ECLI:NL:RBGEL:2025:7680

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
075263-25
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor belaging, diefstal met valse sleutel en bedreiging tegen het leven

Op 10 september 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een man die werd beschuldigd van belaging, diefstal met valse sleutel en bedreiging tegen het leven. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaar, en een taakstraf van 60 uur. Daarnaast werd een 38v-maatregel opgelegd, die een contact- en locatieverbod voor de aangever en diens woonplaats inhield. De rechtbank oordeelde dat de verdachte tussen 2 januari 2025 en 9 maart 2025 stelselmatig de persoonlijke levenssfeer van de aangever had geschonden door hem te belagen en te bedreigen. De verdachte had de aangever herhaaldelijk gebeld, zijn woning bezocht en dreigende uitlatingen gedaan. De rechtbank achtte de bedreigingen, waaronder "Ik steek je hartstikke kapot!" en "Kankerlijer, schiet je voor je flikker als je langs komt", voldoende om de verdachte schuldig te verklaren voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De diefstal van €200,- werd bewezen, waarbij de verdachte gebruik had gemaakt van de pinpas van de aangever zonder diens toestemming. De rechtbank sprak de verdachte vrij van feit 3, de afpersing, omdat de uitlatingen niet als bedreiging met geweld konden worden aangemerkt. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de aangever, en legde een straf op die de verdachte moest ontmoedigen om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/075263-25
Datum uitspraak : 10 september 2025
Tegenspraak ex art. 279 Wetboek van Strafvordering
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1986 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode 1] [woonplaats] .
Raadsman: mr. M. Kuipers, advocaat in Arnhem .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 februari 2025 t/m 3 maart 2025 te [plaats] (telkens) [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend (onder meer telefonisch) de woorden toe te voegen " Ik steek je hartstikke kapot!" en/of "kankerlijer, ik schiet je voor je flikker als je langs komt" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 2hij in of omstreeks de periode van 02 januari 2025 t/m 09 maart 2025 te [plaats] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] door
-die [slachtoffer] veelvuldig te bellen en/of
-met een verrekijker het huis van die [slachtoffer] in de gaten te houden
-zijn woning binnen te dringen
-door [slachtoffer] bij zijn woonhuis (onder meer in de nacht) te bezoeken en vervolgens op deuren te bonken en/of te schreeuwen
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
feit 3hij in of omstreeks de periooe van 11 februari 2025 tot emet 12 februari 2025 te [plaats] en/of te Velp, in de gemeente Rheden met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een bedrag van 500 euro en/of 200 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n), door
-het huis van die [slachtoffer] binnen te dringen en vervolgens tegen hem te roepen: "Ga zitten op de stoel anders steek ik je neer' en/of "je moet met mij meegaan om 700 euro in Velp te pinnen zodat ik mijn boete kan betalen", althans woorden van gelijke aard/strekking en vervolgens die [slachtoffer] geld heeft laten pinnen bij een pinautomaat;
feit 4hij op of omstreeks 11 februari 2025 te [plaats] en/of te Velp (gemeente Rheden) een geldbedrag van 200 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel door het onbevoegd gebruik te maken van de pinpas van die [slachtoffer] en daarmee telefonisch via de saldolijn opdrachten ING het bedrag naar zijn rekening over te maken.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het tenlastegelegde onder feit 1 tot en met 4.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, ten aanzien van feit 1, primair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu de door verdachte geuite woorden eerder een onbeheerste uiting van woede en/of frustratie betroffen, en geuit werden in de context van een verbroken vriendschap. Van bedreiging in juridische zin, is geen sprake. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de onderdelen “
onder meer telefonisch” en “
telkens” uit de tenlastelegging dienen te worden weggestreept, omdat hiervoor het bewijs ontbreekt. De raadsman heeft zich gerefereerd ten aanzien van feit 2, maar heeft opgemerkt dat zijns inziens de handelingen “
met een verrekijker het huis van die [slachtoffer] in de gaten te houden” en “
zijn woning binnen te dringen” dienen te worden weggestreept. De stelselmatigheid van beide handelingen kan volgens de raadsman niet worden aangetoond. Voor het in de gaten houden met de verrekijker is er bovendien onvoldoende bewijs. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte het oogmerk had om aangever te dwingen iets te doen of niet te doen, zodat ook deze onderdelen uit de tenlastelegging dienen te worden weggestreept. De raadsman heeft ten aanzien van feit 3 betoogd dat uit het dossier niet volgt dat verdachte de woorden “
Ga zitten op de stoel anders steek ik je neer” heeft geuit. Wel is gebleken dat hij de woorden “
Ga zitten op de stoel anders pak ik een mes” heeft geuit. Dit betreffen geen woorden van gelijke aard of strekking, en zij impliceren geen geweld en/of bedreiging met geweld. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van feit 3. De raadsman heeft zich tot slot gerefereerd ten aanzien van feit 4.
