ECLI:NL:RBGEL:2025:7882

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
22 september 2025
Zaaknummer
05/340688-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige kinderen tijdens toneelschool, feiten verjaard en onvoldoende bewijs voor niet-verjaarde verwijten

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 september 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met minderjarige kinderen tijdens een informele toneelschool tussen 2004 en 2010. De rechtbank heeft vastgesteld dat de meeste feiten verjaard zijn, en voor zover ze niet verjaard waren, zijn de verwijten niet bewezen vanwege onvoldoende steunbewijs. De verklaringen van het vermeende slachtoffer waren deels tegenstrijdig en pasten in het door de verdachte geschetste scenario van toneellessen met erotisch getinte uitvoeringen, waarbij de 'erotiek' werd gesimuleerd. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor de periode van 1 december 2004 tot 1 januari 2010 en heeft de verdachte vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat er geen bewezenverklaring is.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/340688-23
Datum uitspraak : 12 september 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1982 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats]
Raadsman: mr. T.L.W. Hermens, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 augustus 2025.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2004 tot en met 12 december 2010 te Kerkdriel, in elk geval in Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt en/of die toen aan de zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd,
buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
het (tong)zoenen van die [slachtoffer] en/of
het op en/of onder de kleding betasten van de borsten van die [slachtoffer] en/of
het op en/of onder de kleding betasten van de billen van die [slachtoffer] en/of
het op en/of onder de kleding wrijven over de vagina en/of de schaamstreek, althans betasten van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
het op haar, verdachte’s, schoot trekken/begeleiden van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) het bij de heupen vastpakken van het onderlichaam van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) het heen en weer bewegen onderlichaam van die [slachtoffer] ;
(artikel 247/248 (oud) Sr).
2.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2004 tot en met 12 december 2010 te Kerkdriel, in elk geval in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, een persoon, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt en/of die toen aan de zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd,
heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het (tong)zoenen van die [slachtoffer] en/of
het op en/of onder de kleding betasten van de borsten van die [slachtoffer] en/of
het op en/of onder de kleding betasten van de billen van die [slachtoffer] en/of
het op en/of onder de kleding wrijven over de vagina en/of de schaamstreek, althans betasten van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
het op haar, verdachte’s, schoot trekken/begeleiden van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) het bij de heupen vastpakken van onderlichaam van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) het heen en weer bewegen van het onderlichaam van die [slachtoffer] ,
waarbij dat geweld en/of die één of meer andere feitelijkheden en/of die bedreiging het geweld en/of met één of meer andere feitelijkheden er in heeft/hebben bestaan dat verdachte,
die toneeljuf was en/of toneellessen verzorgde en/of in die hoedanigheid
die [slachtoffer] , al dan niet met één of meer andere minderjarige personen, in haar huis heeft uitgenodigd voor logeerpartijen en/of extra toneellessen en/of een rollenspel, genaamd [toneelstuk] heeft bedacht en/of (daarvoor) een script en/of de rolverdeling heeft bepaald en/of aan alle personages opdrachten heeft gegeven en/of
(daarbij) de personage van die [slachtoffer] nagenoeg altijd, althans meerdere malen, heeft gekoppeld aan haar eigen personage en/of
gedurende voornoemd rollenspel die [slachtoffer] heeft meegenomen naar de logeerkamer, althans naar een andere ruimte, waarvan de deur werd gesloten en/of waartoe de overige deelnemers aan het rollenspel dan geen toegang mochten hebben en/of
misbruik/gebruik heeft gemaakt van het grote leeftijdsverschil tussen haar en die [slachtoffer] en/of misbruik/gebruik heeft gemaakt van haar geestelijke overwicht over die [slachtoffer] en/of misbruik/gebruik heeft gemaakt van de omstandigheid dat die [slachtoffer] tegen haar, verdachte, opkeek en/of
aldus voor die [slachtoffer] een situatie heeft gecreëerd, waaraan die [slachtoffer] zich niet kon en/of durfde te onttrekken.
(artikel 246/248 (oud) Sr).

