ECLI:NL:RBGEL:2025:7481

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
027640-25
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van artikel 6 van de Wegenverkeerswet en veroordeling voor gevaarlijk rijgedrag

Op 27 augustus 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 15 mei 2024 te Dreumel. De verdachte, die met een snelheid van ongeveer 90 km/h reed op een weg waar een maximumsnelheid van 50 km/h gold vanwege tijdelijke verkeersmaatregelen, werd aanvankelijk beschuldigd van het veroorzaken van een dodelijk ongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag, zoals ten laste gelegd onder artikel 6 van de Wegenverkeerswet. De rechtbank oordeelde echter dat er geen causaal verband kon worden vastgesteld tussen de snelheidsovertreding van de verdachte en het ongeval, waardoor hij werd vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit.

Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan gevaarlijk rijgedrag, zoals omschreven in artikel 5 van de Wegenverkeerswet. De rechtbank concludeerde dat de verdachte door zijn snelheid van 40 km/h boven de toegestane snelheid gevaar op de weg had veroorzaakt, wat leidde tot de aanrijding met een overstekende bromfietser, die het leven had verloren. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 60 uren en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een ontzegging van de rijbevoegdheid.

Daarnaast werden er civiele vorderingen ingediend door de nabestaanden van het slachtoffer, die schadevergoeding vroegen voor materiële schade en affectieschade. De rechtbank wees deze vorderingen grotendeels toe, waarbij de verdachte verplicht werd om de schadevergoedingen aan de benadeelde partijen te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/027640-25
Datum uitspraak : 27 augustus 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1974 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
raadsvrouw: mr. K.E. Centen-Mölgaard, advocaat in Uden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 mei 2024 te Dreumel, gemeente West Maas en Waal als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Van Heemstraweg/N322, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft
gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl hij met de (verkeers)situatie ter plaatse bekend was en/of terwijl op ongeveer 50 meter voor het conflictvlak – vanuit de rijrichting van verdachte bezien – het bord T02-2R, inhoudende “tijdelijke wegversmalling over
200 meter” als bedoeld in bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst en/of terwijl op (ongeveer) 3 meter voor het conflictvlak - vanuit de rijrichting van verdachte bezien - het bord J16 van voormeld reglement, inhoudende “werk in
uitvoering”, met daaronder het bord A1 van voormeld reglement, inhoudende "maximumsnelheid 50 km/uur” waren geplaatst,
- geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 50 km/uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van (ongeveer) 90 km/uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
- zijn snelheid niet heeft aangepast aan de (verkeers)situatie ter plaatse en/of in strijd met het gestelde in artikel 19 van voormeld reglement de snelheid van dat door hem bestuurde voertuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en/of het verkeer ter plaatse kon overzien en die weg vrij was en/of
- is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met de bestuurder van een overstekende bromfiets, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2024 te Dreumel, gemeente West Maas en Waal als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de van Heemstraweg/N322, terwijl hij met de (verkeers)situatie ter plaatse bekend was en/of terwijl op ongeveer 50 meter voor het conflictvlak – vanuit de rijrichting van verdachte bezien – het bord T02-2R, inhoudende “tijdelijke wegversmalling over 200 meter” als bedoeld in bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst en/of terwijl op (ongeveer) 3 meter voor het conflictvlak - vanuit de rijrichting van verdachte bezien - het bord J16 van voormeld reglement, inhoudende “werk in uitvoering”, met daaronder het bord A1 van voormeld reglement, inhoudende "maximumsnelheid 50 km/uur” waren geplaatst,
- geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 50 km/uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van (ongeveer) 90 km/uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
- zijn snelheid niet heeft aangepast aan de (verkeers)situatie ter plaatse en/of in strijd met het gestelde in artikel 19 van voormeld reglement de snelheid van dat door hem bestuurde voertuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en/of het verkeer ter plaatse kon overzien en die weg vrij was en/of