Beoordeling door de rechtbank
Vrijspraak
feit 3
Uit het proces-verbaal van de beschrijving van de camerabeelden komt naar voren dat verdachte op 11 februari 2024 de woning van aangever binnenging en tegen hem zei dat een boete die verdachte moest betalen, de schuld zou zijn van aangever. Aan verdachte is onder andere ten laste gelegd dat verdachte toen zou hebben gezegd: “
Ga zitten op de stoel anders steek ik je neer.” Uit de beschrijving van de camerabeelden is echter gebleken dat verdachte tegen aangever zei: “
Blijf zitten. Blijf zitten. Blijf zitten. Anders pak ik een mes als je niet blijft zitten.” De rechtbank is van oordeel dat deze uitlating van verdachte een andere betekenis heeft dan de ten laste gelegde uitlating. Die ten laste gelegde uitlating kan dan ook niet bewezen worden met behulp van de uitlating die wél is gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen op pagina 65, noch anderszins.
Hetgeen resteert van de tenlastelegging, waaronder de uitlating: “
je moet met mij meegaan om 700 euro in Velp te pinnen zodat ik mijn boete kan betalen”, houdt geen geweld of een bedreiging met geweld in. Verdachte zal daarom van feit 3 worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Aangever [slachtoffer] deed aangifte en klacht van belaging en bedreiging met de dood door verdachte. Verdachte bonkte geregeld tegen de deuren, ook midden in de nacht. De laatste tijd zocht verdachte bijna dagelijks contact, door doodsbedreigingen en kloppen aan de deur. Aangever heeft in het verleden al geprobeerd om de overlast te doen stoppen door een aangetekende brief aan verdachte te sturen. Aangever nam zelf nooit contact op met verdachte. Laatst gaf een van zijn buren aan dat hij zag dat verdachte vaak kwam. Ook in de nacht had de buurman verdachte opgenomen, omdat verdachte door de brievenbus van aangever zat te schreeuwen. [2]
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 11 februari 2025 bij zijn woning in de [adres 2] te [plaats] aan kwam. Aangever maakte zijn voordeur open en stond in de deuropening toen verdachte opeens naast hem stond. Verdachte duwde de voordeur verder open. Aangever zei tegen verdachte dat hij geen toestemming had om zijn woning te betreden. Desondanks betrad verdachte zijn woning. Vervolgens begon verdachte aangever te vertellen over een bekeuring die hij niet kon betalen. Aangever zei tegen verdachte dat hij mee ging met verdachte, maar dat het niet vrijwillig was en dat hij niet vrijwillig het geld aan verdachte afstond. Verdachte zei dat ze naar Velp moesten om geld op te nemen bij de pinautomaat. Vervolgens is aangever met verdachte naar Velp gefietst. Er bleek niet genoeg geld op de bankrekening van aangever te staan. Vervolgens gaf aangever zijn telefoon aan verdachte waarna verdachte het telefoonnummer [telefoonnummer 1] belde. Van de Saldolijn opdrachten ING had aangever geen verstand. Daarom verrichte verdachte alle handelingen. Verdachte vroeg tijdens het bellen om de bankpas van aangever, omdat hij een bepaald nummer moest opnoemen. Ongeveer 15 minuten later belde aangever nog een keer de Saldolijn opdrachten ING. Zo kwam aangever erachter dat er 200 euro was afgeschreven. [3]
Er is onderzoek gedaan aan de telefoon van verdachte. Verbalisant [verbalisant 1] toetste tijdens dit onderzoek het telefoonnummer van aangever in en zag vervolgens dat het telefoonnummer van aangever, [telefoonnummer 2] , in beeld verscheen. De verbalisant bekeek vervolgens de recente contactmomenten met dit contact. De verbalisant zag dat er 163 contactmomenten waren, verspreid over 16 dagen. Het eerste contactmoment was op 18 februari 2025 om 21:41 uur. Het laatste contactmoment was op 9 maart 2025 om 12:39 uur. Alle contactmomenten waren uitgaand. Er werd bijna dagelijks, meerdere keren, uitgaand gebeld met aangever. [4]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft camerabeelden uitgekeken van camera’s die bij de woning van aangever, gelegen aan de [adres 2] te [plaats] , waren geplaatst. Uit de registraties van de camerabeelden bleek het volgende:
 Verdachte stond tussen 2 januari 2025 en 9 maart 2025 16 keer duidelijk op de camera bij de woning van aangever [5] ;
 Verdachte werd op 9 februari 2025 door verbalisanten in de achtertuin van aangever aangetroffen.
