ECLI:NL:RBGEL:2025:7486

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
05.205022.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor eendaadse samenloop van overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994 met dodelijke afloop

Op 5 september 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 juni 2024 in Nijmegen een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 95 km/uur op de Nieuwe Ubbergseweg, waar de maximumsnelheid 80 km/uur was. Tijdens het inhalen van een ander voertuig heeft hij een fietser, [slachtoffer], aangereden, die als gevolg van de aanrijding is overleden. De verdachte verkeerde op het moment van de aanrijding in een toestand van alcoholgebruik, met een alcoholgehalte van 0,85 milligram per milliliter bloed, wat boven de toegestane grens ligt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan roekeloos rijgedrag, wat heeft geleid tot de dood van de fietser. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, maar de rechtbank heeft een zwaardere straf opgelegd van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast is de verdachte voor 4 jaren ontzegd de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen. De rechtbank heeft in haar overwegingen het gevaarlijke verkeersgedrag van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de nabestaanden van het slachtoffer zwaar laten meewegen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/205022-24
Datum uitspraak : 5 september 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 in [geboorteplaats] (Letland),
wonende aan [verblijfplaats] te Letland.
Raadsvrouw: mr. A. Sahin, advocaat in Lent.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 juni 2024 te Nijmegen als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Nieuwe Ubbergseweg/N325, op de kruising met de Ubbergseweg, roekeloos, althans zeer dan wel aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl deze weg een (provinciale) N-weg was, waarbij de rijbanen van elkaar gescheiden waren door een dubbele doorgetrokken streep en/of terwijl hij met het door hem bestuurde voertuig een vluchtheuvel (verhoogde middengeleider) naderde en/of welke vluchtheuvel zich bevond op de wegas van de Nieuwe Ubbergseweg/N325 en/of op deze vluchtheuvel de borden D2 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 waren geplaatst, inhoudende het gebod die vluchtheuvel aan de rechterzijde voorbij te gaan,
- heeft gereden met een snelheid van (ongeveer) 95 km/uur, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid van 80 km/uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
- op de Nieuwe Ubbergseweg/N325 een voor hem rijdend voertuig is gaan inhalen, althans heeft ingehaald en/of
- in strijd met artikel 3 van voormeld reglement niet aan zijn verplichting heeft voldaan zoveel mogelijk rechts te houden en/of
- in strijd met artikel 62 van voormeld reglement voornoemde vluchtheuvel en/of de borden D2 aan de linkerzijde voorbij is gereden en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van voormeld reglement, niet de snelheid van dat door hem bestuurde voertuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en/of de kruising met de Ubbergseweg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met een – vanuit de rijrichting van verdachte bezien – vanuit rechts dicht genaderd zijnde fietser, ten gevolge waarvan de bestuurder van die fiets ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander werd gedood (te weten [slachtoffer] ), terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juni 2024 te Nijmegen als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Nieuwe Ubbergseweg/N325, op de kruising met de Ubbergseweg, terwijl deze weg een (provinciale) N-weg was, waarbij de rijbanen van elkaar gescheiden waren door een dubbele doorgetrokken streep en/of terwijl hij met het door hem bestuurde voertuig een vluchtheuvel (verhoogde middengeleider) naderde en/of welke vluchtheuvel zich bevond op de wegas van de Nieuwe Ubbergseweg/N325 en/of op deze vluchtheuvel de borden D2 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 waren geplaatst, inhoudende het gebod die vluchtheuvel aan de rechterzijde voorbij te gaan,
- heeft gereden met een snelheid van (ongeveer) 95 km/uur, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid van 80 km/uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
- op de Nieuwe Ubbergseweg/N325 een voor hem rijdend voertuig is gaan inhalen, althans heeft ingehaald en/of
- in strijd met artikel 3 van voormeld reglement niet aan zijn verplichting heeft voldaan zoveel mogelijk rechts te houden en/of
