ECLI:NL:RBGEL:2025:7852

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
19 september 2025
Zaaknummer
16.079196-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens verkrachting, vernieling, poging tot zware mishandeling, poging tot brandstichting, voorhanden hebben van professioneel vuurwerk en openbaar maken van naaktfoto’s

In deze strafzaak heeft de rechtbank Gelderland op 11 september 2025 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer over een verdachte die wordt beschuldigd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder verkrachting, vernieling, poging tot zware mishandeling, poging tot brandstichting, en het openbaar maken van naaktfoto's van zijn ex-vriendin. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een locatie- en contactverbod voor de duur van vijf jaar. De feiten zijn gepleegd in een periode van ongeveer anderhalf jaar, waarbij de verdachte herhaaldelijk zijn ex-partner heeft lastiggevallen en haar in gevaar heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij de impact op het slachtoffer aanzienlijk is geweest. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische problematiek van de verdachte, die heeft geleid tot een licht verminderde toerekeningsvatbaarheid. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van behandeling en begeleiding van de verdachte om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 16.079196-24, 16.024557-24 en 05.052560-25 (gev. ttz)
Datum uitspraak : 11 september 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1995 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de [verblijfplaats] .
Raadsvrouw: mr. A.T. van Vulpen, advocaat in Hilversum.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 16.079196-24
hij op of omstreeks 19 januari 2024 te [plaats] , door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] , heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] voornoemd, immers heeft verdachte:
-zijn vinger(s) en/of de punt van een pen in de anus van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of
gehouden en/of
-zijn vinger(s) en/of zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] heeft geduwd/gebracht en/of gehouden
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld en/of die
andere feitelijkheid hieruit dat verdachte
-die [slachtoffer 1] voornoemd met kracht bij haar lichaam heeft beet gepakt en/of op de bank en/of op
het bed heeft geduwd en/of gegooid en/of gesleurd en/of
-die [slachtoffer 1] met kracht bij haar gezicht heeft vastgepakt en/of in haar gezicht heeft geknepen en/of
-terwijl die [slachtoffer 1] op haar buik lag, bovenop het lichaam van die [slachtoffer 1] is gaan zitten, in elk geval met zijn knieën het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft (vast)geklemd, in elk geval die [slachtoffer 1] heeft vast gehouden en/of
-misbruik heeft gemaakt van zijn fysieke overwicht op die [slachtoffer 1] en/of
-is doorgegaan, in elk geval niet is gestopt, met het verrichten van seksuele handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] voornoemd, ondanks het feit dat die [slachtoffer 1] huilde en/of schreeuwde en/of (meerdere en/of op verschillende momenten) verbale uitingen, zoals “nee” en/of “niet doen” en/of “stoppen”, in elk geval woorden van die strekking;
parketnummer 16.024557-24
1
hij op of omstreeks 21 januari 2024 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning gelegen aan de [adres 1] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
[getuige 2] en/of [getuige 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield,
beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2
hij op of omstreeks 21 januari 2024 te [plaats] aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een wond in het bovenbeen en/of een beschadigde zenuw, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] met een mes en/of een stuk glas, althans een scherp voorwerp, in het been te steken/te snijden
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 januari 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer 1] met een mes en/of een stuk glas, althans een scherp voorwerp, in het been heeft
gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 21 januari 2024 te [plaats] [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met een mes en/of een stuk glas, althans een scherp voorwerp, in het been te steken/te snijden,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een wond in het bovenbeen en/of een beschadigde zenuw ten gevolge heeft gehad;
parketnummer 05.052560-25
1
hij op of omstreeks 15 februari 2025 te [plaats] , ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een aantal op korte afstand geparkeerde auto's te duchten was, door een explosief op de auto van [slachtoffer 1] (Peugeot 108, [kenteken] ) te bevestigen, welke explosief hij in brand heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 15 februari 2025 te [plaats] , een aantal visuele weergaven van seksuele aard, te weten een tweetal naaktfoto's van een persoon, te weten van [slachtoffer 1] , waarop die [slachtoffer 1] voornoemd te zien was met ontblote billen en benen en ontblote borsten, openbaar heeft gemaakt, terwijl verdachte wist dat die openbaarmaking nadelig voor die [slachtoffer 1] voornoemd kon zijn;
3
hij op of omstreeks 15 februari 2025 te [plaats] , al dan niet opzettelijk, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, professioneel vuurwerk, te weten 2 stuks vuurwerk van de categorie P1 die aan elkaar waren geplakt met tape/plakband, heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad en/of tot ontbranding heeft gebracht.

2.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Parketnummer 16.079196-24
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van het feit onder parketnummer 16.079196-24 niet-ontvankelijk moet worden verklaard. In het dossier bevindt zich een sepotbeslissing van 25 januari 2024. Deze beslissing is gericht aan aangeefster en bevat de mededeling dat er niet verder vervolgd zal worden voor verkrachting. Ten tijde van deze beslissing hadden het informatieve gesprek, de aangifte en het eerste verhoor van verdachte al plaatsgevonden. Op basis van die informatie is besloten de vervolging niet voort te zetten. Dat de sepotbeslissing daadwerkelijk bij verdachte bekend is geworden blijkt uit het feit dat verdachte tijdens het verhoor op 13 februari 2024 benoemt dat aangeefster contact heeft opgenomen met zijn advocaat en heeft laten weten dat de zaak is geseponeerd. Uit niets blijkt dat het Openbaar Ministerie de sepotbeslissing heeft herroepen. Volgens de raadsvrouw is op basis van het bericht aan aangeefster bij verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat hij voor dit feit niet verder zou worden vervolgd. Het Openbaar Ministerie heeft in strijd met de beginselen van de goede procesorde gehandeld door dat alsnog te doen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Het bericht waarnaar de raadsvrouw verwijst is geen sepotbeslissing van het Openbaar Ministerie. Het is een bericht van de politie. De politie is echter niet rechtens bevoegd om een beslissing te nemen over de (niet verdere) vervolging. Daarom dient het betreffende bericht te worden genegeerd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat het bericht van 25 januari 2024 afkomstig is van de politie en niet van het Openbaar Ministerie. Dit bericht is ook niet gericht aan verdachte, maar aan aangeefster, mevrouw [slachtoffer 1] . Bovendien wijkt het format waarin het bericht is gegoten af van het doorgaans bij een sepot gebruikte ‘kennisgeving sepot’. Verder bevat het bericht nog verschillende voorbehouden. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een sepotbeslissing waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat hij voor dit feit niet meer zou worden vervolgd. Dit geldt te meer nu niet is gebleken dat verdachte op enig moment navraag heeft gedaan naar de status van het betreffende bericht. De slotsom is dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van het feit onder parketnummer 05.079196-24.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

parketnummer 16.079196-24 [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, voor zover het betreft ‘de punt van de pen in de anus duwen/brengen/houden’ en ‘de vinger(s) en/of penis in de vagina duwen/brengen/houden’.
Voorts kan volgens de raadsvrouw niet worden bewezen dat verdachte met zijn vinger daadwerkelijk de anus is binnengedrongen, omdat dit slechts over de kleding is geweest.
