ECLI:NL:RBGEL:2025:7506

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
05/083149-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van mensensmokkel met overschrijding van de redelijke termijn

Op 22 augustus 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van mensensmokkel. De verdachte, geboren in Syrië en woonachtig in Duitsland, werd ervan beschuldigd op 2 april 2022 in Babberich, Nederland, samen met anderen, behulpzaam te zijn geweest bij het verschaffen van toegang tot Nederland voor een andere persoon zonder geldige verblijfspapieren. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldiging, terwijl de verdediging een partiële vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte bewust en nauw samenwerkten en dat zij wisten dat de toegang tot Nederland wederrechtelijk was. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het tenlastegelegde feit. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding niet aan de verdachte kon worden toegerekend en dat dit in de strafmaat moest worden verdisconteerd. De rechtbank gelastte ook de teruggave van een in beslag genomen mobiele telefoon aan de rechthebbende.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/083149-22
Datum uitspraak : 22 augustus 2025
Tegenspraak (279 Sv)
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1973 in [geboorteplaats] (Syrië),
wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] (Duitsland),
raadsman: mr. L.S. Wachters, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 april 2022 te Babberich, gemeente Zevenaar, althans in Nederland, tezamen en in verenging met een of meer anderen, althans alleen een of meer anderen,
te weten [naam 1] en/of [naam 2] , behulpzaam is/zijn geweest
bij het zich verschaffen van toegang tot en/of doorreis door Duitsland en/of Nederland
of hem daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft, door
- contact(en) te leggen en/of te onderhouden en/of afspraken te maken over de wijze van (smokkel)transport van voornoemde persoon en/of
- voornoemde persoon in een voertuig plaats te laten nemen en/of
- voornoemde persoon in dit voertuig te vervoeren/te rijden door Duitsland en/of
(naar) (een afgesproken locatie in) Nederland en/of
- voor dit (smokkel)transport een bedrag van 450 euro te vragen/ontvangen,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans ernstige reden
had(den) te vermoeden dat die toegang en/of doorreis wederrechtelijk was.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. Daarbij heeft de officier van justitie partiële vrijspraak gevorderd ten aanzien van
  • het deel van de tenlastelegging dat ziet op de doorreis door Duitsland, en
  • het ten laste gelegde gedeelte ‘voor dit (smokkel)transport een bedrag van 450 euro te vragen/ontvangen’.
Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat de gesmokkelde [naam 2] betreft en dat [naam 1] weggestreept kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van het ten laste gelegde gedeelte dat ziet op de doorreis door Duitsland en ‘voor dit (smokkel)transport een bedrag van 450 euro te vragen/ontvangen’. Voor het overige is geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Op 2 april 2022 zagen verbalisanten op de Rijksweg A12 te Babberich een auto met Duits kenteken rijden. Zij voerden een controle uit. De bestuurder van de auto betrof verdachte. Medeverdachte [medeverdachte] zat op de achterbank. De bijrijder bleek [naam 1] . Hij had een Syrische identiteitskaart en een Syrisch paspoort. [2]
[naam 1] heeft verklaard dat hij op 1 april 2022, samen met [naam 3] , bij [medeverdachte] (medeverdachte) in Duitsland was aangekomen. Later kwam de man van [medeverdachte] (hierna: verdachte) thuis. [naam 1] heeft verdachte gevraagd of hij iemand kent die hem met de auto naar Nederland kan brengen. Verdachte had iemand gebeld en wat afgesproken. De chauffeur was te laat en verdachte bood aan om [naam 1] naar Nederland te brengen. Verdachte had die ochtend contact met de broer van [naam 1] en had hem de locatie in Nederland gestuurd waar ze elkaar zouden treffen. Verder heeft [naam 1] verklaard dat zijn hele reis naar Duitsland illegaal is geweest. Hij is van het ene land naar het andere land gereisd zonder geldige papieren. Verder heeft hij verklaard dat verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] wisten dat hij illegaal in Europa was. [3]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat zij met haar man, verdachte, op 2 april 2022 in de auto zat en dat [naam 1] meereed. [4] Verdachte heeft verklaard dat [naam 1] een stuk mee reed en door iemand anders zou worden opgehaald in Nederland. [5]
De rechtbank stelt vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een persoon ( [naam 1] / [naam 2] , over de naam bestaat verwarring) in hun auto vanuit Duitsland naar Nederland meenamen. Dit betekent dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] behulpzaam zijn geweest bij het verschaffen van de toegang tot Nederland. Dat die toegang tot Nederland van [naam 1] / [naam 2] wederrechtelijk was, leidt de rechtbank af uit zijn eigen verklaring dat hij geen geldige verblijfstatus had in Duitsland (de rechtbank: en daarmee het Schengengebied/Nederland). Dit wordt bevestigd door het Gemeenschappelijke Grens Coördinatiecentrum dat heeft aangegeven dat [naam 1] “niet voorkomt in Duitsland”. [6] De rechtbank acht bewezen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bewust en nauw hebben samengewerkt en dat dus sprake is van medeplegen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte en de medeverdachte wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden dat die toegang wederrechtelijk was. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. Verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat zij [naam 1] / [naam 2] onderweg bij een tankstation tegenkwamen en hem niet kenden, hij vroeg hen om mee te mogen rijden en zij hebben hem geholpen door hem een lift te geven. Een gelijkluidend verhaal hebben [medeverdachte] en [naam 1] / [naam 2] in eerste instantie ook verklaard. Later is verdachte op die verklaring deels teruggekomen en heeft hij verklaard: “het klopt niet wat ik heb gezegd” en heeft hij zich vervolgens vooral op zijn zwijgrecht beroepen. [naam 1] / [naam 2] heeft in latere instantie verklaard dat hij de dag ervoor al bij verdachte thuis was en dat verdachte en medeverdachte hem de volgende dag hebben meegenomen in de auto om hem naar Nederland te brengen.