- is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met de bestuurder van een overstekende bromfiets, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2024 te Dreumel, gemeente West Maas en Waal als bestuurder van een voertuig (personenauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de van Heemstraweg/N322, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met de bestuurder van een overstekende bromfiets.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen en, in dat kader, dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat er geen sprake is van aanmerkelijke schuld en evenmin van een causaal verband tussen de aan verdachte verweten gedragingen en het ongeval. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. De raadsvrouw heeft ook voor vrijspraak gepleit ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Beoordeling door de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 15 mei 2024 heeft op de Van Heemstraweg in Dreumel een verkeersongeval plaatsgevonden. Daarbij waren verdachte, rijdende in een personenauto, en [slachtoffer] (slachtoffer), rijdende op een scooter, betrokken. [2]
Verdachte reed over de Van Heemstraweg in Dreumel, komende vanuit Dreumel en gaande in de richting van Wamel. Het slachtoffer reed op een scooter op het naast de Van Heemstraweg gelegen fietspad, komende uit de richting van Wamel en gaande in de richting van Dreumel. [3]
Op camerabeelden is te zien dat de bromfietser (de rechtbank begrijpt: het slachtoffer) bij de oversteekplaats voor (brom)fietsers de kruising opreed. Op datzelfde moment is te zien dat een voertuig, met dezelfde uiterlijke kenmerken als het ongevalsvoertuig (de rechtbank begrijpt: het voertuig van verdachte) uit de richting van Dreumel en gaande in de richting van Wamel het beeld binnen kwam rijden. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij schrok van een klap en merkte dat er iets tegen de auto was gekomen. Toen hij uitstapte zag hij dat het de scooterrijder was. [5]
Het slachtoffer is door dit verkeersongeval overleden. [6]
Op de plaats van het verkeersongeval waren vanwege wegwerkzaamheden tijdelijke verkeersmaatregelen van kracht. Op ongeveer 50 meter voor het conflictvak (de locatie waar verdachte en het slachtoffer zijn gebotst) stond een verkeersbord T02-2R dat aangaf dat er een tijdelijke wegversmalling was over 200 meter. [7]
Conform de reguliere verkeersmaatregelen is de maximaal toegestane snelheid op de Van Heemstraweg ter plaatse 80 km/h. Met de tijdelijke verkeersmaatregelen gold een maximumsnelheid van 50 km/h. Dit was aangegeven door middel van het verkeersbord A1-50 dat zich bevond op circa drie meter voor het conflictvak. Boven dat bord was het verkeersbord J16 bevestigd dat aangeeft: pas op, werkzaamheden.
Het verplichte fiets-/bromfietspad, rechts van de rijbaan (bezien vanuit verdachte), was bestemd voor (brom)fietsers in beide richtingen. (Brom)fietsers komende vanuit de richting van Wamel en gaande in de richting van Dreumel werden op circa twee meter voor het conflictvak, door middel van een tijdelijk verkeersbord, geïnformeerd dat zij de Van Heemstraweg over moesten steken.
De Van Heemstraweg betreft een voorrangsweg en bij de oversteekplaats was dit aangegeven door middel van verkeersbord B6 en haaientanden op het wegdek. [8]
Bij de verkeersongevallenanalyse is aan de hand van de telefoon van verdachte vastgesteld dat verdachte de plaats van het ongeval naderde met een snelheid van ongeveer 90 km/h. De laatste registratie van 90 km/h bevond zich ongeveer vijf meter voor de botsplaats. Deze snelheid zal volgens verbalisant nagenoeg gelijk zijn aan de botssnelheid, omdat vanaf 90 km/h er in ongeveer vijf meter nauwelijks een vertraging gerealiseerd kan worden. [9]
De rechtbank stelt vast dat verdachte op het moment van de aanrijding met het slachtoffer 90 kilometer per uur heeft gereden, waar vanaf drie meter voor de aanrijding 50 kilometer per uur was toegestaan. Verdachte reed dus over een lengte van drie meter 40 kilometer per uur te hard.
Overwegingen ten aanzien van het primair tenlastegelegde
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wegenverkeerswet), is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is.
De rechtbank stelt vast dat verdachte een verkeersovertreding heeft begaan. Hij heeft immers te hard gereden. Voordat aan een beantwoording van de vraag wordt toegekomen of de gedraging van verdachte in de concrete omstandigheden van dit geval, schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet oplevert, dient de rechtbank eerst de vraag beantwoorden of er sprake is van een causaal verband tussen de verkeersovertreding en het ongeval. Als geen sprake is van een causaal verband, wordt aan beantwoording van de hiervoor genoemde vraag - die naar de schuld van verdachte - namelijk niet meer toegekomen.