Ten slotte heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit omdat geen sprake is geweest van dwang door (bedreiging met) geweld of (bedreiging met) een andere feitelijkheid.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank het volgende voorop. Voor zedenzaken geldt dat vaak slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij de (gestelde) seksuele handelingen; het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Veelal is het ook zo dat de (belastende) verklaring van het vermeende slachtoffer lijnrecht tegenover de (ontkennende) verklaring van de verdachte staat. Getuigen van de gebeurtenissen zijn er vaak niet. Die situatie doet zich ook hier voor.
Op grond van artikel 342, tweede lid, Sv kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient er sprake te zijn van steunbewijs. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige verklaarde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring ‘niet op zichzelf staat’, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Tussen de verklaringen van het vermeende slachtoffer en het overige bewijsmateriaal mag niet een te ver verwijderd verband bestaan. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank zal eerst toetsen of de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) op zichzelf beschouwd betrouwbaar kan worden geacht. De rechtbank zal – indien zij tot de conclusie zou komen dat die verklaring betrouwbaar is – vervolgens beoordelen of de verklaring van [slachtoffer 1] in voldoende mate wordt gesteund door ander bewijs.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 19 januari 2024 met verdachte had afgesproken om het een en ander te bespreken. Om ongeveer 21:15/21:30 uur was zij in de woning aan de [adres 2] in [plaats] . Verdachte kwam tien minuten later. Er waren geen andere mensen in de woning. Verdachte werd boos omdat zij haar schoenen nog aan had. Verdachte duwde haar op de bank, “zo pakken en zo gooien op de bank”. Hij deed haar legging uit. Ze had een legging en string aan die je in één keer uit kunt doen. Het bandje dat zij aan had om haar buik was ook stuk. Vervolgens liep hij naar de keuken om een vleeshamer te pakken. [slachtoffer 1] was in shock. Hij probeerde deze vleeshamer bij [slachtoffer 1] van achteren in te brengen. Dit lukte niet, omdat ze schreeuwde en tegenstribbelde. Hij deed haar benen naar boven, maar dat lukte niet, ze draaide zich om. Hij deed zijn vingers in haar vagina. Hij pakte haar en tilde haar toen naar de slaapkamer. Daar deed hij twee vingers in haar anus. Dat voelde [slachtoffer 1] en ze zei: “aaauw” en “niet doen”. [slachtoffer 1] lag toen op haar buik op bed en verdachte zat op haar benen. Ze kon toen niet lopen of draaien. [slachtoffer 1] wist dat het zijn vingers waren, omdat zij wist hoe zijn vingers daar achter voelen, ze deden dat wel vaker. Dan was het gewenst, maar nu wilde ze dit niet. Het deed zeer en hij bleef stil met zijn vingers. [slachtoffer 1] stribbelde tegen, maar “een man is sterker dan een vrouw”. Ze was zo in paniek, zo kende zij verdachte niet. Ze riep ook nog “stop.” Daarna haalde verdachte zijn vingers eruit, werd hij rustig en gingen ze praten. [slachtoffer 1] was aan het huilen om alles wat er was gebeurd. Verdachte had haar broek in de was gedaan, zodat zij daar niet weg kon. Uiteindelijk is zij daar om 23:30 uur weggegaan. Zij had een broek van verdachte aan. De legging die hij in de wasmachine deed, bracht hij zondag terug. [2]
[slachtoffer 1] is op 3 oktober 2024 nader gehoord bij de rechter-commissaris. Zij heeft verklaard dat verdachte op de avond van 19 januari 2024 meteen bij binnenkomst al boos was. Toen ze op de bank lag, lag zij op haar rug. Zij was ontbloot aan de onderkant. Ze zei: “nee, niet doen”. Toen ze op de slaapkamer waren en verdachte zijn vingers in haar anus stopte, had [slachtoffer 1] daar geen zin in. Zij vond het geen grap. Dat liet ze hem ook weten. Zij zei dat hij moest stoppen. Toen hij met zijn vingers in haar anus ging, moest zij huilen. [3]
[naam 1] , buurman ‘ [naam 1] ’, is gevraagd of hij op vrijdag 19 januari 2024 thuis was en of hij in de tijdsperiode van 21:15 uur tot 23:30 uur iets gezien dan wel gehoord heeft. [naam 1] heeft verklaard dat hij zich kan herinneren dat de benedenburen ruzie hadden. Daar woonden een jongen en een vrouw. Dat betreffende weekend kreeg hij de indruk dat ze ruzie hadden. Hij kon niet woordelijk horen wat er gezegd werd. Het enige dat hij wel gehoord heeft, was dat hij de buurvrouw hoorde zeggen: "dit wil ik niet". [4]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij nog een broek van [slachtoffer 1] had die zij had achtergelaten. Deze broek heeft hij zondag naar haar toegebracht, bij haar ouders aan de [straatnaam] in [plaats] . [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer 1] op 19 januari 2024 langs kwam. Hij was geïrriteerd en duwde haar op de bank en op bed. Hij stopte toen een vinger in haar kont. Dat deden zij wel vaker om elkaar te plagen. Hij merkte dat het geen plagen meer was. [slachtoffer 1] zei op dat moment: “niet doen”. [6]
Bij de aangifte van [slachtoffer 1] is een screenshot van een door haar op 13 januari 2024 ontvangen Whatsapp-bericht gevoegd. Dit bericht luidt: “Waar ben je!! Als je zo doorgaat zet ik vinger in je kont. Hoelaat kom je.” [7]
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] te twijfelen. De rechtbank acht die verklaring consistent, authentiek en voldoende gedetailleerd. [slachtoffer 1] heeft op drie momenten een verklaring afgelegd over de gebeurtenissen op 19 januari 2024. Zij heeft vrijwel direct melding gedaan van hetgeen haar is overkomen, namelijk op 20 januari 2024, en daarna heeft zij dit herhaald in de aangifte en bij de rechter-commissaris. [slachtoffer 1] heeft over de hiervoor weergegeven gebeurtenissen telkens hetzelfde verklaard. De rechtbank is verder van oordeel dat er geen indicaties zijn dat [slachtoffer 1] niet de waarheid heeft gesproken. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 1] dan ook betrouwbaar en daarmee bruikbaar als bewijsmiddel.
De rechtbank is tevens van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] op specifieke onderdelen wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de (deels bekennende) verklaring van verdachte, de verklaring van de buurman, het feit dat verdachte twee dagen na de gebeurtenissen de broek/legging van [slachtoffer 1] kwam terugbrengen en het dreigende Whatsapp-bericht van enkele dagen voor de gebeurtenissen.
