ECLI:NL:RBGEL:2025:8095

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
26 september 2025
Zaaknummer
C/05/453254 / HA ZA 25-254
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekzaak met internationaal karakter en beoordeling van rechtsmacht en toepasselijk recht in schadevergoeding

In deze zaak, die op 24 september 2025 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Senden, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die niet is verschenen. De procedure is gestart met een dagvaarding op 2 juni 2025, waarin eiser stelt dat gedaagde aansprakelijk is voor schade die is ontstaan door een onrechtmatige daad. Aangezien gedaagde in Hongarije woont, heeft de zaak een internationaal karakter, wat de rechtbank verplicht om de rechtsmacht te beoordelen aan de hand van de Europese verordening (EU) Nr. 1215/2012. De rechtbank concludeert dat zij rechtsmacht heeft, omdat het schadebrengende feit zich binnen haar arrondissement heeft voorgedaan.

Eiser heeft ook gevorderd om gedaagde te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank oordeelt dat het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten niet van toepassing is op schadevergoeding, maar dat eiser voldoende bewijs heeft geleverd voor de gemaakte kosten. De rechtbank kent een bedrag van € 1.298,21 toe voor deze kosten. Daarnaast heeft eiser gevorderd dat gedaagde in de volledige proceskosten wordt veroordeeld. De rechtbank wijst deze vordering gedeeltelijk toe, waarbij de proceskosten worden begroot op € 2.913,35.

In de beslissing wordt gedaagde veroordeeld tot betaling van € 52.321,49 aan schadevergoeding, € 1.298,21 aan buitengerechtelijke incassokosten, en de proceskosten van € 2.913,35. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/453254 / HA ZA 25-254
Vonnis van 24 september 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. S. Senden te Maastricht-Airport,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] , Hongarije,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 juni 2025, met 7 producties en betekenings-/kennisgevingsstukken;
- het tegen [gedaagde] verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
[eiser] heeft gevorderd zoals is vermeld in de dagvaarding waarmee deze procedure is ingeleid. De inhoud van deze dagvaarding moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.2.
[gedaagde] woont in Hongarije. Dat betekent dat de zaak een internationaal karakter draagt. Gelet hierop ligt allereerst de vraag voor of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Het geschil is een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1 lid 1 van Verordening (EU) Nr. 1215/2012. De rechtsmacht moet dus aan de hand van deze verordening worden beoordeeld. [eiser] heeft zich (primair) op het standpunt gesteld dat [gedaagde] jegens haar aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad, en dat het schadeveroorzakende feit zich in het arrondissement van de rechtbank Gelderland heeft voorgedaan. Artikel 7 aanhef en sub 2 van de hiervoor genoemde verordening bepaalt onder meer dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Dit betekent dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Op grond van het bepaalde in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is deze rechtbank absoluut en relatief bevoegd.
2.3.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] naar Hongarije is vertrokken nadat het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Op grond van artikel 4 lid 1 en 2 Verordening (EG) Nr. 593/2008 is op de rechtsverhouding van partijen het Nederlands recht van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
2.4.
De vordering komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor, behoudens voor zover hierna anders wordt overwogen. Het gevorderde zal als volgt worden toegewezen.
2.5.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is niet van toepassing op een vordering uit hoofde van schadevergoeding. De vraag of buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd, zal daarom moeten worden beantwoord aan de hand van de eisen zoals geformuleerd in het Rapport Voorwerk 2 en bijgesteld in het Rapport BGK-Integraal. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] haar stelling dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, voldoende heeft onderbouwd. De vordering van
€ 1.298,21 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is overeenkomstig het in het Besluit bepaalde tarief bij een hoofdsom van € 52.321,49. De tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten worden geacht redelijk te zijn. De rechtbank wijst daarom € 1.298,21 toe.
2.6.
[eiser] heeft gevorderd dat [gedaagde] in de volledige proceskosten wordt veroordeeld. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die rechtvaardigen dat van de forfaitaire proceskostenveroordeling zoals geregeld in de artikelen 237 e.v. Rv wordt afgeweken. Het mindere, de vordering om [gedaagde] in de proceskosten te veroordelen, is als volgt toewijsbaar.
2.7.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
147,35
- griffierecht
1.374,00
- salaris advocaat
1.214,00
(1 punt × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.913,35.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 52.321,49, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 29 februari 2024, tot aan de dag der algehele voldoening,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.298,21 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 2 juni 2025, tot aan de dag der algehele voldoening,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.913,35, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2025.
1542