2.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

2.1
De standpunten
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie gedeeltelijk niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Het onder feit 1 tenlastegelegde is verjaard op 14 december 2023, omdat de verjaringstermijn voor artikel 247 Wetboek van Strafrecht (Sr) 12 jaren is en is ingegaan op de dag na de 18e verjaardag van aangeefster ( [datum] 2011). Daarnaast is de strafverzwaring ex artikel 248 lid 2 (zoals ten laste gelegd onder zowel feit 1 als feit 2) pas in werking getreden op 1 januari 2010, waardoor deze strafverzwarende omstandigheid voor het grootste deel van de ten laste gelegde periode niet gold.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van verjaring van feit 1. De verjaringstermijn voor artikel 247 is ingegaan op de dag na de 18e verjaardag van aangeefster ( [datum] 2011). Op 1 april 2013 was het feit nog niet verjaard, waardoor de op die datum in werking getreden wetswijziging van toepassing is die de verjaringstermijn op 20 jaar stelt (artikel 70 lid 1 onder 4 Sr, inhoudende: het recht tot strafvordering vervalt door verjaring in twintig jaren voor de misdrijven waarop gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld.).
2.2
Beoordeling door de rechtbank
2.2.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende gegevens.
Gedurende de ten laste gelegde periode (1 december 2004 tot en met 12 december 2010) gold voor artikel 247 Sr een maximale gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren. De geldende verjaringstermijn voor misdrijven waarop een tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren was gesteld, was ex artikel 70 sub 3 Sr, 12 jaren.
Vanwege de minderjarigheid van aangeefster is de verjaringstermijn gaan lopen op de dag na die waarop zij 18 jaar werd. Zij werd 18 op [datum] 2011, waardoor de verjaringstermijn begon te lopen op [datum] 2011.
Artikel 248 lid 2 Sr hield gedurende de ten laste gelegde periode een strafverzwaring in die zag op de omstandigheid dat het feit (247 Sr) de dood ten gevolge had. Pas sinds de wetswijziging van 1 januari 2010 houdt artikel 248 lid 2 Sr een strafverzwaring in, indien het feit is gepleegd jegens een “aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige” zoals ten laste gelegd.
2.2.2.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat artikel 247 Sr is verjaard op [datum] 2023, te weten 12 jaren na de dag nadat aangeefster 18 jaar oud werd.
Omdat de strafverzwaring van artikel 248 lid 2 zoals ten laste is gelegd niet gold tot 1 januari 2010, is voor de voorliggende pleegperiode deze strafverzwaring niet van kracht. De per 1 april 2013 aangepaste verjaringstermijn van 20 jaar, zoals door de officier van justitie naar voren is gebracht, geldt daarom niet voor het grootste deel van de ten laste gelegde periode. Immers, het strafmaximum van artikel 247 Sr was zes jaren, waardoor de verjaringstermijn 12 jaren is.
Per 1 januari 2010 is de strafverzwaring van artikel 248 lid 2 Sr zoals ten laste gelegd in werking getreden. Dat maakt dat het strafmaximum (sindsdien) met een derde kan worden verhoogd in het geval het feit ziet op “een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige”. Het strafmaximum van zes jaren wordt daarmee op acht jaren gesteld. Dat levert ex artikel 70 lid 1 sub 4 Sr een verjaringstermijn van 20 jaren op. Feiten in de ten laste gelegde periode vanaf 1 januari 2010 zijn om die reden niet verjaard. De rechtbank komt daarom tot een inhoudelijke beoordeling van alleen dat deel van het onder feit 1 tenlastegelegde.
2.2.3.
Van verjaring van feit 2 is geen sprake en dus komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van dat feit.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft vrijspraak verzocht voor de ten laste gelegde periode na [datum] 2009, omdat aangeefster toen 16 is geworden en het ten laste gelegde ziet op iemand die de leeftijd van 16 jaren nog niet heeft bereikt.
Zij heeft aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is en wordt ondersteund door de uitgeschreven scripts, de getuigenverklaringen van andere deelnemers aan ‘ [toneelstuk] ’ en de verklaring van verdachte zelf, die de context van ‘ [toneelstuk] ’ bevestigt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit voor de pleegperiode vanaf 1 januari 2010 tot en met 12 december 2010. Dit is, gezien het niet-ontvankelijkheidsverweer zoals besproken onder 2., het enige deel van feit 1 waarbij de rechtbank tot een inhoudelijke beoordeling kan komen. Voor dit deel van de tenlastelegging is onvoldoende bewijs, omdat ‘ [toneelstuk] ’ heeft plaatsgevonden tot december 2008, nu de laatste speelgegevens van die maand dateren.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Vanwege een tegenstrijdigheid in de verklaring van aangeefster en het tijdverloop dient behoedzaam met haar verklaringen te worden omgegaan. Haar verklaring dient daarom voldoende te zijn ingebed in en ondersteund te worden door andere bewijsmiddelen. Dat is in de visie van de verdediging niet het geval. Vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs dient daarom vrijspraak te volgen.