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] volgt dat zij zowel verbaal als non-verbaal kenbaar heeft gemaakt dat zij niet gediend was van hetgeen verdachte met haar deed. [slachtoffer 1] schreeuwde, stribbelde tegen en draaide zich om. Ook zei ze tegen verdachte dat het pijn deed, dat hij het niet moest doen en dat hij moest stoppen. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij geïrriteerd was en [slachtoffer 1] op de bank en het bed duwde. Door geen gehoor te geven aan verbale en non-verbale signalen van verzet van [slachtoffer 1] heeft verdachte haar ertoe gedwongen de seksuele handeling te ondergaan. Bovendien vond dit alles plaats in een niet al te vriendschappelijke sfeer; [slachtoffer 1] had enige tijd daarvoor de woning verlaten om na te denken over de relatie, zij kwam op 19 januari 2024 naar de woning om een en ander met verdachte te bespreken en verdachte was die avond van begin af aan boos/geïrriteerd. Ook trok verdachte de legging van [slachtoffer 1] uit en stopte die in de wasmachine zodat zij niet weg kon gaan. Onder die omstandigheden is het onaannemelijk dat het met de vingers binnendringen van de anus van [slachtoffer 1] door verdachte vrijwillig is gegaan en/of dat dat is gebeurd in het kader van een grap. Ten slotte wijst de rechtbank nog op het Whatsapp-bericht dat [slachtoffer 1] een week eerder had ontvangen, hetgeen als een verkapt dreigement kan worden beschouwd. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw dat geen sprake is geweest van dwang.
De rechtbank stelt op grond van genoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] . Verdachte heeft [slachtoffer 1] met kracht vastgepakt, op de bank en op het bed geduwd/gegooid, zijn vingers in de vagina van [slachtoffer 1] gestopt, daarna twee vingers in de anus van [slachtoffer 1] gestopt en is bovenop het lichaam van [slachtoffer 1] gaan zitten terwijl [slachtoffer 1] op haar buik lag. Daarbij heeft [slachtoffer 1] gehuild en verschillende malen aangegeven dat ze het niet wilde en dat hij moest stoppen. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde verkrachting.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de punt van een pen in de anus van [slachtoffer 1] heeft gebracht en/of zijn penis in de vagina van [slachtoffer 1] heeft gebracht. Dat de punt van een pen in haar anus is geweest, dan wel dat verdachte zijn penis in haar vagina heeft gebracht, heeft [slachtoffer 1] zelf op geen enkel moment verklaard. De rechtbank zal verdachte daarom van deze onderdelen partieel vrijspreken.
[slachtoffer 1] heeft in de aangifte verklaard dat verdachte haar met kracht bij haar gezicht heeft vastgepakt en/of in haar gezicht heeft geknepen, maar dit pas gebeurde nadat verdachte zijn vingers in de anus van [slachtoffer 1] had gebracht en weer had teruggetrokken. Daarmee kan niet worden bewezen dat deze handeling ook onderdeel uitmaakte van het geweld dat verdachte gebruikte om [slachtoffer 1] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] . Ook van dit onderdeel zal verdachte dus partieel worden vrijgesproken.
parketnummer 16.024557-24 [8]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot vrijspraak van de onder 2 primair ten laste gelegde zware mishandeling. De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van de onder 2 primair ten laste gelegde zware mishandeling moet worden vrijgesproken. Met betrekking tot de onder 1 en 2 subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd. Verdachte heeft over feit 2 verklaard dat hij een verkeerde beweging heeft gemaakt, maar dat hij aangeefster enkel bang wilde maken zodat hij in de auto kon stappen.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 26 van 151;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 38-39 van 151;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 april 2025.
Feit 2
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op zondag 21 januari 2024 zag dat verdachte bij de woning van haar ouders in [plaats] een glazen fles op de voorruit van de woning gooide en dat het raam stuk ging. [slachtoffer 1] werd heel boos en verdachte rende weg in de richting van de weg aan het einde van het hofje. [slachtoffer 1] rende uit reactie achter hem aan. Verdachte liet een wit tasje van Action vallen en [slachtoffer 1] hoorde een soort van glasgerinkel. Verdachte stopte tijdens het rennen en pakte toen het tasje weer op en rende verder. Verdachte sloeg weer rechtsaf en zo kwamen zij aan de achterkant van de woning van haar ouders. Ongeveer op het midden van de weg stopte verdachte opeens met rennen en draaide hij zich om. [slachtoffer 1] stopte ook en stond op ongeveer drie meter afstand van verdachte. Zij stond een beetje schuin tegenover hem, wat dichter richting de geparkeerde auto's aan. Zij zag toen dat verdachte iets uit zijn jaszak haalde. Zij zag niet wat voor voorwerp dit was, want het ging heel snel. Verdachte liep toen heel dreigend op haar af. Zij zei toen nog tegen hem: "Dit wil je niet doen, stop, stop." [slachtoffer 1] dacht toen echt dat verdachte haar ging neersteken. Zij deed een paar stappen achteruit en kwam tegen de auto van haar vader aan. Verdachte kwam dichter naar haar toe en zei nog: "Sorry [slachtoffer 1] ." Toen maakte hij een zwaaiende beweging naar haar toe. [slachtoffer 1] voelde dat hij haar met een voorwerp stak ter hoogte van haar linker heup. Zij voelde een enorme stekende pijn. [slachtoffer 1] viel op de grond. Zij zag dat verdachte wegrende en op de weg nog spullen wilde oppakken die waren gevallen, maar dat dit hem niet lukte. Toen [slachtoffer 1] op de grond lag, voelde zij haar linkerbeen niet meer. [9]
Getuige [getuige 2] , de vader van aangeefster [slachtoffer 1] , heeft verklaard dat hij zag dat zijn dochter samen met verdachte ter hoogte van zijn auto stond. Zijn dochter stond met haar rug naar hem toe en verdachte stond tegenover haar. [slachtoffer 1] bevond zich op een afstand van ongeveer zeven meter toen hij zag dat verdachte met zijn rechterhand een stekende beweging naar zijn dochter
maakte. Hij zag dat hij een stukje door zijn knieën zakte en dat hij met zijn rechterhand naar achter haalde en vervolgens in de richting van zijn dochter stak. [slachtoffer 1] hoorde dat zijn dochter schreeuwde: "Aaaaah, [verdachte] ." Hij zag dat zij naast zijn auto op de grond viel. [10]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij nadat hij de ruit had ingegooid meteen is weggerend. [slachtoffer 1] rende achter hem aan. Toen hij de bocht om ging, gleed hij uit. De fles die hij over had, ging kapot. [slachtoffer 1] kwam achter hem aan en door de val had hij geen voorsprong meer. Zij stond heel dicht bij hem. Hij had een stuk glas opgepakt en zei tegen haar dat zij weg moest gaan. Het kan zijn dat hij een stekende beweging heeft gemaakt. [11]
Op 25 januari 2024 is door forensisch arts in opleiding [naam 2] het volgende letsel bij [slachtoffer 1] vastgesteld:
- een snijwond op de buitenzijde van de linker bil van circa 5,5 cm lang, die met 7 hechtingen is gehecht;
- een gele bloeduitstorting rondom de wond met een maximale breedte van 5,5 cm en een hoogte van 3,5 cm;
- een paarse bloeduitstorting rechtsonder de wond, in de richting van de bil, van circa 3,5 cm bij 1,5 cm.
De geschatte duur van verdere genezing is vier weken. [12]
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 1] met een stuk glas in haar bovenbeen heeft gestoken. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe deze gedraging moet worden gekwalificeerd.
