ECLI:NL:RBGEL:2025:81

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
C/05/439143 / HZ ZA 24-256 en C/05/442567 / HZ ZA 24-350
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid na verkeersongeval tussen personenauto met caravan en vrachtwagen

Op 11 september 2022 vond een aanrijding plaats tussen een personenauto met caravan, bestuurd door eiser, en een vrachtwagen, bestuurd door gedaagde 2. Eiser en zijn bijrijdster, eiser voegende zaak, stelden gedaagden aansprakelijk voor de schade die zij door het ongeval hadden geleden. De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in deze civiele zaak. De rechtbank oordeelde dat de verwijten aan de bestuurder van de vrachtwagen niet opgingen. Eiser had de vrachtwagen moeten voorlaten bij het linksaf slaan vanuit de uitrit van het tankstation. De rechtbank concludeerde dat gedaagde 2 niet onrechtmatig had gehandeld en wees de vorderingen van eiser en eiser voegende zaak af. De proceskosten werden aan de zijde van gedaagden vastgesteld op € 1.908,00 per zaak, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak met zaaknummer: C/05/439143 / HZ ZA 24-256 van
[eiser],
te [Plaatsnaam] (Duitsland),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. C.R.T.M. van Ninhuijs,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [Plaatsnaam] ,
2.
[gedaagde 2],
te [Plaatsnaam] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] , en waar nodig afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. H.N. Kuiper,
en in de daarmee gevoegde zaak met zaaknummer: C/05/442567 / HZ ZA 24-350 van
[eiser voegende zaak],
te [Plaatsnaam] (Duitsland),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser voegende zaak] ,
advocaat: mr. C.R.T.M. van Ninhuijs,
tegen

1.[gedaagde 1 voegende zaak] ,

te [Plaatsnaam] ,
2.
[gedaagde 2 voegende zaak],
te [Plaatsnaam] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden voegende zaak] , en waar nodig afzonderlijk [gedaagde 1 voegende zaak] en [gedaagde 2 voegende zaak] ,
advocaat: mr. H.N. Kuiper.

1.De zaken in het kort

1.1.
Op 11 september 2022 heeft een aanrijding plaatsgevonden tussen een door [eiser] bestuurde personenauto met daarachter een caravan, en een vrachtwagen, die werd bestuurd door [gedaagde 2] . [eiser voegende zaak] zat als bijrijdster naast [eiser] in de personenauto met de caravan. [eiser] en [eiser voegende zaak] zijn van mening dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] als WAM-verzekeraar van de vrachtwagen aansprakelijk zijn voor de schade die zij door het ongeval hebben geleden. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] en [eiser voegende zaak] af.

2.De procedure in zaak 24-256

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 oktober 2024
- de akte overlegging productie ten behoeve van de mondelinge behandeling van [eiser] van 2 december 2024
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 december 2024.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De procedure in zaak 24-350

3.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 oktober 2024
- de akte overlegging productie ten behoeve van de mondelinge behandeling van [eiser voegende zaak] van 2 december 2024
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 december 2024.
3.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

4.De feiten in beide zaken

4.1.
Op 11 september 2022, rond het middaguur, reed [gedaagde 2] in zijn beladen vrachtwagen op de Hamelandroute, een 80 km-voorrangsweg, in de richting van de Duitse grens. Ter hoogte van tankstation de Hamelandstop draaide [eiser] met zijn personenauto en caravan vóór en in dezelfde rijrichting als [gedaagde 2] linksaf de Hamelandroute op. [gedaagde 2] wisselde vervolgens van weghelft om [eiser] links voorbij te rijden. [eiser] sloeg wederom linksaf richting het tankstation. Daarbij werd de personenauto van [eiser] zijdelings aangereden door de vrachtwagen.
4.2.
Door het ongeval was de personenauto van [eiser] dusdanig beschadigd dat deze total loss is verklaard. Deze schade is afgewikkeld via de allriskverzekering van [eiser] . De schade aan de caravan is in eigen beheer gerepareerd. De schade die de vrachtwagen had opgelopen, is vergoed door de WA-verzekeraar van [eiser] .
4.3.
[eiser] en [eiser voegende zaak] hebben door het ongeval letsel opgelopen. Het letsel van [eiser voegende zaak] is inmiddels hersteld.
4.4.
Bij brief van 30 september 2022 heeft [eiser] [gedaagde 1] aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het ongeval. [gedaagde 1] heeft in haar brief van 4 oktober 2022 de aansprakelijkheid niet erkend.
4.5.
Naar aanleiding van de videobeelden van het tankstation de Hamelandstop, heeft [eiser] [gedaagde 1] nogmaals verzocht aansprakelijkheid te erkennen. Ook dit verzoek is door [gedaagde 1] van de hand gewezen.
4.6.
Bij brief van 23 februari 2023 heeft [eiser voegende zaak] [gedaagde 1] aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het ongeval, welke aansprakelijkheid door [gedaagde 1] – blijkens haar brief van 6 maart 2023 – niet wordt erkend.
4.7.
Op 29 april 2024 hebben [eiser] en [eiser voegende zaak] [gedaagde 2] aansprakelijk gesteld. Ook [gedaagde 2] heeft de aansprakelijkheid – zo blijkt uit zijn brief van 17 mei 2024 – van de hand gewezen.

