ECLI:NL:RBGEL:2025:7723

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
AWB-24_4846
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak omgevingsvergunning voor woningbouwproject na herstel van gebreken

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor de bouw van 130 woningen in de gemeente Lingewaard. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.B. de Jong, had beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. A.J. Likkel, dat op 29 mei 2024 de omgevingsvergunning had verleend. Eiser betoogde dat het college onvoldoende had onderbouwd dat de verkeerssituatie als gevolg van de nieuwe woningen een goede ruimtelijke ordening zou waarborgen. De rechtbank had eerder op 4 april 2025 een tussenuitspraak gedaan waarin het college werd opgedragen om het geconstateerde gebrek te herstellen. Na een aanvullende motivering van het college op 12 juni 2025, waarin werd ingegaan op de verkeerssituatie en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van eiser, oordeelde de rechtbank dat het college het gebrek had hersteld. De rechtbank concludeerde dat de toename van verkeer door de nieuwe woningen aanvaardbaar was en dat er geen onaanvaardbare verslechtering van het woon- en leefklimaat van eiser zou optreden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Eiser kreeg recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/4846

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.B. de Jong)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard, het college
(gemachtigde: mr. A.J. Likkel).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
de gemeente Lingewaard, de vergunninghouder (gemachtigde: [gemachtigde]).