In overeenstemming met de standpunten van de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het [slachtoffer 1] toegebrachte letsel niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Uit de letselrapportage volgt dat [slachtoffer 1] een snijwond op de buitenzijde van haar linker bil heeft opgelopen, alsmede twee bloeduitstortingen. De geschatte duur van verdere genezing is vier weken. De rechtbank leidt hieruit af dat er geen levensbedreigend letsel is toegebracht. Bovendien was de noodzakelijke medische behandeling (hechtingen) beperkt van aard en was sprake van een beperkte genezingsduur van één maand. Hoewel er vermoedelijk sprake zal zijn van een permanent zichtbaar litteken, bevindt dit litteken zich niet op een plaats op het lichaam dat deze zodanig ontsierend is dat om die reden sprake is van zwaar lichamelijk letsel (zoals bijvoorbeeld het geval is bij een litteken in het gezicht). Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht de kans dat [slachtoffer 1] door de gedraging – het steken met een stuk glas in het bovenbeen – zwaar lichamelijk letsel zou oplopen daarentegen naar algemene ervaringsregels wel aannemelijk. Het op een dergelijke manier steken brengt de aanmerkelijke kans op (diepe) snijwonden met zich, waarbij zenuwen, pezen of aderen worden geraakt en waarvoor medisch ingrijpen noodzakelijk is en een lange genezingsduur in de rede ligt. De gedraging van verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het – behoudens contra-indicaties, waarvan hier niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft daarmee voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gehad. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
parketnummer 05.052560-25 [13]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Feiten 1 en 3
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op zaterdag 15 februari 2025, omstreeks 01:00 uur, thuis, was samen met haar ouders. Zij werd wakker gemaakt door haar ouders die haar vertelden dat haar ex, verdachte, bij haar auto stond en dat er rook bij haar auto was. [slachtoffer 1] belde 112 omdat zij zeker wist dat het haar ex betrof. Zij herkende hem aan zijn jas, zijn loopje en zijn schoenen. Zij zijn in totaal negen jaar samen geweest en hebben ook samengewoond. [slachtoffer 1] liep naar boven en keek uit het raam richting haar auto, een witte Peugeot 108, voorzien van het kenteken [kenteken] . [slachtoffer 1] zag witte rook bij de achterkant van haar auto. Zij zag tevens oranje vlammen. De vlammen waren net zo hoog als haar auto. Verdachte was nog steeds bij haar auto bezig. Haar vader zei hij dat er een stuk vuurwerk op het rechterachterraam van haar auto zat en dat hij het eraf had gehaald en op de grond had gegooid. In afwachting van de politie keek [slachtoffer 1] samen met haar ouders de beelden terug. Zij zag dat verdachte ook voor het huis langs liep. Zij zag op die beelden zijn gezicht. [slachtoffer 1] herkende hem meteen. Zij herkende hem aan zijn kleine ogen en aan zijn kleine, smalle lichaamsbouw. Verder herkende zij de jas die hij droeg. Die droeg hij vaker. Toen de politie er was zag [slachtoffer 1] dat er een soort witte stof op de rechterachterraam van de auto zat. [14]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij een deurbelcamera en een camera achter heeft die continue opnemen. Op 15 februari 2025 iets over 12 uur ‘s nachts werd hij wakker door de verlichting op zijn tablet. Hij keek op zijn tablet en zag verdachte de hoek van zijn woning omlopen. [getuige 2] herkende zijn jas, een zwart heupjack van het merk The North Face. Hij herkende de jas direct met logo op de linkerborst en op de rug, rechter achterzijde. Verdachte had een grijskleurige capuchon op en had verder donkere kleding, zwarte broek en schoenen. [getuige 2] wist direct dat het verdachte was. Hij kent die jongen al jarenlang. Hij is ook al zo vaak bij hem thuis geweest. Hij kent zijn manier van bewegen. Verdachte hield zijn handen in zijn jas. Zijn gezicht was even in beeld, een getinte huidskleur.
[getuige 2] schreeuwde vanuit de kamer boven naar hem. Hij schreeuwde op het moment dat hij bij de auto van zijn dochter was, om de achterzijde liep en daar door zijn hurken ging. Hij leek erg op zijn gemak. [getuige 2] zag dat hij zijn handen uit zijn zakken haalde. Hij schreeuwde naar hem in het Papiaments: “Mia amirabu!" Dat betekent zo goed als: "Ik heb je gezien." Op dat moment reageerde verdachte, want hij keek naar opzij over zijn linkerschouder. [getuige 2] zag dat verdachte schrok, hij wist namelijk niet dat achter de woning ook een camera was geplaatst. Direct daarna probeerde verdachte zachtjes weg te rennen in de richting van de voorkant van de woning. [15]
[getuige 2] heeft de camerabeelden aan de politie verstrekt. Verbalisant [verbalisant 1] heeft de door [getuige 2] verstrekte beelden bekeken. [16]
Op de beelden is de straat met een aantal geparkeerde voertuigen zichtbaar waaronder een witte Peugeot 108 die met de kont en rechter zijkant naar de camera gericht staat. Op 15 februari 2025 om 00:55:54 uur loopt een persoon, in het donker gekleed, op de stoep (foto 1). De persoon kan als volgt worden omschreven: normaal postuur, capuchon op, zwarte winterjas met op de linkerborst en op de achterkant van zijn rechter schouder een wit logo van het merk "The North Face". De jas heeft horizontale strepen vanwege het stikwerk. De persoon komt vanaf de linkerkant aanlopen. Hij loopt naar de achterkant van de witte Peugeot en gaat daar op zijn knieën zitten (foto 2). Om 00:56:16 uur kijkt hij achterom en rent snel weg via de linkerkant. Om 01:06:00 uur staat dezelfde persoon voor het hek op de stoep. Om 01:06:15 uur loopt hij naar de achterkant van de witte Peugeot en hurkt daar. Hier blijft hij op zijn knieën zitten met zijn rug naar de camera toe. Om 01:07:01 uur draait hij zich om en heeft hij iets in zijn linkerhand vast dat lijkt op een papiertje of iets dergelijks (foto 3). De persoon staat op en loopt gebukt naar de rechterzijkant van het voertuig. Hier hurkt hij weer ter hoogte van het rechter achterwiel met zijn rug naar de camera. Om 01:07:51 uur staat hij op en staat hij ter hoogte van het rechter achterraam van het voertuig, nog altijd met zijn rug naar de camera. Te zien is dat hij handelingen uitvoert, vanwege het heen en weer bewegen van zijn bovenlichaam en armen. Vervolgens rent hij hard weg, rechts het beeld uit (foto 4). Te zien is dat er iets op het rechter achterraam van het voertuig zit. Er komt vervolgens ook rook vanaf (foto 5). Er lijkt wat kort te branden. [17]
Verdachte is op 15 februari 2025, om 19:28 uur, bij zijn woning aan de [adres 2] in [plaats] buiten heterdaad aangehouden. [18]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft onderzoek gedaan naar overeenkomsten tussen de kleding die te zien is
op de camerabeelden en de kleding die verdachte droeg op het moment van zijn aanhouding. Bij zijn aanhouding droeg verdachte een grijze joggingbroek en een grijze hoody met capuchon. Verdachte droeg verder een zwart gewatteerde jas met horizontale stiksels (foto 1). De jas was van het merk North Face, waarvan het witte merkteken op de linker borst en rechter rugzijde zichtbaar was (foto 2 en 3). Op camerabeelden was te zien dat de persoon die in beeld kwam een donker gewatteerde jas droeg. Er waren duidelijk horizontale stiksels aanwezig. Op de linker borst van de jas zat een wit merkteken (foto 4). Op de rugzijde aan de rechterkant van de jas was duidelijk een wit merkteken te zien (foto 5). Op camerabeelden, afkomstig van een ander adres, [adres 3] , was een verschil in kleur te zien tussen de jas en capuchon en de broek. De capuchon en broek waren lichter van kleur dan de jas (foto 6). [19]