5.Het geschil in zaak 24-256

5.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [gedaagden] aansprakelijk is voor alle materiële en immateriële schade die [eiser] als gevolg van het ongeval van 11 september 2022 heeft geleden en nog zal lijden;
II. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiser] van die schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2022 althans vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
III. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een voorschot op de schadevergoeding van € 7.500,00, althans een door de rechtbank te bepalen voorschot;
IV. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 907,50 wegens buitengerechtelijke kosten;
V. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
VI. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
5.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde 2] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. [gedaagde 2] heeft allereerst zijn snelheid onvoldoende aangepast aan de omstandigheden ter plaatse. Tussen het moment dat [eiser] de Hamelandroute opdraaide en het ongeval had [gedaagde 2] meer dan voldoende tijd om af te remmen. Vervolgens heeft [gedaagde 2] ook nog een inhaalmanoeuvre uitgevoerd waar dit niet mocht en [eiser] dit dus ook niet hoefde te verwachten. Door niet tijdig af te remmen of in te grijpen en te willen inhalen op een plek waar dit niet is toegestaan en op een plek waar rekening moet worden gehouden met afslaande voertuigen, heeft [gedaagde 2] , die bovendien beroepsmatig chauffeur was, zich zodanig gedragen dat hij een gevaar op de weg heeft veroorzaakt (artikel 5 Wegenverkeerswet). Het is aan de gedragingen van [gedaagde 2] te wijten dat het ongeval is ontstaan. De schade die hieruit is voortgevloeid kan aan [gedaagde 2] worden toegerekend. [gedaagde 2] en diens WAM-verzekeraar [gedaagde 1] zijn volgens [eiser] dan ook aansprakelijk voor de geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval.
5.3.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van diens vorderingen en subsidiair – voor het geval de vorderingen toch zouden worden toegewezen – tot matiging, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
5.4.
De rechtbank zal hierna voor zover nodig nader ingaan op de stellingen van partijen.

6.Het geschil in zaak 24-350

6.1.
[eiser voegende zaak] vordert dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [gedaagden voegende zaak] aansprakelijk is voor alle materiële en immateriële schade die [eiser voegende zaak] als gevolg van het ongeval van 11 september 2022 heeft geleden en nog zal lijden;
II. [gedaagden voegende zaak] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiser voegende zaak] van € 3.107,86, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2022 althans vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
III. [gedaagden voegende zaak] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 527,30 wegens buitengerechtelijke kosten;
IV. [gedaagden voegende zaak] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. [gedaagden voegende zaak] hoofdelijk veroordeelt in de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
6.2.
[eiser voegende zaak] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde 2 voegende zaak] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. [gedaagde 2 voegende zaak] heeft allereerst zijn snelheid onvoldoende aangepast aan de omstandigheden ter plaatse. Tussen het moment dat [eiser] de Hamelandroute opdraaide en het ongeval had [gedaagde 2 voegende zaak] meer dan voldoende tijd om af te remmen. Vervolgens heeft [gedaagde 2 voegende zaak] ook nog een inhaalmanoeuvre uitgevoerd waar dit niet mocht en [eiser] dit dus ook niet hoefde te verwachten. Door niet tijdig af te remmen of in te grijpen en te willen inhalen op een plek, waar dit niet is toegestaan en op een plek waar rekening moet worden gehouden met afslaande voertuigen, heeft [gedaagde 2 voegende zaak] , die bovendien beroepsmatig chauffeur was, zich zodanig gedragen dat hij een gevaar op de weg heeft veroorzaakt (artikel 5 Wegenverkeerswet). Het is aan de gedragingen van [gedaagde 2 voegende zaak] te wijten dat het ongeval is ontstaan. De schade die hieruit is voortgevloeid kan aan [gedaagde 2 voegende zaak] worden toegerekend. [gedaagde 2 voegende zaak] en diens WAM-verzekeraar [gedaagde 1 voegende zaak] zijn volgens [eiser voegende zaak] dan ook aansprakelijk voor de geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval.
6.3.
[gedaagden voegende zaak] voert verweer. [gedaagden voegende zaak] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser voegende zaak] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser voegende zaak] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser voegende zaak] in de kosten van deze procedure.
6.4.
De rechtbank zal hierna voor zover nodig nader ingaan op de stellingen van partijen.