- in strijd met artikel 62 van voormeld reglement voornoemde vluchtheuvel en/of de borden D2 aan de linkerzijde voorbij is gereden en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van voormeld reglement, niet de snelheid van dat door hem bestuurde voertuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en/of de kruising met de Ubbergseweg kon overzien en waarover deze vrij was
en/of
- is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met een – vanuit de rijrichting van verdachte bezien – vanuit rechts dicht genaderd zijnde fietser, ten gevolge waarvan de bestuurder van die fiets ten val is gekomen, en aldus in strijd met het in artikel 5a van de WVW94 gestelde verbod, zich opzettelijk zodanig in het verkeer heeft gedragen dat voormelde verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, waardoor daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juni 2024 te Nijmegen als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Nieuwe Ubbergseweg/N325, op de kruising met de Ubbergseweg, terwijl deze weg een (provinciale) N-weg was, waarbij de rijbanen van elkaar gescheiden waren door een dubbele doorgetrokken streep en/of terwijl hij met het door hem bestuurde voertuig een vluchtheuvel (verhoogde middengeleider) naderde en/of welke vluchtheuvel zich bevond op de wegas van de Nieuwe Ubbergseweg/N325 en/of op deze vluchtheuvel de borden D2 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 waren geplaatst, inhoudende het gebod die vluchtheuvel aan de rechterzijde voorbij te gaan,
- heeft gereden met een snelheid van (ongeveer) 95 km/uur, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid van 80 km/uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
- op de Nieuwe Ubbergseweg/N325 een voor hem rijdend voertuig is gaan inhalen, althans heeft ingehaald en/of
- in strijd met artikel 3 van voormeld reglement niet aan zijn verplichting heeft voldaan zoveel mogelijk rechts te houden en/of
- in strijd met artikel 62 van voormeld reglement voornoemde vluchtheuvel en/of de borden D2 aan de linkerzijde voorbij is gereden en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van voormeld reglement, niet de snelheid van dat door hem bestuurde voertuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en/of de kruising met de Ubbergseweg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met een – vanuit de rijrichting van verdachte bezien – vanuit rechts dicht genaderd zijnde fietser, ten gevolge waarvan de bestuurder van die fiets ten val is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 22 juni 2024 te Nijmegen, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,85 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juni 2024 te Nijmegen als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 22 juni 2024 heeft rond 05:00 uur een verkeersongeval plaatsgevonden op de Nieuwe Ubbergseweg (N325) in Nijmegen. De toegestane snelheid op deze weg is 80 kilometer per uur. Verdachte reed in zijn auto over de Nieuwe Ubbergseweg (N325), komende uit de richting van Nijmegen en gaande in de richting van de Duitse grens. Bij de fietsoversteekplaats, ter hoogte van de Ubbergseweg, stak [slachtoffer] (hierna: “ [slachtoffer] ”) over. De fietser kwam, gezien vanuit de rijrichting van de auto van verdachte, van rechts. Verdachte is in botsing gekomen met [slachtoffer] en [slachtoffer] is daardoor overleden. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw gesteld dat sprake is van wettig en overtuigend bewijs van het tenlastegelegde.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1 primair
Artikel 6 WVW 1994
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW 1994). Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van dit artikel komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval (zie het arrest van de Hoge Raad van 4 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:470). Het gedrag van verdachte wordt in die beoordeling afgemeten aan dat wat van een verkeersdeelnemer in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Dit toetsingskader brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld. Verder kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
In dit kader overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte en meerdere getuigen hebben verklaard dat verdachte op het moment van de aanrijding met zijn auto op de linkerweghelft reed. [3] Voor de beoordeling van de feiten is relevant hoe lang verdachte op de linkerweghelft heeft gereden. Op het stuk van de Nieuwe Ubbergseweg waar verdachte reed, zit tussen de linker- en de rechterweghelft een verhoogde middengeleider met een lengte van 135 meter. [4] De verhoogde middengeleider kent ter hoogte van een T-splitsing voorafgaand aan de fietsoversteekplaats een onderbreking, zodat auto’s af kunnen slaan. Kort daarna bevindt zich de fietsoversteekplaats. [5] Verdachte kan dus zowel voorafgaand aan de middengeleider als vanaf de T-splitsing op de linkerweghelft zijn gaan rijden.