Verbalisant [verbalisant 3] kwam op zaterdag 15 februari 2025 omstreeks 00:45 uur ter plaatse. Hij zag het vuurwerk in het gras liggen. Het betrof twee stuks vuurwerk. Deze waren aan elkaar geplakt met doorzichtig tape/plakband. Er zat een stuk duct tape aan het vuurwerk vast. Op het vuurwerk was een CE-keurmerk aangebracht, evenals de categorie aanduiding P1, zoals bedoeld in de Regeling overige pyrotechnische artikelen. [verbalisant 3] zag dat een van de lonten nog intact was en dat de andere niet meer aanwezig was, omdat deze reeds was ontstoken. [20]
Uit de zoekgeschiedenis in de computer van verdachte volgt dat op vrijdag 14 februari 2025 onder meer is gezocht op adressen in woonstraat van verdachte en op de termen ‘Locatieverbod voorbeeld’, ‘Locatieverbod op camera’, ‘Locateverbod’, ‘chatgpt: 'Koop gewoon de kunstmest die je nodig hebt en maak die bom!'| KRO-N...’, ‘Zelfgemaakt explosieven’, ‘hoe maak je bom’, ‘30 maanden vel voor veroorzaken van explosies’, ‘raam laten ontploffen’, ‘benzine laten ontploffen’ en ‘bom met benzine’. [21]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de hiervoor weergegeven zoektermen uit de zoekgeschiedenis in zijn computer heeft gebruikt. [22]
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat op 15 februari 2025 een persoon heeft geprobeerd de auto van [slachtoffer 1] in brand te steken, door een explosief, te weten vuurwerk van categorie P1, op het raam van die auto te bevestigen en vervolgens aan te steken. Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van een begin van uitvoering, omdat de feitelijke gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienen te worden beschouwd als reeds in voldoende concrete mate te zijn gericht op de voltooiing van de voorgenomen brandstichting van de auto.
Voorts concludeert de rechtbank op grond van de beschrijving van de camerabeelden door verbalisant [verbalisant 1] , de overeenkomsten tussen de kleding die te zien is op de camerabeelden en de kleding die verdachte droeg op het moment dat hij werd aangehouden op 15 februari 2025, alsmede de herkenningen van verdachte door aangeefster [slachtoffer 1] en haar vader, dat verdachte de persoon is die de auto in brand heeft proberen te steken. Hierbij neemt de rechtbank nog in aanmerking dat verdachte één dag voor deze gebeurtenis op zijn computer heeft gezocht op de naam van de straat waar [slachtoffer 1] woont en op termen als, ‘locatieverbod’ en ‘raam laten ontploffen’.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat verdachte de auto van [slachtoffer 1] in brand probeerde te steken, terwijl deze auto op een parkeerplaats achter de woning van [slachtoffer 1] stond geparkeerd en er sprake was van een aantal op korte afstand daarvan geparkeerde auto’s. Hieruit volgt dat het voorzienbaar is geweest dat er gemeen gevaar voor goederen te duchten was bij voltooiing van het delict.
De slotsom is dat de rechtbank de onder 1 ten laste gelegde poging tot brandstichting wettig en overtuigend bewezen acht. Ook acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk twee stuks vuurwerk van categorie P1 voorhanden heeft gehad en tot ontbranding heeft gebracht, zoals ten laste gelegd onder feit 3.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de gegevens afkomstig uit de telefoon van verdachte niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, nu niet is gebleken dat de rechter-commissaris toestemming heeft verleend om onderzoek te doen aan die telefoon (op grond van een zogenaamde ‘Landeck-aanvraag’). De officier van justitie heeft dit gemotiveerd weersproken.
Nu de rechtbank evenwel geen gebruik maakt van deze telefoongegevens voor het bewijs zal zij dit verweer van de raadsvrouw verder onbesproken laten.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 110-111;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 129-130;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 augustus 2025.

4.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de volgende ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
parketnummer 16.079196-24
hij op
of omstreeks19 januari 2024 te [plaats] , door geweld
en/of een andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] , heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die
bestonden uit ofmede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] voornoemd, immers heeft verdachte:
-zijn vinger(s)
en/of de punt van een penin de anus van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en
/of
gehouden
en/of
-zijn vinger(s)
en/of zijn penisin de vagina van die [slachtoffer 1] heeft geduwd/gebracht en
/ofgehouden
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkheid
en/of die bedreiging met geweld en/of die
andere feitelijkheidhieruit dat verdachte
-die [slachtoffer 1] voornoemd met kracht bij haar lichaam heeft beet gepakt en
/ofop de bank en
/ofop
het bed heeft geduwd en/of gegooid
en/of gesleurden/
of
-die [slachtoffer 1] met kracht bij haar gezicht heeft vastgepakt en/of in haar gezicht heeft geknepen en/of
-terwijl die [slachtoffer 1] op haar buik lag, bovenop het lichaam van die [slachtoffer 1] is gaan zitten, i
n elk geval met zijn knieën het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft (vast)geklemd, in elk geval die [slachtoffer 1] heeft vast gehoudenen
/of
-misbruik heeft gemaakt van zijn fysieke overwicht op die [slachtoffer 1] en
/of
-is doorgegaan,
in elk geval niet is gestopt,met het verrichten van seksuele handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] voornoemd, ondanks het feit dat die [slachtoffer 1] huilde en
/ofschreeuwde en
/of(meerdere en/of op verschillende momenten) verbale uitingen
deed, zoals “nee” en
/of“niet doen” en
/of“stoppen”,
in elk geval woorden van die strekking;
parketnummer 16.024557-24
1
hij op
of omstreeks21 januari 2024 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning gelegen aan de [adres 1] ,
in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan
[getuige 2] en/of [getuige 1] ,
in elk geval aan een andertoebehoorde
(n)heeft vernield,
beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2 subsidiair
hij op
of omstreeks21 januari 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer 1] met
een mes en/ofeen stuk glas,
althans een scherp voorwerp,in het been heeft
gestoken
/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
parketnummer 05.052560-25
1
hij op
of omstreeks15 februari 2025 te [plaats] , ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een aantal op korte afstand geparkeerde auto's te duchten was, door een explosief op de auto van [slachtoffer 1] (Peugeot 108, [kenteken] ) te bevestigen, welke explosief hij in brand heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op
of omstreeks15 februari 2025 te [plaats] , een aantal visuele weergaven van seksuele aard, te weten een tweetal naaktfoto's van een persoon, te weten van [slachtoffer 1] , waarop die [slachtoffer 1] voornoemd te zien was met ontblote billen en benen en ontblote borsten, openbaar heeft gemaakt, terwijl verdachte wist dat die openbaarmaking nadelig voor die [slachtoffer 1] voornoemd kon zijn;
3
hij op
of omstreeks15 februari 2025 te [plaats] ,
al dan nietopzettelijk, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, professioneel vuurwerk, te weten 2 stuks vuurwerk van de categorie P1 die aan elkaar waren geplakt met tape/plakband,
heeft opgeslagen en/ofvoorhanden heeft gehad en
/oftot ontbranding heeft gebracht.
