ECLI:NL:RBGEL:2025:7455

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
C/05/447177 / HA ZA 25-52
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident tot verwijzing naar de kantonrechter in civiele zaak over schadevergoeding en tekortkoming in de uitvoering van een reparatieovereenkomst

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, heeft eiser [eiser] een vordering ingesteld tegen de gezamenlijke gedaagden, bestaande uit [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. De zaak betreft een geschil over een auto die door [eiser] ter reparatie is aangeboden aan de gezamenlijke gedaagden. Na het plaatsen van een revisiemotor zijn er gebreken ontstaan, waardoor de auto niet is geretourneerd en [eiser] schade heeft geleden. De vordering van [eiser] omvat onder andere een schadevergoeding van € 8.340,18, vermeerderd met rente en kosten. De gezamenlijke gedaagden hebben verweer gevoerd en een incidentele vordering ingediend tot verwijzing naar de kantonrechter, stellende dat de vordering van [eiser] onder de € 25.000,00 blijft. De rechtbank heeft de incidentele vordering van de gezamenlijke gedaagden afgewezen, oordelend dat er onvoldoende duidelijke aanwijzingen zijn dat de vorderingen van [eiser] ten hoogste € 25.000,00 bedragen. De zaak zal verder worden behandeld in de hoofdzaak, waarbij de beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot het eindvonnis.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/447177 / HA ZA 25-52
Vonnis in incident van 25 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie
verweerder in het incident,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. V.W.J.H. Kobossen te Nijmegen,
tegen
de vennootschap onder firma
1.
[gedaagde 1],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
in hoedanigheid van vennoot van [gedaagde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde 3],
in hoedanigheid van vennoot van [gedaagde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna samen te noemen: [gezamenlijke gedaagden] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
eisers in het incident,
advocaat: mr. D. Coskun te Duiven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 januari 2025;
- de akte overlegging producties van 5 februari 2025 van mr. Kobossen, met 9 producties;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie tevens incident tot verwijzing van 2 april 2025, met 12 producties;
- het antwoord in incident van 30 april 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vordering in de hoofdzaak (conventie)

2.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. verklaart voor recht dat [gezamenlijke gedaagden] , dan wel [ [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ] [naam] , in relatie tot [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten op grond van het in het lichaam van de dagvaarding beschreven feitencomplex;
II. [gezamenlijke gedaagden] veroordeelt om, en voor zover de een betaald hebbende de ander zou zijn bevrijd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen, de somma van € 8.340,18 vermeerderd met de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119(a) BW over dat bedrag, vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [gezamenlijke gedaagden] veroordeelt om, en voor zover de een betaald hebbende de ander zou zijn bevrijd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting de schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, die [eiser] heeft geleden en nog lijdt door de toerekenbare tekortkoming van [gezamenlijke gedaagden] ;
IV. [gezamenlijke gedaagden] veroordeelt, en voor zover de een betaald hebbende de ander zou zijn bevrijd, tot betaling van een bedrag van € 500,00 ten titel van buitengerechtelijke kosten, althans tot betaling van bedrag in goede justitie te bepalen;
V. [gezamenlijke gedaagden] veroordeelt, en voor zover de een betaald hebbende de ander zou zijn bevrijd, in de kosten van dit geding.
2.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag. Begin 2022 heeft [eiser] zijn auto ter reparatie naar [gezamenlijke gedaagden] gebracht. In overleg met [eiser] heeft [gezamenlijke gedaagden] een revisiemotor in de auto geplaatst. Na korte tijd zijn gebreken aan de revisiemotor ontstaan, waarna [eiser] de auto ter reparatie heeft teruggebracht naar [gezamenlijke gedaagden] De auto is nog steeds niet geretourneerd aan [eiser] en de gebreken zijn niet hersteld. Als gevolg van de gebreken heeft [eiser] schade geleden. Ingevolge artikel 6:74 BW is [gezamenlijke gedaagden] verplicht alle schade aan [eiser] te vergoeden. De schade omvat de kosten van het plaatsen van de revisiemotor (€ 6.470,73), de kosten van onderzoek door een deskundige
(€ 1.869,45) en overige, nog nader te bepalen schade. Deze overige schade omvat onder meer reparatie- en bergingskosten, rente over het aankoopbedrag van de auto en afschrijving/waardedaling van de auto in relatie tot de aankoopwaarde. De verwachting is gerechtvaardigd dat deze overige schade boven de € 20.000,00 zal belopen. De omvang van deze schade zal in de schadestaatprocedure moeten worden vastgesteld.
2.3.
[gezamenlijke gedaagden] voert verweer.

3.De vordering in de hoofdzaak (reconventie)

3.1.
[gezamenlijke gedaagden] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiser] veroordeelt tot het betalen van € 1.957,66, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119(a) BW en de buitengerechtelijke incassokosten, althans tot betaling van bedrag in goede justitie te bepalen;
II. [eiser] veroordeelt in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis.
3.2.
[gezamenlijke gedaagden] vordert nakoming, te weten betaling van de (factuur voor de) werkzaamheden die [gezamenlijke gedaagden] op verzoek van [eiser] heeft verricht. Volgens [gezamenlijke gedaagden] is de vordering opeisbaar en is [eiser] in gebreke gesteld.
3.3.
[eiser] heeft nog geen verweer gevoerd.