Het feit dat verdachte, [naam 1] / [naam 2] en medeverdachte [medeverdachte] los van elkaar een gelijkluidende en – zo bleek later uit de verklaring van [naam 1] / [naam 2] en de overige stukken in het dossier – hoogstwaarschijnlijk leugenachtige verklaring hebben afgelegd, duidt op afgestemd handelen. Het kan naar het oordeel van de rechtbank onder deze omstandigheden niet anders zijn dan dat verdachte wist dat hij [naam 1] / [naam 2] zonder de juiste papieren over de grens met Nederland hielp. Verder heeft [naam 1] / [naam 2] verklaard dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] wisten dat hij illegaal in Europa verbleef.
Gelet op het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en de medeverdachte [naam 1] / [naam 2] behulpzaam zijn geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland en dat verdachte wist dat die toegang wederrechtelijk was.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij
of omstreeks2 april 2022 te Babberich, gemeente Zevenaar, althans in Nederland,
tezamen en in verenging met een
of meerander
en, althans alleeneen
of meerander
en,
te weten [naam 1]
en/of [naam 2] , behulpzaam
is/zijn geweest
bij het zich verschaffen van toegang tot
en/of doorreis door Duitsland en/ofNederland
of hem daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft,door
- contact(en) te leggen en/of te onderhouden en/of afspraken te maken over de
wijze van (smokkel)transport van voornoemde persoon en
/of
- voornoemde persoon in een voertuig plaats te laten nemen en
/of
- voornoemde persoon in dit voertuig te vervoeren/te rijden
door Duitsland en/of
(naar
) (een afgesproken locatie in
)Nederland
en/of
- voor dit (smokkel)transport een bedrag van 450 euro te vragen/ontvangen,
terwijl hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s)wist
(en
),
althans ernstige reden
had(den) te vermoedendat die toegang
en/of doorreiswederrechtelijk was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van het een ander behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland, terwijl hij weet dat die toegang wederrechtelijk is.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van drie jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij de eis van de officier van justitie.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van mensensmokkel. Mensensmokkel maakt een ernstige inbreuk op de internationale rechtsorde en doorkruist het overheidsbeleid van bestrijding van illegaal verblijf en illegale toegang tot Nederland en andere Europese landen. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat deze mensensmokkel niet gepaard ging met enige financiële vergoeding en verdachte en de medeverdachte meer handelden in het kader van een ‘vriendendienst’. Er is ook geen sprake geweest van een vorm van mensensmokkel die gepaard is gegaan met uitbuiting of mensonterende omstandigheden van de gesmokkelde. Tot slot weegt de rechtbank mee dat verdachte niet eerder in Nederland door de strafrechter is veroordeeld blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 juli 2025.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten voor mensensmokkel, waarbij in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden het uitgangspunt is. De rechtbank komt echter tot een lagere gevangenisstraf en zal die geheel voorwaardelijk opleggen, vanwege het procesverloop. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Op 2 april 2022 is verdachte in verzekering gesteld en is jegens hem een handeling verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen haar door het Openbaar Ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank heeft op 22 augustus 2025 – en derhalve niet binnen twee jaren na dit moment – vonnis gewezen. De redelijke termijn is derhalve met ongeveer 17 maanden overschreden. Deze overschrijding van de redelijke termijn valt niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank zal deze overschrijding verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk zal worden opgelegd. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van twee maanden, geheel voorwaardelijk. Dat is lager dan door de officier van justitie geëist nu de rechtbank nog meer rekening houdt met de forse overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal de proeftijd bepalen op 2 jaren.

8.De beoordeling van het beslag

De rechtbank zal de teruggave van de Huawei mobiele telefoon aan de rechthebbende gelasten omdat geen sprake is van de gevallen als genoemd in de artikelen 33a of 36c, waardoor de telefoon niet voor verbeurdverklaring of onttrekking in aanmerking komt.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 197a van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
De beslissing op het beslag
 gelast de teruggave van de Huawei mobiele telefoon aan de rechthebbende.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Veldhuizen (voorzitter), mr. I. de Bruin, en mr. H.C. Leemreize, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L.M. van Schaik, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 augustus 2025.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de KMar Brigade Oostgrens-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27NM/22-001246, gesloten op 7 juli 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal, p. 8-10; proces-verbaal, p. 164.
3.Proces-verbaal van verhoorgetuige [naam 1] , p. 157-158 en 161.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 81-82.
5.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [verdachte] , p. 28.
6.Proces-verbaal, p. 174.