Voor zover er in de tenlasteleggingen kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 16.079196-24
Verkrachting;
Ten aanzien van parketnummer 16.024557-24
feit 1
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 2 subsidiair
Poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van parketnummer 05.052560-25
feit 1
Poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 2
Openbaar maken van een visuele weergave van seksuele aard van een persoon, terwijl diegene weet dat die openbaarmaking nadelig voor die persoon kan zijn, meermalen gepleegd;
feit 3:
Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1. van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.

6.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van het voorarrest. Aan de proeftijd moeten volgens de officier van justitie de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zullen zijn. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een vrijheidsbeperkende maatregel ingevolge artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van vijf jaren, inhoudende een locatie- en contactverbod met aangeefster [slachtoffer 1] , waarbij een vervangende hechtenis voor de duur van twee weken wordt toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De officier van justitie heeft gevorderd ook deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest, in combinatie met een voorwaardelijk deel en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een periode van een jaar schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten die een grote impact hebben gehad op (met name) zijn ex-partner [slachtoffer 1] . Verdachte heeft haar verkracht. Ook heeft hij een ruit van de woning van [slachtoffer 1] en haar ouders ingegooid en heeft hij geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar met een stuk glas in haar bovenbeen te steken. Verder heeft verdachte professioneel vuurwerk voorhanden gehad waarmee hij heeft geprobeerd de auto van [slachtoffer 1] in brand te steken. Ten slotte heeft hij twee naaktfoto’s van [slachtoffer 1] openbaar gemaakt door deze op een openbaar Facebook-account te plaatsen.
Verdachte heeft met zijn handelen, kennelijk ingegeven door gevoelens van frustratie en wraak, op grove wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke en seksuele integriteit van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft haar daarnaast lichamelijk letsel toegebracht. Ook getuigt zijn handelen van een gebrek aan respect voor zijn ex-partner en voor de eigendommen van anderen. Het is een feit van algemene bekendheid dat seksueel misbruik een grote impact op het leven van slachtoffers kan hebben. Het kan langdurige/blijvende en ernstige schade veroorzaken. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat het delen van foto’s in een online omgeving het risico met zich brengt dat die foto’s een lange tijd beschikbaar blijven of zelfs nooit worden verwijderd. Brandstichting is een bijzonder gevaarzettend feit, waarbij gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Een brand kan snel grote vormen aannemen en een onbeheersbaar karakter krijgen. Dit geldt te meer voor brandstichtingen aan auto’s, waarvan algemeen bekend is dat zich daarin brandgevaarlijke stoffen bevinden. Dat de schade beperkt is gebleven, komt niet door verdachte, maar is louter te danken aan het snelle optreden van de vader van [slachtoffer 1] . Los van de schade voor slachtoffers kan brandstichting gevoelens van angst en onveiligheid oproepen in de samenleving in het algemeen en bij de omwonenden in het bijzonder. Ook het vernielen van een ruit van een woning zorgt, naast schade en ongemak voor slachtoffers, voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Ten slotte is het voorhanden hebben van (professioneel) vuurwerk gevaarlijk. Hiervoor gelden strenge regels en is gespecialiseerde kennis vereist. Verdachte beschikt niet over deze kennis.
Daar waar de feiten afzonderlijk reeds ernstig zijn, is de combinatie daarvan dat des te meer. Verdachte heeft in een lange periode steeds weer ernstige feiten gepleegd gericht tegen het zelfde slachtoffer en haar omgeving, wat de impact des te groter maakt. Verdachte is het in die periode kennelijke niet gelukt om tot bezinning of inkeer te komen, heeft geen compassie getoond met het slachtoffer en neemt geen verantwoordelijkheid. Integendeel, ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 1] respectloos heeft behandeld, omdat zij respectloos naar hem is geweest. De rechtbank neemt verdachte dit alles zeer kwalijk.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 13 maart 2025. Hieruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor relationeel geweld, te weten bedreiging en mishandeling van zijn toenmalige ex-partner. In zoverre is er sprake van recidive.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het Pro Justitia rapport (psychologisch onderzoek) van 25 juli 2025, opgesteld door drs. V.T.G. Arnts, GZ-psycholoog (hierna: de psycholoog). Uit dit rapport volgt dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid waardoor het plannen, overzien en reguleren van eigen gedrag wordt gehinderd, met name in complexere situaties en/of onder invloed van oplopende spanningen. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor problemen bij het reguleren van frustraties en emoties, zeker wanneer sprake is van interpersoonlijke problematiek. Ook zijn er aanwijzingen voor tekorten in het vermogen om verantwoordelijkheid te nemen voor eigen gedrag. Hierdoor zijn er vermoedens van persoonlijkheidsproblematiek binnen het cluster B. Zwakbegaafdheid en (vermoedelijke) persoonlijkheidsproblematiek zijn langdurig en pervasief van aard en waren aanwezig ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. De psycholoog kan ten aanzien van de verkrachting en poging tot brandstichting geen advies geven over de mate van toerekening. Ten aanzien van de mishandeling en vernieling adviseert de psycholoog verdachte deze feiten volledig toe te rekenen. Het openbaar maken van naaktfoto’s dient aan verdachte in verminderde mate te worden toegerekend. Volgens de psycholoog lijken hier tekorten in de emotie- en frustratietolerantie en een zekere mate van rechthebbendheid en tekorten in empathie voor het vermeende slachtoffer een rol te hebben gespeeld in de keuzes die hij maakte. Daarnaast lijkt ook het bedenken van gedragsalternatieven onvoldoende mogelijk te zijn geweest en heeft verdachte onvoldoende nagedacht over de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor hemzelf, het vermeende slachtoffer, maar ook voor bijvoorbeeld zijn familieleden. Dit laatste is passend bij de zwakbegaafdheid.
De psycholoog geeft aan dat zolang de partnerrelatie verbroken blijft en zowel verdachte als aangeefster geen contact meer zoeken met elkaar, het risico op een nieuwe escalatie laag zal zijn. In het geval zij wel contact hebben met elkaar neemt het risico op een escalatie toe. Bij het aangaan van een nieuwe partnerrelatie door verdachte bestaat er opnieuw een risico dat de problematische emotieregulatie en frustratietolerantie een rol gaan spelen in escalatie. Verdachte lijkt op interpersoonlijk vlak en met name binnen de partnerrelatie emotioneel overvraagd te kunnen worden. Het risico op recidive in partnergeweld wordt op langere termijn ingeschat op matig in het geval verdachte geen behandeling volgt. Daarom adviseert de psycholoog om de behandeling van verdachte te laten vormgeven door een forensische polikliniek die gespecialiseerd is in het behandelen en monitoren van de risico's en factoren die een rol spelen in relationeel geweld. Voor verdachte is het van belang dat deze behandeling aansluit bij zijn intellectuele capaciteiten en dat er vooral ook met hem kritisch wordt gekeken naar het leren geven van openheid van zaken, het bespreekbaar maken van problemen, emotie- en frustratieregulatie en het adequaat leren uiten van emoties en behoeften. Daarnaast is het van belang dat er een overzicht wordt verkregen van zijn sociaal maatschappelijke situatie zoals financiën en wonen. Waar nodig zal hulp ingezet moeten worden. De behandeling van verdachte kan worden vormgegeven in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf.