7.De beoordeling in beide zaken

Rechtsmacht en toepasselijk recht
7.1.
[eiser] en [eiser voegende zaak] wonen in Duitsland. [gedaagde 2] woont in Nederland en [gedaagde 1] is gevestigd in Nederland. Het ongeval vond plaats in Nederland. Gelet op het internationale karakter van de zaak moet de rechtbank eerst ambtshalve beoordelen of zij rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is.
7.2.
Het geschil betreft een burgerlijke en handelszaak van na 10 januari 2015 en valt daarom onder het toepassingsbereik van de Verordening (EU) nummer 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: de Verordening). Op grond van artikel 4 lid 1 en op basis van artikel 12 van de Verordening is de Nederlandse rechter, als rechter van de woonplaats van [gedaagde 2] en, ten aanzien van [gedaagde 1] , de woonplaats waar het schadeveroorzakende feit zich heeft voorgedaan, bevoegd om van de vorderingen van [eiser] en [eiser voegende zaak] kennis te nemen.
7.3.
Ten aanzien van het op de onderhavige vordering toepasselijke recht overweegt de rechtbank als volgt. De bepaling van het toepasselijke recht dient plaats te vinden aan de hand van de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Verordening Rome II), nu de vordering betrekking heeft op een door deze verordening bestreken onderwerp en de gestelde schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden na inwerkingtreding van de verordening (11 januari 2009). Nu niet is gesteld, noch is gebleken, dat door partijen een keuze is gedaan ten aanzien van het toepasselijke recht, is ingevolge artikel 4 van Verordening Rome II het recht van toepassing van het land waar de schade zich voordoet. De gestelde schade heeft zich in het onderhavige geval voorgedaan in Nederland, zodat op de onderhavige vordering Nederlands recht van toepassing is.
De toedracht van de aanrijding
7.4.
Om de vraag te kunnen beantwoorden of [gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld, moet eerst de gestelde toedracht van de aanrijding worden beoordeeld, omdat partijen het daarover niet eens zijn. De rechtbank heeft de toedracht waargenomen middels de USB-stick met daarop twee videofragmenten die door partijen in het geding is gebracht. De rechtbank neemt op basis van deze beelden het volgende tot uitgangspunt. [eiser] draait om 11:55:26 uur met lage snelheid zijn personenauto met caravan vanuit de uitrit van tankstation de Hamelandstop linksaf de Hamelandroute op. De vrachtwagen van [gedaagde 2] nadert van rechts. Om 11:55:32 uur rijdt [eiser] met zijn personenauto en caravan voor de nog verder genaderde vrachtwagen van [gedaagde 2] . Achter de vrachtwagen van [gedaagde 2] rijden twee personenauto’s. Om 11:55:34 uur stuurt [gedaagde 2] zijn vrachtwagen naar de linker rijbaan, de baan voor het tegemoetkomend verkeer. Om 11:55:36 uur draait [eiser] , vanaf de rechterrijbaan, linksaf richting het tankstation. Anders dan [eiser] heeft gesteld tijdens de mondelinge behandeling is op de beelden niet zichtbaar dat [eiser] hierbij richting aangeeft naar links. De vrachtwagen, rijdend op de linker rijbaan nagenoeg ter hoogte van de caravan, botst om 11:55:37 uur tegen de bestuurderszijde van de indraaiende personenauto van [eiser] .
7.5.
De stellingen van [eiser] komen er in de kern op neer dat op het moment dat hij vanuit het tankstation linksaf de Hamelandroute opdraaide, [gedaagde 2] hem meteen had kunnen en moeten zien en direct had moeten ingrijpen in de vorm van (door)remmen. In plaats daarvan ging [gedaagde 2] [eiser] inhalen, terwijl dit ter plaatse niet kon en mocht. Hierop hoefde [eiser] niet bedacht te zijn toen hij linksaf sloeg, terug naar het tankstation. Andersom had [gedaagde 2] wel rekening ermee moeten houden dat er een reële kans bestond dat [eiser] wilde afslaan naar het tankstation, aldus [eiser] .
7.6.