Procesverloop

1. In het besluit van 29 mei 2024 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor 130 woningen aan de [locatie 1] in [plaats]. De omgevingsvergunning is met een herstelbesluit van 10 oktober 2024 gewijzigd. Het beroep van eiser is automatisch ook gericht tegen dit herstelbesluit. [1]
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De vergunninghouder sluit zich aan bij het verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser met zijn gemachtigde, de gemachtigde van het college en de gemachtigde van de vergunninghouder.
1.3.
In de tussenuitspraak van 4 april 2025 [2] (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
1.4.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak op 12 juni 2025 een aanvullende motivering ingediend. Eiser heeft hierop op 12 juli 2025 schriftelijk gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Overwegingen
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het college onvoldoende heeft onderzocht en gemotiveerd dat er qua verkeer sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft namelijk erkend dat de verkeerssituatie niet goed is en dat door de nieuwe woningen tijdelijk nog meer verkeer wordt toegevoegd aan een al slechte verkeerssituatie. Een afweging over wat het extra verkeer van de nieuwe woningen voor de goede ruimtelijke ordening in de tussentijd betekent, ontbrak. Dit had wel op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning duidelijk moeten zijn, omdat zo’n omgevingsvergunning alleen maar kan worden verleend als sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft het college daarom in de gelegenheid gesteld om het gebrek te herstellen door alsnog te onderbouwen dat met het toestaan van dit project in afwijking van het bestemmingsplan qua verkeer sprake is van een goede ruimtelijke ordening en daarbij in te gaan op de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van eiser.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college het gebrek heeft hersteld met de
aanvullende motivering van 12 juni 2025, gebaseerd op een aanvullende verkeerskundige notitie [3] (de notitie). Uit deze aanvullende motivering volgt namelijk, kort gezegd, dat het college op basis van de notitie een expliciete afweging heeft gemaakt over wat het extra verkeer als gevolg van de nieuwe woningen voor de verkeerssituatie, en daarmee voor het woon- en leefklimaat van eiser, in de tussentijd betekent. Op basis van die afweging trekt het college de conclusie dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening en de rechtbank vindt dat het college dit voldoende heeft gemotiveerd.
Verkeer
3. Eiser voert in zijn reactie aan dat de herstelpoging niet voldoet aan de opdracht die uit
(rechtsoverweging 6.4.1 en 6.4.2 van) de tussenuitspraak volgt, omdat het college geen planologische afweging heeft gemaakt van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de tijdelijke situatie (voor het woon- en leefklimaat van eiser).
3.1.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit de aanvullende motivering en de daaraan ten grondslag gelegde notitie volgt dat de relatieve en absolute toename van het verkeer ten gevolge van het beoogde woningbouwplan beperkt is, opgaat in het heersende verkeersbeeld en valt onder de dagelijkse schommelingen van de verkeersintensiteit. Verder volgt daaruit dat de toename van het verkeer geleidelijk plaatsvindt door de gefaseerde bouw van de woningen. Ook is meegenomen dat in de resultaten van de kruispuntberekeningen er relatief wel een groot verschil in de verliestijd zichtbaar is tussen de referentiesituatie en de plansituatie, maar dat deze situatie naar verwachting niet zal worden bereikt.
3.2.
Het college heeft vervolgens op basis van deze notitie als volgt overwogen:
“Op basis van de aanvullende notitie hebben wij onze afweging expliciet gemaakt over wat het extra verkeer van de nieuwe woningen voor de goede ruimtelijke ordening in de tussentijd betekent. De verkeerssituatie in de praktijk is inzichtelijker gemaakt en het is aannemelijk dat de rotonde de (gefaseerd) toenemende verkeersstromen als gevolg van dit woningbouwplan toch op acceptabele wijze kan verwerken tot het moment dat er verkeerslichten zijn geplaatst.
Wij stellen ons op het standpunt dat wij alsnog op basis hiervan hebben onderbouwd dat met het toestaan van dit project in afwijking van het bestemmingsplan qua verkeer sprake is van een goede ruimtelijke ordening.”
3.3.
Daarbij is het college ook expliciet ingegaan op de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van eiser:
“Op basis van het eerder uitgevoerde verkeersonderzoek en de aanvullende
notitie zijn wij van mening dat er geen onaanvaardbare verkeersdruk en daardoor geen onaanvaardbare verslechtering van zijn woon- en leefklimaat in zijn directe omgeving zal optreden.
Wat betreft de directe omgeving van de woning van eiser hebben wij eerder onderbouwd dat de [locatie 1] het toekomstige verkeer goed en veilig kan verwerken. De verwachte totale intensiteit van circa 800 motorvoertuigen per etmaal blijft ruimschoots onder de benoemde acceptabele grenzen voor de verkeersintensiteit op een erftoegangsweg (maximaal 3.000 mvt). Ook de kruispunten van de [locatie 2]-[locatie 3] die op circa 220 m en circa 260 m afstand van de woning van eiser liggen kunnen de toekomstige verkeersintensiteiten goed verwerken. Eiser heeft tijdens de zitting op 13 maart 2025 ook aangegeven persoonlijk weinig last te hebben van de verkeersdrukte op de [locatie 3].”
3.4.
Eiser heeft verder niet (bijvoorbeeld met een deskundigenrapport) gemotiveerd betwist dat qua verkeer sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
3.5.
De beroepsgrond slaagt niet.
Beroepsgronden over woon- en leefklimaat
4. In de tussenuitspraak is de rechtbank - in afwachting van de (eventuele) herstelpoging – nog niet ingegaan op de beroepsgronden van eiser over zijn woon- en leefklimaat in brede zin. Eiser vindt dat zijn woon- en leefklimaat niet voldoende is meegenomen in het besluit. Hij stelt dat zijn rustige leefomgeving en het mooie uitzicht verdwijnen. Er komt meer drukte, verkeer en geluidsoverlast. De open ruimte, het landelijke karakter en het waardevolle groen gaan volgens hem verloren en de zorgen van omwonenden zijn niet serieus genomen. Eiser heeft op de zitting verklaard dat hij de manier waarop het besluit tot stand is gekomen het meest vervelend vindt.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende rekening heeft gehouden
met het belang van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat van eiser en dat het college dat belang niet zwaarder hoefde te laten wegen dan het algemene belang om iets te doen aan de dringende woningnood. Het college heeft namelijk onderbouwd dat er door het inrichtingsplan een ruimtelijke en groene inpassing van de nieuwe woningen komt en dat er doorkijk naar het landschap blijft bestaan. De rand van de [locatie 1] wordt ‘vergroend’ door het aanplanten en aanleggen van een natuurlijke oever. Bovendien ligt het dichtstbijzijnde appartementengebouw op ongeveer 60 meter van de woning van eiser en ligt daar een groen ingericht gebied tussen. Verder is er volgens het college geen verlies van waardevol groen, omdat het nu een weiland is.
4.2.
De rechtbank begrijpt dat het voor eiser een grote verandering is van vrij uitkijken op grasland naar uitkijken op woningen, maar juridisch heeft eiser geen blijvend recht op vrij uitzicht. [4] Eiser heeft, door te stellen dat het drukker wordt en er geluidsoverlast komt, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het woon- en leefklimaat van eiser onaanvaardbaar wordt. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat het zo veel drukker wordt en dat het geluid zo sterk zal toenemen dat in de toekomst sprake zal zijn van een onaanvaardbare situatie.
4.3.
Over de manier waarop de omgevingsvergunning tot stand is gekomen, stelt de rechtbank vast dat daarvoor de wettelijke procedure is gevolgd. Eiser heeft in die procedure een zienswijze ingediend op de ontwerp-vergunning en heeft ook beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning. Hij heeft in die procedure kunnen zeggen wat hij wil over de omgevingsvergunning. De rechtbank ziet geen aanleiding voor de conclusie dat dit onzorgvuldig is geweest. Dat er dingen niet goed zouden zijn gegaan bij de totstandkoming van het besluit, is niet onderbouwd.
4.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
De overige beroepsgronden
5. Over de overige beroepsgronden van eiser heeft de rechtbank in de tussenuitspraak al geoordeeld.

Conclusie

6. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De
rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het college in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
6.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 907,- met een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 2.267,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, voorzitter, en mr. D. Bruinse-Pot en mr. A. Snijders, leden, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.De notitie van Goudappel van 4 juni 2025.
4.Zie bijvoorbeeld AbRvS 3 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4, r.o. 7.2.