De rechtbank heeft ten slotte kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 6 augustus 2025. Hieruit volgt dat verdachte niet goed om wist te gaan met spanningen en het verlies dat een relatiebreuk met zich mee brengt. In praktische zin had verdachte zijn leven redelijk goed op orde. Door zijn detentie wordt hij nu echter geconfronteerd met problemen aangaande huisvesting, werk en financiën. Het is niet helemaal duidelijk of verdachte zelf over voldoende vaardigheden beschikt om de praktische zaken in zijn leven goed te kunnen regelen of dat hij hier (deels) afhankelijk is van bijvoorbeeld familie aangezien hij geen toestemming gaf om hen te benaderen. De reclassering maakt zich grote zorgen over de mogelijke gevolgen die recidive zou kunnen hebben voor eventuele toekomstige slachtoffers. Deze zorgen leven ook bij andere instanties. De reclassering adviseert daarom om de aanbevelingen uit het NIFP-rapport als bijzondere voorwaarden in het vonnis op te nemen. Daarnaast adviseert de reclassering ook om een contact- en locatieverbod met aangeefster op te leggen. Elektronische Controle met GPS en daaraan gekoppeld een verboden gebied, heeft eveneens de voorkeur van de reclassering, maar omdat zijn huisvestingssituatie volstrekt onduidelijk is en ook zijn familie hierover geen uitsluitsel kan geven, kan op praktische gronden geen onderzoek worden gedaan naar de haalbaarheid ervan.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden:
- meldplicht bij reclassering;
- ambulante behandeling;
- contactverbod;
- locatieverbod (zonder elektronische monitoring).
Ten slotte adviseert de reclassering dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht, alsmede dat de reclassering opdracht krijgt om toezicht te houden op de naleving daarvan en verdachte daarbij te begeleiden. Bij een veroordeling adviseert de reclassering tevens een contact- en locatieverbod op te leggen als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr met dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
Uit het Pro Justitia-rapport volgt alleen dat het openbaar maken van naaktfoto’s in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Ten aanzien van de overige feiten kan geen advies worden gegeven over de mate van toerekening, dan wel zijn die feiten volledig aan verdachte toe te rekenen. Naar het oordeel van de rechtbank is echter aannemelijk dat de bij verdachte bestaande problematische emotieregulatie en frustratietolerantie, gelet op de geconstateerde problematiek, bij alle feiten een rol hebben gespeeld. Daarom zal de rechtbank bij het bepalen van de straf uitgaan van een licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte bij alle bewezenverklaarde feiten.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten en het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor relationeel geweld een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Er is sprake van een patroon waarbij verdachte [slachtoffer 1] gedurende lange tijd op soms ingrijpende wijze heeft lastig gevallen en ook haar familie erbij heeft betrokken. In deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om een gevangenisstraf op te leggen die uitgaat boven de eis van de officier van justitie. Bij het bepalen van de duur van die gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en heeft zij acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Gelet op de problematiek van verdachte en het feit dat hij licht verminderd toerekeningsvatbaarheid is, vindt de rechtbank het voorts van belang dat verdachte de nodige begeleiding en behandeling krijgt, om het recidiverisico zoveel mogelijk in te perken. Daarbij is een forse stok achter de deur noodzakelijk. Het moet voor verdachte zonder meer duidelijk zijn dat als hij niet meewerkt en/of opnieuw een soortgelijk strafbaar feit pleegt, hij opnieuw geruime tijd vast komt te zitten.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan twee jaren voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Aan het voorwaardelijke deel van de straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen zoals door de reclassering geadviseerd en zoals hierna nader omschreven in de beslissing. De rechtbank zal bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn. Gelet op de aard en ernst van de feiten, het recidiverisico en het gegeven dat verdachte nog behandeling moet ondergaan, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De directe uitvoerbaarheid van de voorwaarden dient om dit risico zoveel mogelijk te beperken.
De rechtbank zal voorts conform de eis van de officier van justitie ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten de maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen, inhoudende dat verdachte gedurende vijf jaren geen direct of indirect contact mag hebben met [slachtoffer 1] en dat verdachte zich gedurende vijf jaren niet mag bevinden binnen een straal van 100 meter rond de woning van [slachtoffer 1] . Om deze maatregel kracht bij te zetten heeft voor iedere keer dat verdachte de maatregel overtreedt een vervangende hechtenis van twee weken te gelden, tot een maximum van zes maanden. De rechtbank zal deze maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich weer belastend zal gedragen jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] . Verdachte heeft een deel van de feiten gepleegd terwijl hij in een schorsing van de voorlopige hechtenis liep, en hij geen nieuwe strafbare feiten mocht plegen, geen contact met aangeefster mocht hebben en hij ook niet bij de woning van haar ouders mocht komen.
Ten aanzien van het contactverbod merkt de rechtbank ten slotte op dat dit verbod geldt, behoudens het contact dat nodig is ter afwikkeling van de gezamenlijke huurwoning en/of andere praktische zaken die voortvloeien uit de voormalige relatie tussen verdachte en [slachtoffer 1] . Daarbij dient dit contact te verlopen via een intermediair en/of in het bijzijn van een vertegenwoordiger van de reclassering.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met de bewezenverklaarde feiten een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.045,53 aan materiële schade en € 15.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- € 275,53 aan zorgkosten (eigen risico), en
- € 770,00 aan zorgkosten vervolgprocedure.
Ten aanzien van deze laatste schadepost is subsidiair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, zodat die kosten in een eventuele vervolgprocedure of in een andere procedure alsnog aanhangig kunnen worden gemaakt.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij behoudens het bedrag van € 770,00 aan materiële schade in zijn geheel kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich op de volgende standpunten gesteld.