Beoordeling door de rechtbank
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij in de periode van 1 december 2004 tot en met 12 december 2010 te Kerkdriel ontuchtige handelingen heeft gepleegd met aangeefster [slachtoffer] . De tenlastelegging bestaat uit het plegen van ontuchtige handelingen (feit 1) en het plegen van ontuchtige handelingen onder dwang (feit 2). De ten laste gelegde handelingen hebben volgens [slachtoffer] plaatsgevonden tijdens het improvisatiespel ‘ [toneelstuk] ’, dat in het kader van een toneelclub onder leiding van verdachte werd gespeeld. [slachtoffer] heeft op 4 november 2021 aangifte gedaan tegen verdachte.
Feit 1
De rechtbank komt, los van hierna te noemen inhoudelijke beoordelingen van het overige bewijs, tot vrijspraak van feit 1. De rechtbank komt vanwege de onder 2.2.2. geconcludeerde niet-ontvankelijkheid slechts tot een inhoudelijke beoordeling van de feiten in de periode vanaf 1 januari 2010 tot en met 12 december 2010. [slachtoffer] is 16 jaar geworden op [datum] 2009. Nadat zij 16 jaar is geworden, viel zij niet langer onder de reikwijdte van artikel 247 Sr (oud). Daarmee kan dit essentiële onderdeel van de tenlastelegging (jonger dan 16 jaar) niet worden bewezen en moet vrijspraak volgen.
Feit 2
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij vanaf haar 7e tot haar 17e op toneelles zat bij verdachte. Zij heeft verklaard dat zij tijdens het spelen van het improvisatiespel ‘ [toneelstuk] ’ veelvuldig door verdachte is misbruikt. Dat misbruik begon met knuffelen en (tong)zoenen. Later volgde dat [slachtoffer] bovenop verdachte moest zitten en rijdende bewegingen moest maken en dat verdachte het geslachtsdeel en de borsten van [slachtoffer] aanraakte met haar handen, ook onder haar kleding. Het misbruik vond volgens [slachtoffer] grotendeels plaats in de logeerkamer in de woning van verdachte tijdens de laatste uren van ‘ [toneelstuk] ’. Er waren spelregels over aanrakingen, maar die regels werden niet gehandhaafd op de momenten dat zij samen in de logeerkamer waren.
Bewijs in zedenzaken
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken doordat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd, kan niet uitsluitend gebaseerd worden op de verklaring van één getuige (artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering). Alleen de verklaringen van [slachtoffer] zijn dus onvoldoende. Er moet meer bewijs zijn uit andere bron, dat op zijn minst wezenlijke onderdelen uit die verklaring ondersteunt, om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat een verklaring ter zake van de gestelde ontuchtige handelingen op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Niet slechts het aantal bronnen waardoor een aangifte wordt ondersteund is van belang, maar ook de inhoud van die ondersteunende verklaring. Het gaat erom dat de aangifte op belangrijke onderdelen wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Het dossier
Het dossier bevat e-mails met uitgeschreven scripts van het improvisatiespel ‘ [toneelstuk] ’ (pagina’s 25 tot en met 35 van het dossier). Hieruit leidt de rechtbank af dat ‘ [toneelstuk] ’ een sterk seksuele lading had, hetgeen door verdachte ook niet wordt ontkend. De personages, die door de leerlingen en verdachte werden gespeeld, hadden seksuele verlangens en spraken die ook uit: in de teksten gaat het onder meer over expliciete seksuele handelingen, elkaar betrappen en seksuele frustratie.
Het dossier bevat daarnaast diverse stukken die betrekking hebben op de behandeling van psychische klachten van [slachtoffer] waarin wordt gesproken over het ervaren seksueel misbruik. Nu deze stukken afkomstig zijn van dezelfde bron, namelijk [slachtoffer] , kunnen deze niet zonder meer dienen als steunbewijs voor haar verklaring dat kan leiden tot een bewezenverklaring.
Daarnaast bevat het dossier diverse getuigenverklaringen, onder meer van andere deelnemers aan ‘ [toneelstuk] ’: [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Een vriendin van [slachtoffer] , [getuige 4] , heeft ook een getuigenverklaring afgelegd.
[getuige 3] heeft onder meer verklaard over ‘ [toneelstuk] ’ en wat [slachtoffer] haar ergens in 2016 heeft verteld over wat er gebeurde tijdens het spelen van ‘ [toneelstuk] ’. Dat was dus circa zeven jaar voor het afleggen van haar verklaring in november 2023. [slachtoffer] vertelde haar dat ze bovenop verdachte moest zitten en haar heupen moest bewegen. Verder heeft [slachtoffer] haar over de aanrakingen niet veel verteld.
[getuige 4] heeft verklaard dat [slachtoffer] haar met carnaval in 2012 of 2013 geëmotioneerd heeft verteld dat ze jarenlang is misbruikt door haar toneeljuf.
[getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat ze in april 2021 een gesprek had met [slachtoffer] en [getuige 3] . [slachtoffer] heeft gedurende dat gesprek verteld dat er dingen waren gebeurd die niet hoorden. [getuige 1] herinnerde zich toen een moment dat ze tijdens het spelen van ‘ [toneelstuk] ’ zonder kloppen de logeerkamer binnenging en zag dat een hand van verdachte op/boven de borst van [slachtoffer] lag. Die hand ging als een speer weg toen ze binnenkwam.
Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 1] verklaard dat ze zich herinnert dat ze de deur opensmeet, verdachte en [slachtoffer] op bed zag zitten en de handen van verdachte bij de borst van [slachtoffer] zag. Ze heeft niet specifiek gezien waar de handen zaten en weet niet of het conform de afspraken was.
[getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat ze tijdens het spelen van ‘ [toneelstuk] ’ de gang in liep en zag dat verdachte en [slachtoffer] zoenden. Verdachte stond met twee armen over [slachtoffer] heen gebogen. Ze zag dat het echt was. Het was een innige tongzoen.
Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 2] verklaard dat ze de hoek om kwam en verdachte en [slachtoffer] zag zoenen. Ze zag hen op de zijkant/rug. Ze zag verdachte op de rug. [slachtoffer] stond tegen een muur of deur aan.
Verdachte heeft verklaard dat zij bij ‘ [toneelstuk] ’ vaak een jongen speelde. Ze is met de kinderen een fantasiewereld ingedoken en beseft dat, achteraf bezien, de inhoud van de teksten verkeerd was. Ze heeft ter terechtzitting verklaard dat er afspraken waren over aanrakingen: zoenen gebeurde met een vinger of hand tussen de lippen of met de wangen tegen elkaar, aanrakingen van de borsten moesten boven de borst en expliciete seksuele handelingen werden uitgesproken en niet uitgevoerd. Dat wordt op zichzelf ook bevestigd door getuigenverklaringen. Ze heeft ontkend dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank ziet in de verklaringen van getuige [getuige 3] en getuige [getuige 4] , aan wie [slachtoffer] heeft verteld wat haar was overkomen – gelet op het tijdsverloop tussen de ten laste gelegde gedragingen en de gesprekken met [getuige 3] en [getuige 4] – geen overtuigend steunbewijs voor het tenlastegelegde.
Het dossier bevat met de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] op het eerste gezicht in enige mate steun voor de verklaring van aangeefster. Zij hebben immers verklaard een zoen dan wel een aanraking van/boven de borst te hebben gezien. Hun verklaringen zijn, bij nadere bestudering, echter (innerlijk) tegenstrijdig of onvoldoende specifiek. [getuige 1] heeft verklaard dat ze een aanraking van/boven de borst heeft gezien, maar het is niet duidelijk of die handeling daadwerkelijk ontuchtig was. Deze handeling zou, blijkens haar verklaring, ook binnen de regels over aanrakingen tijdens ‘ [toneelstuk] ’ kunnen vallen. [getuige 2] heeft haar verklaring die ze bij de politie heeft afgelegd, bij de rechter-commissaris genuanceerd: toen ze verdachte en [slachtoffer] zag zoenen, zag ze verdachte op de rug. Het is daarom goed mogelijk dat ook deze zoen binnen de spelregels van ‘ [toneelstuk] ’ viel. Bovendien zou deze zoen hebben plaatsgevonden in de gang, terwijl aangeefster heeft verklaard dat vrijwel alle misbruikmomenten in de beslotenheid van de logeerkamer plaatsvonden. Ook is niet uit te sluiten dat de getuigen zijn beïnvloed door (de beschuldiging van) aangeefster.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het steunbewijs ten aanzien van de zoen en de aanraking van de borst onvoldoende is. Voor de overige (meer verregaande) ten laste gelegde gedragingen, ontbreekt het steunbewijs in het geheel.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat voldoende steunbewijs op belangrijke punten ontbreekt en dat het onder feit 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte ook hiervan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank merkt op dat weliswaar niet is te bewijzen dat strafrechtelijke grenzen zijn overschreden, maar dat vast staat dat morele grenzen overschreden zijn vanwege de expliciete seksuele inhoud van het improvisatiespel, in combinatie met de leeftijd van de leerlingen in relatie tot de leeftijd van verdachte.

4.De beoordeling van de civiele vordering

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een bedrag van € 101.960,05, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 81.960,05 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

5.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake het onder 1 ten laste gelegde voor de periode van 1 december 2004 tot 1 januari 2010;
 spreekt verdachte vrij van het overige onder feit 1 en het onder feit 2 tenlastegelegde;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.H. Hovens (voorzitter), mr. J.M. Breimer en mr. J.L. Wesstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van der Velden, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 september 2025.