Op 2 januari 2025 belde aangever naar de politie dat verdachte voor de deur (de rechtbank begrijpt: van zijn woning) stond. Verbalisanten troffen verdachte aan en voerden een stopgesprek met hem.
Op de camerabeelden van 11 februari 2025 zag de verbalisant het volgende. Op camera 1 zag de verbalisant dat eerst aangever naar binnen ging en verdachte hem de woning in achtervolgde. Er waren hierbij ook geluidsfragmenten te horen. Het volgende werd door de verbalisant onder andere gehoord:
- Verdachte gaf aan dat hij door aangever in de problemen was gekomen door een boete. Hij gaf aangever hiervan de schuld;
- Deze boete was opgelopen tot 700 euro;
- Verdachte gaf aan dat aangever deze vandaag ging betalen;
- Aangever zei: “
Als ik jou nou 700 euro geef. Onvrijwillig, zeg ik erbij. Ga je dan wel meteen naar huis?”;
Uiteindelijk werd door verdachte en aangever besloten om met twee fietsen naar Velp te gaan om daar te gaan pinnen.
Op de camerabeelden van 19 februari 2025 werd gezien dat verdachte het pad op kwam lopen, waarna hij naar de voordeur liep. Vervolgens::
- 14.06.30 uur: de verbalisant zag dat verdachte naar de voordeur liep en gehurkt ging zitten bij de brievenbus.
- 14.07.40 uur: de verbalisant zag dat verdachte overeind kwam staan en hard op de deur ging bonken;
- 14.07.49 uur: de verbalisant zag dat verdachte met zijn hand reikte naar het raam van de keuken en dat hij op het raam bonkte. Daarna stond verdachte weer bij de voordeur;
- 14.09.50 uur: de verbalisant zag dat verdachte bij de voordeur wegliep en vertrok;
- 14.17.45 uur: de verbalisant hoorde dat de telefoon van aangever over ging en dat aangever opnam. Daarna hoorde verbalisant een stem die hij herkende als die van verdachte. Hij hoorde verdachte zeggen: “
Ik steek je hartstikke kapot!
Op de camerabeelden van 27 februari 2025 om 00:36 uur werd gezien dat verdachte het pad van de woning van aangever op kwam lopen. Verdachte bleef even stilstaan voor het keukenraam. Verdachte had zijn handen voor zich en leek iets te doen. Vervolgens ging verdachte gehurkt bij de voordeur zitten. Om 00:37 uur vertrok verdachte.
Op de camerabeelden van 3 maart 2025 werd het volgende door de verbalisant gezien. Op camera 1 zag de verbalisant dat verdachte om 05:40:50 uur aan kwam lopen op het pad bij aangever. En op daarop volgende tijdstippen:
- 05:40:58 uur: De verbalisant zag dat verdachte naar de voordeur toe liep en aldaar gehurkt ging zitten.
- 05.41.25 uur: De verbalisant zag dat verdachte rechtop ging staan. De verbalisant zag en hoorde vervolgens dat verdachte meerdere malen hard op de deur bonkte.
- 05.41.50 uur: De verbalisant hoorde dat verdachte door de brievenbus heen schreeuwde. De verbalisant hoorde dat verdachte onder andere schreeuwde
:
Kankerlijer, schiet je voor je flikker als je langs komt
.