De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn stellingen. Zij overweegt daartoe het volgende. In de eerste plaats is van belang dat het niet [gedaagde 2] maar [eiser] was die als eerste een bijzondere manoeuvre maakte, te weten vanuit de uitrit van het tankstation linksaf de voorrangsweg opdraaien. Daarbij was, anders dan [eiser] stelt in de dagvaarding, de weg niet vrij toen [eiser] de uitrit van het tankstation wilde verlaten. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard dat hij al vanaf de uitrit van het tankstation de vrachtwagen van rechts aan zag komen. Ingevolge artikel 54 RVV moet een bestuurder die een bijzondere manoeuvre uitvoert het overige verkeer voor laten gaan. [eiser] had dan ook de vrachtwagen, die hij zag komen aanrijden, voor moeten laten gaan. Dit geldt temeer nu hij wist dat hij een personenauto met daarachter een caravan moest indraaien, hetgeen meer tijd in beslag neemt dan alleen een personenauto.
7.7.
Dat er, zoals [eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft gesteld, naar zijn inschatting voldoende ruimte was om vóór de vrachtwagen in te voegen, volgt de rechtbank niet. In de eerste plaats valt deze stelling niet te rijmen met het standpunt van [eiser] dat [gedaagde 2] op het moment dat hij [eiser] zag, meteen had moeten (door)remmen. Ook de beelden rechtvaardigen [eiser] stelling dat er voldoende ruimte was niet. Op de beelden is te zien dat de personenauto met daarachter de caravan met lage snelheid vanuit de uitrit de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer oprijdt en terwijl de vrachtwagen al dicht genaderd is de Hamelandroute opdraait met nog steeds een lagere snelheid dan de vrachtwagen en de twee daarachter rijdende personenauo’s. Daarbij is tussen partijen niet in debat dat de Hamelandroute een 80 km-voorrangsweg betreft. [eiser] kon en moest dus verwachten dat het verkeer waartussen hij wilde invoegen met een snelheid van rond de 80 km per uur, en dus een aanmerkelijk hogere snelheid dan waarmee hij zelf reed, kwam aanrijden.
7.8.
Door het invoegen vóór de vrachtwagen van [gedaagde 2] heeft [eiser] de afstand tussen zijn personenauto met caravan en de vrachtwagen dusdanig klein gemaakt, dat de stelling van [gedaagde 2] dat hij in een split second moest beslissen of hij met zijn beladen vrachtwagen zou remmen of uitwijken, de rechtbank plausibel voorkomt. [gedaagde 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling hierover verklaard: “Ik wilde remmen. Maar de ruimte die ertussen zit is zo klein, mijn remweg is veel langer. Ik had niet de mogelijkheid om te remmen, anders was ik er achter in gevlogen. Dus mijn beslissing is geweest om links voorbij te rijden. Niet wetende dat hij opeens linksaf zou slaan.” En desgevraagd waarom hij niet claxonneerde of lichtsignalen gaf: “Daar was geen tijd voor, het was maar een paar seconden en dan ben je er al bij. Daar denk je helemaal niet over na.” [gedaagde 2] heeft daarbij aangevoerd dat hij, anders dan [eiser] heeft gesteld, geen 11 seconden tijd had om te remmen, maar veel korter. Dit wordt gesteund door de beelden, zoals de rechtbank deze hiervoor onder r.o 7.4 heeft beschreven. De gestelde 11 seconden betreft de tijd tussen het moment waarop [eiser] uit de uitrit van het tankstation rijdt tot het moment van de aanrijding. De gestelde remtijd heeft echter uitsluitend betrekking op de tijdspanne waarin [eiser] met zijn personenauto met caravan de Hamelandroute opdraait en daarbij vóór [gedaagde 2] komt te rijden. De suggestie van [eiser] dat de vrachtwagen een langere remweg zou hebben gehad omdat hij zwaarder dan toegestaan beladen zou zijn geweest, heeft [gedaagde 2] middels de laadlijst (productie 6 bij antwoord) gemotiveerd weerlegd. Dit heeft evenzeer te gelden voor de suggesties van [eiser] met betrekking tot de rij- en rusttijden van [gedaagde 2] en het automatisch noodremsysteem.
7.9.
