[eiser] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. verklaart voor recht dat [gezamenlijke gedaagden] , dan wel [ [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ] [naam] , in relatie tot [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten op grond van het in het lichaam van de dagvaarding beschreven feitencomplex;
II. [gezamenlijke gedaagden] veroordeelt om, en voor zover de een betaald hebbende de ander zou zijn bevrijd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen, de somma van € 8.340,18 vermeerderd met de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119(a) BW over dat bedrag, vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [gezamenlijke gedaagden] veroordeelt om, en voor zover de een betaald hebbende de ander zou zijn bevrijd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting de schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, die [eiser] heeft geleden en nog lijdt door de toerekenbare tekortkoming van [gezamenlijke gedaagden] ;
IV. [gezamenlijke gedaagden] veroordeelt, en voor zover de een betaald hebbende de ander zou zijn bevrijd, tot betaling van een bedrag van € 500,00 ten titel van buitengerechtelijke kosten, althans tot betaling van bedrag in goede justitie te bepalen;
V. [gezamenlijke gedaagden] veroordeelt, en voor zover de een betaald hebbende de ander zou zijn bevrijd, in de kosten van dit geding.