Mei en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2025.
954 / 1496