Met inachtneming van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, volgt zij [gedaagde 2] in diens verweer dat hij is uitgeweken naar de linker weghelft om een aanrijding met [eiser] te voorkomen en dus niet, zoals [eiser] heeft gesteld, om een inhaalmanoeuvre uit te voeren.
7.10.
De stelling van [eiser] dat [gedaagde 2] , mede gezien de lage snelheid waarmee [eiser] reed, erop bedacht moest zijn dat er een reële kans bestond dat hij zou afslaan naar het tankstation, gaat evenmin op. Nog daargelaten dat [gedaagde 2] – zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld – is uitgeweken naar de linker weghelft omdat remmen geen veilige optie was en niet valt in te zien waarom [gedaagde 2] in dit geval moest verwachten dat [eiser] het tankstation zou willen inslaan nu hij daar juist vandaan kwam – is het, anders dan [eiser] lijkt voor te stellen, ook hier [eiser] die een bijzondere manoeuvre uitvoert: hij rijdt met zijn personenauto met caravan op de (voorrangs)weg en wil links afslaan. Artikel 18 RVV bepaalt dat bestuurders die linksaf slaan het verkeer dat op dezelfde weg zich naast dan wel links of rechts dicht achter hen bevindt, voor laten gaan. Het was dus aan [eiser] om zich ervan te vergewissen dat zich geen verkeer op de linker weghelft bevond waaraan hij voorrang moest verlenen. Dat hij [gedaagde 2] niet zag, zoals hij tijdens de mondelinge behandeling heeft betoogd, disculpeert hem niet. Ook de stelling dat hij zijn richtingaanwijzer naar links had aanstaan, maakt – ook als deze stelling – die niet wordt gesteund door de beelden – opgaat, het oordeel niet anders. Dit enkele feit maakt immers niet dat [eiser] zich niet hoefde te vergewissen van de aanwezigheid van verkeer op de andere weghelft op dezelfde weg, dat hij voor moest laten gaan. Daar komt bij dat de vrachtwagen [eiser] inmiddels zo dicht was genaderd dat een aanrijding hoe dan ook onvermijdelijk was.
Slotsom en proceskostenveroordeling
7.11.
De slotsom is dat de verwijten die [eiser] aan [gedaagde 2] heeft gemaakt, niet opgaan. Dit betekent tevens dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde 2] onrechtmatig jegens [eiser] en [eiser voegende zaak] heeft gehandeld. Daarmee is ook de grondslag aan de vorderingen van [eiser] en [eiser voegende zaak] jegens [gedaagden] komen te ontvallen. De rechtbank wijst de vorderingen dan ook af.
7.12.
[eiser] en [eiser voegende zaak] zijn de partijen die ongelijk krijgen en zij zullen daarom, ieder in hun eigen zaak, in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagden] als volgt vastgesteld:
in zaak 24-256
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.042,00
(2 punten × € 521,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.908,00
in zaak 24-350
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.042,00
(2 punten × € 521,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.908,00
7.13.
De rechtbank wijst de wettelijke rente over de nakosten toe zoals vermeld in de beslissing.

8.De beslissing

De rechtbank
in zaak 24-256
8.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
8.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.908,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
8.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
8.4.
verklaart de veroordelingen onder 8.2 en 8.3 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in zaak 24-350
8.5.
wijst de vorderingen van [eiser voegende zaak] af,
8.6.
veroordeelt [eiser voegende zaak] in de proceskosten van € 1.908,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser voegende zaak] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
8.7.
veroordeelt [eiser voegende zaak] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
8.8.
verklaart de veroordelingen onder 8.6 en 8.7 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J.M. Weijnen en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.
AW/JE