Ten aanzien van de materiële schade komen de posten ‘manuele therapie’ ad € 115,00 en de toekomstige schade ad € 770,00 niet voor vergoeding in aanmerking en moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Ten aanzien van de overige posten refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de immateriële schade kan voor de verkrachting, indien bewezen, een bedrag van € 1.500,00 worden toegewezen. Met betrekking tot de poging zware mishandeling is forse matiging op zijn plaats, bijvoorbeeld tot een bedrag van € 2.500,00. Met betrekking tot het openbaar maken van de naaktfoto’s bestaat er onvoldoende grondslag voor het toekennen van een bedrag aan immateriële schadevergoeding. In totaal is dus een bedrag van ten hoogste € 4.000,00 toewijsbaar, voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Overwegingen van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De kosten voor siliconen gel (€ 30,70), tetanus prik (€ 64,98), begeleidend gesprek huisarts (€ 15,61) en röntgenfoto’s ziekenhuis (€ 49,24) staan naar het oordeel van de rechtbank in direct verband met de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling, zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. De in verband met deze posten gevorderde schadevergoeding zal daarom worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd dat de opgevoerde schadepost ‘manuele therapie’ (€ 115,00) rechtstreekse schade is als gevolg van de poging tot zware mishandeling. De rechtbank kan dat uit alleen een overgelegde rekening van Infomedics niet afleiden. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank zal de benadeelde partij voorts niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze ziet op de post toekomstige schade (€ 770,00). Dergelijke schade kan op grond van artikel 6:105 BW “na afweging van goede en kwade kansen bij voorbaat geschieden”. Dat kan echter alleen als voldoende concreet onderbouwd wordt dat deze schade ook daadwerkelijk zal worden geleden. Naar het oordeel van de rechtbank is dit deel van de vordering echter met dusdanig veel onzekere factoren omgeven, dat dit op dit moment met geen enkele zekerheid is vast te stellen of te schatten en dus aan toewijzing in de weg staat. De begroting van deze toekomstige schade kan hierdoor niet bij voorbaat geschieden. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen en dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan ook dit onderdeel van de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Resumerend zal een totaalbedrag van € 160,53 aan materiële schade worden toegewezen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in de persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de eerder genoemde bewijsmiddelen en wat ter terechtzitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling schade heeft geleden die valt binnen een van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 BW. De benadeelde partij heeft hierdoor immers lichamelijk letsel opgelopen in de vorm van een snijwond op de buitenzijde van haar linker bil, alsmede twee bloeduitstortingen. Reeds gezien dit letsel heeft de benadeelde partij recht op vergoeding van een bedrag aan schadevergoeding.
Daarnaast wijst de rechtbank op de volgende bijkomende omstandigheden. Verdachte heeft de benadeelde partij eerst verkracht, waarna hij twee dagen later het huis van de benadeelde partij heeft belaagd en haar in haar been heeft gestoken. Bijna een jaar later heeft verdachte bovendien de auto van de benadeelde partij in brand proberen te steken en heeft hij twee naaktfoto’s van haar openbaar gemaakt. Dit alles heeft een enorme impact gehad op de benadeelde partij. Naar het oordeel van de rechtbank is zij daarom ook op andere wijze in de persoon aangetast. Hoewel op basis van de ingediende schadevergoedingsvordering niet naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld dat er bij de benadeelde partij sprake is van geestelijk letsel, is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschendingen – zeker in onderling verband en samenhang bezien – meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld daarom schattenderwijs vaststellen op een bedrag van € 5.000,00.
Wellicht komt de benadeelde partij een hoger bedrag aan immateriële schadevergoeding toe, in verband met mogelijke langdurige/blijvende gevolgen van de gebeurtenissen. Of hiervan sprake is, kan zonder nadere onderbouwing echter niet worden vastgesteld. Daarvoor is een nadere standpuntuitwisseling nodig, waarbij ook bewijslevering aan de orde kan zijn. Omdat nader inhoudelijk debat en eventuele bewijslevering een onevenredige belasting opleveren van het strafproces, zal de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van het meerdere aan immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van
€ 5.160,53, bestaande uit € 160,53 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Wettelijke rente
Verdachte is vanaf 21 januari 2024, de dag dat de benadeelde partij in haar been werd gestoken, wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd, tot de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partij toegewezen bedragen aan de Staat te betalen.

10.De beoordeling van het beslag

Onder verdachte is onder parketnummer 05.052560-25 beslag gelegd op een broek en een vest.
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben verzocht om teruggave van deze in beslag genomen goederen aan verdachte.
De rechtbank zal de teruggave van de broek en het vest aan verdachte gelasten omdat geen sprake is van de gevallen als genoemd in de artikelen 33a of 36c Sr, waardoor de broek en het vest niet voor verbeurdverklaring of onttrekking in aanmerking komen.

11.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 14e, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 157, 242 (oud), 254ba, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit;
- 9.2.2.1 Wet milieubeheer;
- 1 a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

12.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 2 primair van
parketnummer 16.024557-24ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
vier (4) jaren;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden:
- Verdachte meldt zich binnen twee werkdagen na het beëindigen van zijn detentieperiode bij Reclassering Nederland op het adres Middendreef 293 in Lelystad. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- Verdachte laat zich behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- Verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met mevrouw [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] -1994, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt, behoudens het contact dat nodig is ter afwikkeling van de gezamenlijke huurwoning en/of andere praktische zaken die voortvloeien uit de voormalige relatie tussen verdachte en mevrouw [slachtoffer 1] . Daarbij dient dit contact te verlopen via een intermediair en/of in het bijzijn van een vertegenwoordiger van de reclassering;
- Verdachte bevindt zich niet binnen een straal van 100 meter rond de woning van mevrouw [slachtoffer 1] op het adres [adres 1] , [postcode] in [plaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende:
- een gebiedsverbod. Het gebiedsverbod houdt in dat verdachte zich gedurende
vijf (5) jarenniet bevindt binnen een straal van 100 meter rond de woning van mevrouw [slachtoffer 1] op het adres [adres 1] , [postcode] in [plaats] ;
- een contactverbod. Het contactverbod houdt in dat verdachte gedurende
vijf (5) jaren
zich onthoudt van – direct of indirect – contact met mevrouw [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] -1994, behoudens het contact dat nodig is ter afwikkeling van de gezamenlijke huurwoning en/of andere praktische zaken die voortvloeien uit de voormalige relatie tussen verdachte en mevrouw [slachtoffer 1] . Daarbij dient dit contact te verlopen via een intermediair en/of in het bijzijn van een vertegenwoordiger van de reclassering;
 beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste twee (2) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden in totaal.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen op grond van de
opgelegde maatregel niet op;
 beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
 gelast de teruggave van een broek en vest aan verdachte;
 veroordeelt verdachte in verband met de feiten tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 160,53 aan materiële schade en € 5.000,00 aan smartengeld,telkensvermeerderd met de
wettelijke rente vanaf 21 januari 2024tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de
verplichting op om aan de Staat te betalen, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag van
€ 160,53aan materiële schade en
€ 5.000,00aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 60 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Verkroost, voorzitter, mr. T.P.E.E. van Groeningen en mr. A. van Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Gameren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 september 2025.
Mr. Verkroost is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 4] van de politie Eenheid Midden-Nederland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0900-2024020715, gesloten op 14 februari 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde (digitale) dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 9/33-12/33 en 14/33.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 3 oktober 2024.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 19/33.
5.Dossiernummer PL0900-2024021922, gesloten op 6 februari 2024, het proces-verbaal van verhoor verdachte, niet doorgenummerd, in het digitale dossier doorgenummerd als p. 85/157.
6.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 april 2025.
7.Bijlage bij het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 16/33.
8.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 5] van de politie Eenheid Midden-Nederland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0900-2024021922, gesloten op 6 februari 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
9.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 25-27.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 35.
11.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 april 2025.
12.Letselrapportage Forensische Geneeskunde, GGD Flevoland, p. 145-148.
13.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] van de politie Eenheid Midden-Nederland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0900-2025050412, gesloten op 25 april 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
14.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 10-11 van 193.
15.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 16 van 193.
16.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 11 van 193 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 30 van 193.
17.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 30 van 193.
18.Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, p. 155 van 193.
19.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 38 van 193.
20.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 46 van 193.
21.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 58-59 van 193.
22.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 augustus 2025.