Uit onderzoek van de verkeersongevallenanalyse is gebleken dat verdachte als aanvangssnelheid, bij het begin van de remsporen, 95 kilometer per uur reed. Volgens de deskundige van de verkeersongevallenanalyse is dit echter waarschijnlijk een onderschatting van de daadwerkelijk gereden snelheid door verdachte . [6] Indien de bestuurder 80 kilometer per uur of harder heeft gereden, is het volgens de verkeersongevallenanalyse onwaarschijnlijk dat de bestuurder op de T-splitsing zijn plaats op de weg heeft veranderd en links langs de verhoogde middengeleider is gaan rijden, omdat de bestuurder bij die snelheid een relatief krappe stuurbeweging had moeten maken. Daarom is het volgens de verkeersongevallenanalyse waarschijnlijker dat de bestuurder van de personenauto vanaf het begin van de middengeleider aan de linkerweghelft heeft gereden. Verdachte heeft in dat geval twee keer de verkeersborden D02-RO (
de rechtbank begrijpt: bord D2 van het van bijlage I Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990) genegeerd die op de verhoogde middengeleiders stonden. Dit verkeersbord houdt een gebod in voor alle bestuurders het bord voorbij te gaan aan de zijde die de pijl aangeeft. [7] Dat betekent in dit geval dat verdachte de middengeleider aan de rechterkant had dienen te passeren.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet weet of hij al vóór de middengeleider of pas vanaf de T-splitsing op de linkerweghelft is gaan rijden. Hij kan zich niet herinneren of hij daar een flinke stuurbeweging heeft gemaakt. Verder heeft hij verklaard dat hij met zijn auto aan het spelen was, omdat hij indruk wilde maken op een collega van hem die in een andere auto op de rechterweghelft reed. Hij reed op de linkerweghelft, omdat hij die auto in wilde halen. [8] Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte met hoge snelheid reed en dat ze denkt dat verdachte niet naar de rechterweghelft kon door de middenscheiding op de weg. [9] Verder heeft getuige [getuige 2] , de collega die de andere auto bestuurde, verklaard dat zij op de rechterweghelft reed en werd ingehaald door verdachte. Zij heeft verklaard dat verdachte accelereerde op de linkerweghelft en dat ze ineens een klap hoorde. [10]
Gezien de snelheid van verdachte is het naar het oordeel van de rechtbank onwaarschijnlijk dat hij de stuurbeweging heeft gemaakt die noodzakelijk is om vanaf de T-splitsing op de linkerweghelft te kunnen gaan rijden. Verder hebben twee getuigen verklaard dat verdachte met hoge snelheid reed of accelereerde. Een krappe stuurbeweging, zoals de verkeersongevallenanalyse dat noemt, pas hier niet bij. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte voorafgaand aan de middengeleider (in de tenlastelegging omschreven als vluchtheuvel) op de linkerweghelft is gaan rijden en dat hij tot de aanrijding op de linkerweghelft heeft gereden.
Een verbalisant heeft foto’s gemaakt van de rijrichting van verdachte. Daarop is te zien dat vanaf de Terwindstraat tot aan de middengeleider zich een dubbel doorgetrokken streep bevindt. Daarnaast bevindt zich voor de middengeleider een verdrijvingsvlak. [11] De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte voorafgaand aan de middengeleider op de linkerweghelft is gaan rijden en stelt daarom ook vast dat verdachte over de dubbel doorgetrokken streep is gereden.