- 05.42.23 uur: De verbalisant zag en hoorde vervolgens dat verdachte meerdere malen hard op de deur bonkte. [6]
feit 2
Aan verdachte is onder feit 2 belaging ten laste gelegd. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank stelt vast dat verdachte aangever in de ten laste gelegde periode veelvuldig heeft gebeld. Uit onderzoek aan de telefoon van verdachte blijkt dat hij in de periode van 18 februari 2025 tot en met 9 maart 2025 163 keer uitgaand heeft gebeld met aangever. Daarnaast is gebleken dat verdachte aangever bij zijn woning heeft bezocht en dat hij daarbij op de deuren heeft gebonkt en heeft geschreeuwd. Een aantal van deze bezoeken door verdachte vonden plaats in de nacht. Uit de camerabeelden en de verklaring van aangever is ten slotte gebleken dat verdachte op 11 februari 2025 de woning van aangever binnendrong, terwijl hij geen toestemming had om binnen te komen. Al deze gedragingen vonden plaats na 2 januari 2025, de dag dat er door de politie met verdachte een stopgesprek werd gevoerd en hem dus bekend moet zijn geweest dat aangever niet langer met hem in contact wilde zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangever (naar objectieve maatstaven bezien) zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Dat niet elke gedraging, zoals het binnendringen in de woning van aangever, stelselmatig was, doet niet af aan het oordeel dat het geheel van gedragingen van verdachte een stelselmatig inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangever vormde.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met deze gedragingen het oogmerk had om aangever te dwingen iets te dulden en hem vrees aan te jagen. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van feit 2. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de woning van aangever in de gaten hield met een verrekijker, nu uit het dossier niet volgt dat hij dit daadwerkelijk deed. De rechtbank zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
feit 1
De rechtbank stelt, op basis van het proces-verbaal waarin verbalisant [verbalisant 2] de camerabeelden van de woning van aangever beschrijft, vast dat op 19 februari 2025 werd gehoord dat verdachte om 14:06 uur bij de woning van aangever was en vervolgens vertrok. Vervolgens werd er op de camerabeelden gehoord dat de telefoon van aangever overging en dat een stem, die de verbalisant herkende als van verdachte, zei: “
ik steek je hartstikke kapot”. Op basis van dit proces-verbaal stelt de rechtbank daarnaast vast dat verdachte op 3 maart 2025 door de brievenbus van aangever “
Kankerlijer, schiet je voor je flikker als je langs komt” riep.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Op basis van de aangifte en het genoemde proces-verbaal stelt de rechtbank vast dat verdachte meermalen, op 19 februari en 3 maart 2025, bedreigende uitlatingen in de richting van aangever heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gedane uitlatingen op zichzelf genomen van dien aard zijn dat zij als bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kunnen worden aangemerkt. Dat de uitlatingen in een emotionele ontlading zouden zijn gedaan, zoals aangevoerd door de verdediging, doet hier niet aan af. Gelet op de aard van de uitlatingen en de context waarin deze werden gedaan, te weten een verbroken vriendschap, gevolgd door een periode van overlast en lastigvallen door verdachte, kon bij aangever de redelijke vrees ontstaan dat verdachte zijn bedreiging daadwerkelijk zou uitvoeren en dat zijn leven in gevaar was of hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
De rechtbank acht feit 1 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
feit 4
Er zijn historische gegevens opgevraagd van de bankrekening van verdachte. Daaruit blijkt dat er op 12 februari 2025 (de rechtbank begrijpt: 11 februari 2025) om 17:53 uur via de Saldolijn een bedrag van 200 euro op de bankrekening van verdachte bijgeschreven is. Dit geldbedrag van 200 euro was afkomstig van bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] , op de naam van aangever. [7]
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 11 februari 2025 samen met aangever naar de pinautomaat in Velp is gefietst. Verdachte stelde dat aangever een geldboete moest betalen, die volgens verdachte de schuld van aangever was. Aangever zei tegen verdachte dat hij wel meeging om te pinnen, maar dat dit niet vrijwillig was. Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat, toen het pinnen bij de pinautomaat niet (verder) lukte, verdachte met de telefoon van aangever met de Saldolijn opdrachten van ING belde. Verdachte liet vervolgens € 200,- van de bankrekening van aangever overmaken naar zijn eigen bankrekening. Daarmee heeft verdachte het geldbedrag van aangever weggenomen, terwijl aangever uitdrukkelijk te kennen had gegeven dat hij niet vrijwillig geld wilde geven aan verdachte. Uit de verklaring van aangever is gebleken dat aangever niet goed begreep wat verdachte met zijn telefoon en bankpas aan het doen was. Naderhand hoorde hij pas dat het geldbedrag van € 200,- van zijn bankrekening was afgeschreven.