De rechtbank stelt in dat kader vast dat in het dossier een vermijdbaarheidsanalyse ontbreekt. Met behulp van een dergelijke analyse wordt berekend in hoeverre het verkeersongeval dat zich heeft voorgedaan te vermijden was geweest als verdachte zich had gehouden aan de geldende maximum snelheid. Het dossier bevat verder onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat als verdachte zich aan de maximumsnelheid had gehouden (of zijn snelheid eerder zou hebben geminderd), het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden. Daarvoor ontbreekt essentiële informatie, zoals de afstand tussen het voertuig van verdachte en de scooter van het slachtoffer op het moment dat het slachtoffer bij de haaientanden van de (brom)fietsoversteekplaats was aangekomen. Gelet daarop kan evenmin worden vastgesteld of het slachtoffer, op het moment dat hij bij de haaientanden was aangekomen (er van uitgaande dat het slachtoffer naar links heeft gekeken en het voertuig van verdachte heeft gezien, hetgeen op grond van wat zich in het dossier bevindt evenmin kan worden vastgesteld) gelet op de ter plaatste geldende maximumsnelheden een weloverwogen oversteekbeslissing heeft gemaakt. Complicerende factor bij voornoemde vragen is bovendien dat de maximumsnelheid van 50 km/h pas gold vanaf ongeveer drie meter voor het conflictvak. Daarvoor gold voor verdachte een maximumsnelheid van 80 km/h.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat, ondanks het feit dat verdachte harder heeft gereden dan ter plaatse was toegestaan, op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen causaal verband tussen het gedrag van verdachte en het verkeersongeval kan worden vastgesteld. Met andere woorden, de rechtbank kan niet vaststellen dat door de snelheidsovertreding het verkeersongeval in redelijkheid aan verdachte is toe te rekenen. Aan de beantwoording van de vraag over het schuldverwijt ten aanzien van het ongeval zelf, komt de rechtbank niet meer toe. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Overwegingen ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
Vervolgens is de vraag aan de orde of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet. Om tot bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen, moet sprake zijn van een zodanige gedraging van verdachte dat gevaar op de weg wordt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer wordt of kan worden gehinderd.
Verdachte heeft 40 km/h te hard gereden op een plek waar voor hem bekende tijdelijke verkeersmaatregelen golden inhoudende de aankondiging van een wegversmalling en een maximumsnelheid van 50 km/h. Verdachte is daarbij gebotst op het slachtoffer die op zijn scooter de weg overstak. Door deze gedragingen van verdachte werd gevaar op de weg veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks15 mei 2024 te Dreumel, gemeente West Maas en Waal als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de van Heemstraweg/N322, terwijl hij met de (verkeers)situatie ter plaatse bekend was en
/ofterwijl op ongeveer 50 meter voor het conflictvlak – vanuit de rijrichting van verdachte bezien – het bord T02-2R, inhoudende “tijdelijke wegversmalling over 200 meter” als bedoeld in bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst en
/ofterwijl op (ongeveer) 3 meter voor het conflictvlak - vanuit de rijrichting van verdachte bezien - het bord J16 van voormeld reglement, inhoudende “werk in uitvoering”, met daaronder het bord A1 van voormeld reglement, inhoudende "maximumsnelheid 50 km/uur” waren geplaatst,
- geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 50 km/uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van (ongeveer) 90 km/uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en
/of-
zijn snelheid niet heeft aangepast aan de (verkeers)situatie ter plaatse en/of in strijd met het gestelde in artikel 19 van voormeld reglement de snelheid van dat door hem bestuurde voertuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en/of het verkeer ter plaatse kon overzien en die weg vrij was en/of- is gebotst tegen,
althans in aanrijding gekomen metde bestuurder van een overstekende bromfiets, door welke gedraging
(en
)van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt
, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd in de bewezenverklaring cursief verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de rechtbank dient te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf, dan wel met een geheel voorwaardelijke straf.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De rechtbank veroordeelt verdachte voor gevaarlijk rijgedrag als bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet. Dit gevaarlijk rijgedrag bestond erin dat verdachte 40 km/h te hard heeft gereden op een plek waar tijdelijke wegwerkzaamheden van kracht waren.
Er heeft een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij verdachte op het slachtoffer is gebotst. Het slachtoffer is door dit verkeersongeval overleden.
Met het overlijden van het 18-jarige slachtoffer is de nabestaanden onherstelbaar leed aangedaan, zoals ook door zijn moeder tot uitdrukking is gebracht in haar indringende slachtofferverklaring op de zitting. Het verdriet van de nabestaanden is invoelbaar en groot. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf recht zal doen aan het gemis dat de moeder, het gezin en andere nabestaanden hun leven lang nog zullen ervaren.
Verdachte, een man van 50 jaar, heeft een blanco strafblad. Naar aanleiding van het ongeval heeft hij meerdere gesprekken gevoerd met de praktijkondersteuner van de huisarts. Hij heeft laten weten, indien de nabestaanden dat zouden willen, open te staan voor een gesprek.
Op de zitting heeft verdachte laten weten dat hij nog iedere dag met de gevolgen van het verkeersongeval rondloopt. De rechtbank begrijpt dat ook hij het ongeval en het zeer tragische gevolg hiervan, niet heeft gewild.
Omdat verdachte wordt vrijgesproken van de primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd. Het strafbare feit in artikel 6 van de Wegenverkeerswet is immers een misdrijf, terwijl artikel 5 van de Wegenverkeerswet een overtreding betreft. De rechtbank houdt daarbij rekening met wat er in soortgelijke gevallen aan straffen wordt opgelegd.