Daarnaast was verdachte ten tijde van het veroorzaken van het ongeluk onder invloed van alcohol. Uit bloedonderzoek is namelijk gebleken dat verdachte 0,85 milligram per milliliter alcohol in zijn bloed had, terwijl de grenswaarde 0,50 milligram per milliliter is. [12]
De rechtbank is van oordeel dat het ongeval, gelet op de ernst van deze gedragingen, aan de schuld van verdachte te wijten is in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Roekeloosheid
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of deze schuld is aan te merken als roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 in samenhang met artikel 175, tweede lid, WVW 1994, zoals primair ten laste is gelegd. Onder roekeloosheid als zwaarste schuldvorm moet worden verstaan een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, terwijl de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Van roekeloosheid in de zin van artikel 175 lid 2 in samenhang met artikel 6 WVW 1994 is in elk geval sprake als het gedrag ook als een overtreding van artikel 5a lid 1 WVW 1994 kan worden aangemerkt. Artikel 5a lid 1 WVW 1994 beschrijft – niet uitputtend – een reeks gedragingen. Als de verdachte, door een of meer van dergelijke gedragingen te verrichten, opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedraagt dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, kan dat gedrag als roekeloos worden aangemerkt als daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Schending van de verkeersregels
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte in de zin van artikel 5a WVW 1994 onvoldoende rechts heeft gehouden (lid 1 sub a), gevaarlijk heeft ingehaald (lid 1 sub b), in ernstige mate de maximumsnelheid heeft overschreden (lid 1 sub g), tegen de verkeersinrichting is ingereden (lid 1 sub j) en onder invloed van alcohol was (lid 2). Daarnaast heeft verdachte ingehaald voor en op een fietsoversteekplaats. Artikel 5a lid 1 WVW 1994 noemt in voornoemde reeks gedragingen het inhalen voor of op een voetgangersoversteekplaats (lid 1 sub e). Naar analogie met de wettekst stelt de rechtbank dat daaronder ook een fietsoversteekplaats dient te worden begrepen, nu een dergelijke voorziening op dezelfde wijze specifiek beoogt voetgangers en fietsers als kwetsbare verkeersdeelnemers te beschermen.
In ernstige mate geschonden
Artikel 5a WVW 1994 heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Daarbij moet het gaan om het meerdere keren of het gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel of het schenden van meerdere verkeersregels. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. De in de voorgaande rechtsoverweging genoemde overtredingen betreffen naar het oordeel van de rechtbank schendingen van voor de verkeersveiligheid belangrijke verkeersregels. Dit samenstel van gedragingen moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als ernstig verkeersgevaarlijk gedrag van verdachte.
Opzettelijk
De opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Het door verdachte te snel en onder invloed van te veel alcohol rijden kan niet anders dan opzettelijk gedaan zijn. Dit geldt ook voor het onvoldoende rechts houden, het gevaarlijk inhalen, het tegen de verkeersinrichting in rijden en het inhalen op een fietsoversteekplaats. Naar het oordeel van de rechtbank geldt voor al deze ernstige schendingen van de verkeersregels dat dit opzettelijk gebeurde.
Gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Dat ook daadwerkelijk levensgevaar te duchten was, blijkt uit het feit dat verdachte een aanrijding heeft veroorzaakt als gevolg waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat door het handelen van verdachte gevaar te duchten was voor zowel zwaar lichamelijk letsel als het leven van anderen.
Het voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW 1994. De rechtbank concludeert dan ook dat daarmee zonder meer sprake is van de zwaarste vorm van schuld, te weten roekeloosheid. Door het roekeloze rijgedrag van verdachte is [slachtoffer] komen te overlijden.
De slotsom is dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde misdrijf van artikel 6 WVW 1994, terwijl de schuld bestaat uit roekeloosheid.
Feit 2 primair
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks22 juni 2024 te Nijmegen als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Nieuwe Ubbergseweg/N325, op de kruising met de Ubbergseweg, roekeloos,
althans zeer dan wel aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaamheeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl deze weg een
(provinciale
)N-weg was, waarbij de rijbanen van elkaar gescheiden waren door een dubbele doorgetrokken streep en
/ofterwijl hij met het door hem bestuurde voertuig een vluchtheuvel (verhoogde middengeleider) naderde en
/ofwelke vluchtheuvel zich bevond op de wegas van de Nieuwe Ubbergseweg/N325 en
/ofop deze vluchtheuvel de borden D2 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 waren geplaatst, inhoudende het gebod die vluchtheuvel aan de rechterzijde voorbij te gaan,
- heeft gereden met een snelheid van
(ongeveer)95 km/uur, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid van 80 km/uur
, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden wasen
/of- op de Nieuwe Ubbergseweg/N325 een voor hem rijdend voertuig is gaan inhalen, althans heeft ingehaald en
/of- in strijd met artikel 3 van voormeld reglement niet aan zijn verplichting heeft voldaan zoveel mogelijk rechts te houden en
/of- in strijd met artikel 62 van voormeld reglement voornoemde vluchtheuvel en
/ofde borden D2 aan de linkerzijde voorbij is gereden en
/of- in strijd met het gestelde in artikel 19 van voormeld reglement, niet de snelheid van dat door hem bestuurde voertuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en
/ofde kruising met de Ubbergseweg kon overzien en waarover deze vrij was en
/of- is gebotst tegen
, althans in aanrijding gekomen meteen – vanuit de rijrichting van verdachte bezien – vanuit rechts dicht genaderd zijnde fietser, ten gevolge waarvan de bestuurder van die fiets ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander werd gedood
(te weten [slachtoffer]
), terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op
of omstreeks22 juni 2024 te Nijmegen, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,85 milligram
, in elk geval hoger dan 0,5 milligram,alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair en feit 2 primair:
De eendaadse samenloop van
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet
en
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (0,85 milligram per milliliter bloed).