De rechtbank acht daarmee de diefstal van het geldbedrag van € 200,- wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte dit geldbedrag onder zijn bereik bracht door gebruik te maken van een valse sleutel, door met de Saldolijn opdrachten ING te bellen en oneigenlijk gebruik te maken van de gegevens van aangever.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
feit 1hij
op verschillende tijdstippenin
of omstreeksde periode van 19 februari 2025 t/m 3 maart 2025 te [plaats] (telkens) [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend (onder meer telefonisch) de woorden toe te voegen "Ik steek je hartstikke kapot!" en
/of"kankerlijer,
ikschiet je voor je flikker als je langs komt"
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 2hij in
of omstreeksde periode van 2 januari 2025 t/m 9 maart 2025 te [plaats] ,
althans in Nederland,wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] door
-die [slachtoffer] veelvuldig te bellen en
/of-met een verrekijker het huis van die [slachtoffer] in de gaten te houden-zijn woning binnen te dringen
en-door [slachtoffer] bij zijn woonhuis (onder meer in de nacht) te bezoeken en vervolgens op deuren te bonken en
/ofte schreeuwen met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets
te doen, niet te doen,te dulden en
/ofvrees aan te jagen;
feit 4hij op
of omstreeks11 februari 2025
te [plaats] en/ofte Velp (gemeente Rheden) een geldbedrag van 200 euro,
in elk geval enig goed,dat
/die geheel of ten deleaan [slachtoffer]
, in elk geval aan een andertoebehoorde
(n)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/ofdat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel door het onbevoegd gebruik te maken van de pinpas van die [slachtoffer] en daarmee telefonisch via de saldolijn opdrachten ING het bedrag naar zijn rekening over te maken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
feit 2:
belaging
feit 4:
diefstal, terwijl de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, bij niet uitvoeren te vervangen door 90 dagen hechtenis. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht dient van deze straf te worden afgetrokken. Daarnaast dient aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden te worden opgelegd, met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat voor de duur van drie jaren een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr aan verdachte wordt opgelegd, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] en een gebiedsverbod voor de [adres 2] te [plaats] , waarbij na iedere overtreding van dit verbod één week vervangende hechtenis dient te worden toegepast. Deze maatregel zou dadelijk uitvoerbaar moeten worden verklaard. De officier van justitie heeft ten slotte verzocht het geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte spijt heeft van de feiten en dat hij sindsdien niet meer met justitie in aanraking is gekomen. Verdachte verblijft sinds 12 augustus 2025 naar aanleiding van een tegen hem genomen crisismaatregel, die inmiddels is verlengd, in een gesloten inrichting. De raadsman heeft erop gewezen dat verdachte zich heeft gehouden aan het eerder als schorsingsvoorwaarde opgelegde locatieverbod, zodat werd besloten om de elektronische monitoring te beëindigen. De raadsman heeft de rechtbank gevraagd te volstaan met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf, eventueel aangevuld met een taakstraf. Volgens de raadsman is verdachte bereid om zich te houden aan een contact- of locatieverbod.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft aangever [slachtoffer] gedurende een periode van drie maanden belaagd door hem veelvuldig te bellen, hem bij zijn woning te bezoeken en vervolgens op zijn deur te bonken en te schreeuwen. Ook is verdachte de woning van aangever binnengedrongen. Door zijn handelen heeft verdachte stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij met zijn handelen geheel voorbij is gegaan aan de gevoelens van en gevolgen voor aangever. Daarnaast heeft verdachte aangever bedreigd. Tot slot heeft verdachte een geldbedrag van € 200,- van aangever gestolen, door naar de Saldolijn van de ING te bellen en het geldbedrag van de bankrekening van aangever naar zijn eigen bankrekening te laten overschrijven. Verdachte heeft door aldus te handelen te kennen gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van aangever.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland van 13 augustus 2025. De reclassering spreekt van een agressief en gewelddadig gedragspatroon, gelet op het gewelddadige gedrag van verdachte tijdens de onderhavige feiten en het delictverleden van verdachte. In het procesdossier zijn meerdere politiemeldingen over verdachte uitgeschreven, die betrekking hebben op verward, overlastgevend en/of agressief gedrag. Door de niet meewerkende houding van verdachte heeft de reclassering geen zicht op de mogelijke delictgerelateerde criminogene factoren gekregen. Ook tijdens het huidige reclasseringstoezicht is maar beperkt zicht verkregen op de mogelijke delictgerelateerde problematiek, wegens de deels ontkennende houding van verdachte. Daarnaast toonde verdachte zich tijdens het reclasseringstoezicht meermalen grensoverschrijdend en moeilijk te sturen, waardoor het moeilijk was om inhoudelijke gesprekken met hem te voeren. Er waren gedurende het reclasseringstoezicht geen overtredingen met betrekking tot een opgelegd contact- en locatieverbod. Desalniettemin heeft de reclassering op 8 augustus 2025 geadviseerd om het reclasseringstoezicht voortijdig te beëindigen, omdat verdachte de overige schorsingsvoorwaarden onvoldoende naleefde. Bij een veroordeling acht de reclassering reclasseringsbemoeienis ten behoeve van passende risicobeheersing dan ook onuitvoerbaar. De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering schat het recidiverisico in als gemiddeld-hoog. Ter bescherming van het slachtoffer wordt de continuering van het contact- en locatieverbod noodzakelijk geacht, in de vorm van een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank zal, ook gelet op de vrijspraak voor feit 3, daarom een lagere taakstraf opleggen dan door de officier is gevorderd, namelijk een taakstraf van 60 uur, bij niet uitvoeren te vervangen door 30 dagen hechtenis. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal van die straf worden afgetrokken. Daarnaast acht de rechtbank een flinke stok achter de deur noodzakelijk, zodat verdachte in de toekomst niet nog eens de fout in zal gaan. Daarom zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden opleggen, met een proeftijd van 3 jaren.
Maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr
De rechtbank zal, zoals door de officier van justitie is gevorderd, aan verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr opleggen ter voorkoming van strafbare feiten gericht tegen [slachtoffer] . De maatregel bestaat uit een contactverbod met [slachtoffer] en een gebiedsverbod voor de [adres 2] te [plaats] voor de duur van drie jaren. Voor iedere keer dat verdachte niet aan de maatregel voldoet, zal één week hechtenis volgen, waarbij de totale duur van de vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt. Ter bescherming van [slachtoffer] zal de rechtbank de maatregel ook dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat er, gelet op de door de reclassering ingeschatte gemiddeld-hoge kans op recidive, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt richting [slachtoffer] .

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met feit 3 en 4 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 700,- aan materiële schade en € 150,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente vanaf 11 februari 2025, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Ten aanzien van het geldbedrag van € 200,- (feit 4) is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Immers is dit geldbedrag door verdachte van de bankrekening van aangever weggenomen. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade tot een hoogte van € 200,- kan worden toegewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering dat ziet op de materiële schade, ten bedrage van € 500,-, niet-ontvankelijk verklaren, nu verdachte is vrijgesproken van de onder feit 3 ten laste gelegde afpersing.
Smartengeld
Voor toekenning van immateriële schadevergoeding op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek moet – kort gezegd – sprake zijn van aantasting in de persoon in de vorm van lichamelijk letsel, een geschaad zijn in de eer of goede naam of van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Voor de laatste categorie geldt dat sprake moet zijn van geestelijk letsel (met onderbouwing) dan wel, bij afwezigheid daarvan, dat sprake moet zijn van een situatie waarin de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De benadeelde heeft niet gesteld op welke grondslag hij voor vergoeding van immateriële schade in aanmerking komt. Bovendien is niet (ambtshalve) gebleken dat van één van deze grondslagen in dit geval sprake is.
De benadeelde partij zal daarom in de vordering tot vergoeding van smartengeld niet-ontvankelijk worden verklaard.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Verdachte is vanaf 11 februari 2025 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd. De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f Sr de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 285, 285b en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder feit 3 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 legt op een
taakstrafvan
60 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uren in mindering wordt gebracht;
 legt een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende:
o Een gebiedsverbod. Het gebiedsverbod houdt in dat verdachte zich gedurende drie jaren niet bevindt in de [adres 2] te [plaats] ;
o Een contactverbod. Het contactverbod houdt in dat verdachte gedurende drie jaren zich onthoudt van – direct of indirect – contact met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1946 te [plaats] , wonende aan de [adres 2] , [postcode 2] te [plaats] .
 beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden in totaal. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen op grond van de opgelegde maatregel niet op;
 beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis;
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 4 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 200,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2025 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 200,- aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2025 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 4 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Bonder (voorzitter), mr. M.A. van Leeuwen en mr. M.M. Klaasen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Buscop, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 september 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2025094477, gesloten op 6 april 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 21-22.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 106-107.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 97.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 55-68.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 55-57, 61, 65-66 en 68.
7.Proces-verbaal van bevindingen p. 114 (met bijlage p. 116) en p. 119.