4.Het geschil in het incident

4.1.
In de incidentele conclusie tot verwijzing heeft [gezamenlijke gedaagden] zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [eiser] lager is dan € 25.000,00, zodat de kantonrechter bevoegd is. [eiser] heeft verzuimd een duidelijke en onderbouwde schadebegroting in te dienen. De initiële opdrachtwaarde bedroeg slechts circa € 6.300,00. Taxatie van de auto (zonder tweedehands onderdelen) leidt tot een waarde van € 10.719,00. De dagvaarding bevat geen concrete schadeposten of een berekening van gevolgschade (zoals bedrijfsschade, huurvoertuigen of winstderving), zodat van een vordering boven de competentiegrens objectief gezien geen sprake is. De vordering berust grotendeels op veronderstellingen, met name over hypothetische vervolgschade die mogelijk in de schadestaatprocedure zou worden gevorderd. Dergelijke schade is niet concreet gemaakt en kan daarom niet meetellen bij de beoordeling van de bevoegdheid van de rechtbank. De bevoegdheid dient te worden beoordeeld naar de ingestelde vordering, niet naar speculatieve uitbreidingen daarvan, temeer omdat causaal verband tussen het gestelde tekortschieten en enige schade ontbreekt. [gezamenlijke gedaagden] heeft de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren en de zaak naar de kantonrechter te verwijzen.
4.2.
In zijn incidentele conclusie van antwoord heeft [eiser] aangevoerd dat [gezamenlijke gedaagden] de inhoud van de dagvaarding heeft miskend. Volgens hem heeft hij een deel van de schade (€ 8.340,18) onderbouwd met facturen. Daarnaast heeft hij concreet benoemd waar de rest van de schade - waarvan de hoogte nog niet vast kon en kan komen te staan - uit zal bestaan, met een inschatting van die schade. Onderdeel van die schade is de waardedaling van de auto, die kennelijk door [gezamenlijke gedaagden] is geschat op (tenminste) € 13.000,00. Ook is nog geen acht geslagen op transportkosten, dubbel gemaakte kosten met betrekking tot verzekeringen en belastingen, alsmede noodzakelijke huur van een vervangende auto (circa € 2.000,00). Het totaalbedrag zal de grens van
€ 25.000,00 overstijgen met duizenden euro’s. Volgens [eiser] moet [gezamenlijke gedaagden] in het ongelijk worden gesteld, met veroordeling in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Artikel 93 Rv bepaalt onder meer dat de volgende zaken door de kantonrechter worden behandeld en beslist:
zaken betreffende vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000,00;
zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00;
zaken betreffende een consumentenkoopovereenkomst, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering.
5.2.
Artikel 94 lid 1 Rv bepaalt dat indien een zaak meer dan één vordering als bedoeld in artikel 93 onder a en b betreft, voor de toepassing van dat artikel beslissend is het totale beloop of de totale waarde van deze vorderingen.
5.3.
Op basis van hetgeen partijen hebben aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding om te veronderstellen dat sprake is van een consumentenkoopovereenkomst. Daarbij komt dat [gezamenlijke gedaagden] heeft aangevoerd dat van een consumentenkoopovereenkomst geen sprake is, hetgeen door [eiser] niet is weersproken.
5.4.
Het door [eiser] onder I van het petitum gevorderde is een vordering van onbepaalde waarde. Op zichzelf bezien is ook het door [eiser] onder III van het petitum gevorderde een vordering van onbepaalde waarde.
5.5.
De vorderingen onder II en IV van het petitum zijn van bepaalde waarde (€ 8.840,18 in totaal).
5.6.
Het voorgaande betekent dat deze zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vorderingen van onbepaalde waarde geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 16.159,82 (€ 25.000,00 - € 8.840,10). Van dit laatste rust op [gezamenlijke gedaagden] de stelplicht.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat de stellingen van [gezamenlijke gedaagden] , tegenover hetgeen [eiser] heeft aangevoerd, niet de conclusie rechtvaardigen dat er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vorderingen van onbepaalde waarde geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 16.159,82. [eiser] heeft diverse overige schadeposten concreet genoemd en daarbij vermeld dat de verwachting gerechtvaardigd is dat de totale omvang van die overige schadeposten meer dan € 20.000,00 zal belopen. Weliswaar heeft [eiser] die overige schadeposten niet (of slechts deels) afzonderlijk begroot of berekend, maar inherent aan verwijzing naar de schadestaatprocedure is dat de schade nog niet te begroten is. [gezamenlijke gedaagden] kan [eiser] dus niet verwijten geen duidelijke en onderbouwde begroting of berekening van de schade te hebben ingediend. In dit verband is niet zonder belang dat de door [gezamenlijke gedaagden] gestelde waardedaling van de auto kennelijk als een minimale waardedaling moet worden opgevat, omdat de waarde van de auto lager zal zijn (dan € 10.719,00) als rekening wordt gehouden met tweedehands onderdelen. Daarbij komt dat voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure een lage drempel geldt, te weten dat de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden aannemelijk moet zijn. Het voorgaande betekent dat er onvoldoende duidelijke aanwijzingen zijn dat de vorderingen van [eiser] ten hoogste € 25.000,00 bedragen. Er is daarom geen aanleiding voor verwijzing naar de kamer voor kantonzaken. De incidentele vordering van [gezamenlijke gedaagden] zal worden afgewezen. Bij het voorgaande komt dat het al dan niet bestaan van causaal verband tussen de gestelde tekortkoming en de gestelde schade voor het incident niet relevant is.
5.8.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, tot het eindvonnis in de hoofdzaak.
5.9.
Omdat [eiser] nog niet heeft geantwoord in reconventie, zal de zaak daartoe naar de rol worden verwezen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de incidentele vordering af,
6.2.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van
woensdag 6 augustus 2025voor conclusie van antwoord in reconventie aan de zijde van [eiser] ,
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.F. van den Berg en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2025.
1542