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en 4 jaren ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat ten aanzien van feit 1 een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf van 240 uur dient te worden opgelegd. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw verzocht een geldboete van € 950,- op te leggen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft op 22 juni 2024 als bestuurder van een personenauto door roekeloos rijgedrag een ernstig verkeersongeval veroorzaakt, waarbij hij met hoge snelheid tegen een fietser is gebotst. De fietser, [slachtoffer] , overleefde deze aanrijding niet. Het gaat om een zeer ernstig feit met onomkeerbare gevolgen. Het leed en gemis zijn voor de nabestaanden en andere betrokkenen van [slachtoffer] immens. Hoe zwaar het de nabestaanden valt om het verlies van [slachtoffer] te verwerken hebben zij indringend verwoord in hun, ter zitting voorgelezen, slachtofferverklaring. Ter terechtzitting bleek dat de dood van [slachtoffer] ook veel anderen heeft aangegrepen. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij door zijn gevaarlijke verkeersgedrag een groot aantal mensen pijn en verdriet heeft toegebracht. Dat gevaarlijke verkeersgedrag bestond niet alleen uit het rijden onder invloed van alcohol, maar ook uit het schenden van meerdere verkeersregels die beogen de verkeersveiligheid van mede-verkeersdeelnemers te beschermen. Daarnaast heeft hij ook in meer algemene zin de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. Voor verdachte, andere verkeersdeelnemers en de samenleving als geheel moet duidelijk zijn dat dergelijk risicovol gedrag in het verkeer onaanvaardbaar is.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor de rechtspraak en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, opleggen. De rechtbank is van oordeel dat een aanzienlijke gevangenisstraf passend en geboden is bij de ernst van de feiten. De rechtbank legt daarnaast een deel van de gevangenisstraf als voorwaardelijke straf op als stok achter de deur voor verdachte, zodat hij in het verkeer een gewaarschuwd man is en blijft. De tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht zal op de straf in mindering worden gebracht. Daarnaast zal de rechtbank, mede ter bescherming van de verkeersveiligheid en van andere weggebruikers, aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen. De rechtbank acht een ontzegging voor de duur van 4 jaren passend en geboden, met aftrek van de tijd waarin het rijbewijs van verdachte al ingevorderd is geweest. De rechtbank komt hiermee tot een hogere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd, maar acht deze straf, gelet op de ernst van het verkeersgedrag van verdachte, geboden en meer in lijn met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
8. De toegepaste wettelijke bepalingen
De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 ontzegt verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 (vier) jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Leemreize (voorzitter), mr. I. de Bruin en mr. A. van Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Fliert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 september 2025.
mr. A. van Veldhuizen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024290725, gesloten op 26 februari 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 67, het schriftelijk bescheid, te weten het Schouwverslag d.d. 22 juni 2024 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 augustus 2025.
3.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 augustus 2025, het proces-verbaal van verhoor van getuige, p. 187, het proces-verbaal van verhoor van getuige, p. 214.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 117.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 115.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 153.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 117.
8.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 augustus 2025.
9.Het proces-verbaal van verhoor van getuige, p. 173.
10.Het proces-verbaal van verhoor van getuige, p. 187.
11.Het aanvullend proces-verbaal van bevindingen, p. 1.
12.Het schriftelijk bescheid, te weten een Rapport Alcohol en drugs in het verkeer van het [ziekenhuis] d.d. 8 juli 2024.