Alles overwegende legt de rechtbank aan verdachte op een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Voor een ontzegging van de rijbevoegdheid ziet de rechtbank gelet op alle genoemde omstandigheden, waaronder het blanco strafblad van verdachte, geen aanleiding.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partijen [benadeelde 1] (moeder van het slachtoffer), [benadeelde 2] (vader van het slachtoffer) en [benadeelde 3] (broer van het slachtoffer) hebben vorderingen tot schadevergoeding ingediend.
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] vorderen ieder afzonderlijk € 9.330,48 aan materiële schade voor de kosten van de uitvaart en € 20.000,00 affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de strafrechtelijke gedraging heeft plaatsgevonden. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[benadeelde 3] vordert € 17.500,00 affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de strafrechtelijke gedraging heeft plaatsgevonden. Verder is ook door hem om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Hij heeft daarbij een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 6:108, vierde lid, onder g, van het Burgerlijk Wetboek (BW), die onder uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding van affectieschade toekent aan een persoon die niet tot de ‘vaste kring’ van gerechtigden behoort. [benadeelde 3] heeft ter onderbouwing gesteld dat hij en zijn broer (het slachtoffer) nagenoeg altijd samen waren. Als kind deelden zij een slaapkamer en ook tijdens hun middelbare schooltijd waren zij onafscheidelijk. Zijn broer woonde nog thuis en zij zagen elkaar elke dag. [benadeelde 3] heeft na het ongeluk een moeilijke periode doorgemaakt. Hij is lange tijd afwezig geweest van school en heeft daarna een verkort rooster gevolgd. Ook heeft hij gesprekken gevoerd met de praktijkondersteuner van de huisarts om zijn emoties te kunnen verwerken.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich, in geval van bewezenverklaring door de rechtbank, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade benadeelden [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in debat is dat verdachte als gevolg van het bewezen verklaarde handelen jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De rechtbank overweegt verder dat de gegrondheid en de hoogte van de materiële schadeposten door de verdediging niet zijn betwist.
Op grond van 6:108, tweede lid, van het BW komen de kosten van lijkbezorging voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen tot materiële schade niet ongegrond of onrechtmatig voorkomen.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen voor het volledige bedrag van € 9.330,48 kunnen worden toegewezen.
Affectieschade benadeelden [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
Het slachtoffer is als gevolg van het bewezen verklaarde feit overleden. De benadeelde partijen zijn de ouders van het slachtoffer.
De vorderingen tot vergoeding van affectieschade zijn voldoende onderbouwd. Het bewezenverklaarde feit betreft een overtreding. De benadeelde partijen hebben conform het Besluit vergoeding affectieschade dan ook recht op een bedrag van ieder € 17.500,00. Deze bedragen worden toegewezen.
De rechtbank wijst de vorderingen tot vergoeding van affectieschade voor het overige af.
Affectieschade benadeelde [benadeelde 3]
Het slachtoffer is als gevolg van het bewezen verklaarde feit overleden. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij voldoende heeft onderbouwd in een zodanige persoonlijke relatie tot het slachtoffer te staan dat hem een beroep op de hardheidsclausule toekomt.
Het bewezenverklaarde feit betreft een overtreding. De benadeelde partij heeft conform het Besluit vergoeding affectieschade dan ook recht op een bedrag van € 15.000,00. Dit bedrag wordt toegewezen.
De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van affectieschade voor het overige af.
Wettelijke rente
Verdachte is ten aanzien van alle vorderingen vanaf 15 mei 2024 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om ten aanzien van alle vorderingen op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c, 22d, 36f van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een taakstraf van 60 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 maand;
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 9.330,48 aan materiële schade en € 17.500,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • wijst de vordering tot smartengeld voor het overige af;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 1] , een bedrag te betalen van € 26.830,48 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 169 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 9.330,48 aan materiële schade en € 17.500,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 2] , een bedrag te betalen van € 26.830,48 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 169 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 3] van € 15.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 3] , een bedrag te betalen van € 15.000,00 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 110 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 wijst de vorderingen tot smartengeld voor het overige af;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Klaasen (voorzitter), mr. S. Jansen en mr. G. Pesselse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.I. Tuk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 augustus 2025.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024221124, gesloten op 19 januari 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 12.
3.Proces-verbaal FO Verkeer, p. 65.
4.Proces-verbaal FO Verkeer onderzoek videobeelden, p. 84.
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 mei 2025.
6.Schouwverslag 15 mei 2025, p. 2 en 3 aanvullend document.
7.Proces-verbaal FO Verkeer, p. 38.
8.Proces-verbaal FO Verkeer, p. 38.
9.Proces-verbaal analyse telefoondata, p. 96.