ECLI:NL:RBGEL:2025:8104

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
C/05/446215
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing van het College van Beroep van het Nederlands Instituut van Psychologen inzake de tuchtrechtelijke maatregel opgelegd aan een psycholoog

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 september 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een psycholoog, aangeduid als [eiseres], en de vereniging Nederlands Instituut van Psychologen (NIP). De zaak betreft de vernietiging van een beslissing van het College van Beroep van het NIP, dat een tuchtrechtelijke maatregel van berisping had opgelegd aan [eiseres]. De achtergrond van de zaak ligt in een klacht die door een klaagster tegen [eiseres] was ingediend, welke door het College van Toezicht van het NIP aanvankelijk ongegrond was verklaard. De klaagster heeft echter beroep ingesteld, dat door het College van Beroep als tijdig werd aangemerkt, terwijl [eiseres] betoogde dat dit beroep te laat was ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat het College van Beroep de termijn voor het indienen van beroep onjuist heeft toegepast. De rechtbank concludeert dat de laatste dag van de beroepstermijn 14 mei 2022 was, en dat het beroep op 15 mei 2022 te laat is ingediend. Hierdoor heeft de rechtbank de beslissing van het College van Beroep vernietigd, omdat deze in strijd was met het reglement van het NIP en de rechtszekerheid in het geding was. De rechtbank heeft het NIP veroordeeld in de proceskosten van [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/446215 / HA ZA 25-25
Vonnis van 10 september 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. A.M. de Nijs,
tegen
de vereniging
NEDERLANDS INSTITUUT VAN PSYCHOLOGEN,
te Utrecht,
gedaagde partij,
hierna te noemen: het NIP,
advocaat: mr. R.J. Oudendorp.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 april 2025,
- het verkorte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 juli 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Deze zaak gaat over de vraag of de civiele rechter een beslissing van de tuchtrechter (het College van Beroep van de vereniging NIP) kan vernietigen.
2.2.
[eiseres] is psycholoog en lid van het NIP. Het College van Toezicht van het NIP heeft een tegen [eiseres] ingediende klacht op 14 maart 2022 ongegrond verklaard. Die beslissing is dezelfde dag per beveiligde e-mail verzonden. Volgens het Reglement voor het Toezicht kan gedurende twee maanden na de dag van verzending beroep worden ingesteld. De klaagster heeft op 15 mei 2022 beroep ingesteld. Volgens het College van Beroep was 15 mei 2022 de laatste dag van de beroepstermijn en is het beroep dus op tijd ingediend. Het College van Beroep heeft de klacht alsnog gegrond verklaard en [eiseres] de maatregel van berisping opgelegd. [eiseres] is het met die beslissing niet eens. Volgens [eiseres] is het beroep te laat ingesteld en had het College van Beroep het beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk moeten verklaren.
2.3.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het College van Beroep als tuchtrechter de bepaling in het Reglement voor het Toezicht over de beroepstermijn onjuist heeft toegepast. De laatste dag van de beroepstermijn was 14 mei 2022. Het beroep van de klaagster is op 15 mei 2022 ingediend. De tuchtrechter heeft dus in strijd met het Reglement voor het Toezicht geoordeeld dat het beroep tijdig is ingediend. De rechtbank vernietigt daarom de beslissing van de tuchtrechter, waarbij [eiseres] de maatregel van berisping is opgelegd.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] is psycholoog en als lid aangesloten bij de vereniging Nederlands Instituut van Psychologen (verder: NIP). Het NIP is een beroepsvereniging van psychologen in Nederland.
3.2.
De statuten van het NIP houden voor zover hier van belang het volgende in:
HOOFDSTUK I. BEGRIPSBEPALINGEN.
Artikel 1. Begripsbepalingen.
1.1
In deze statuten hebben de volgende begrippen de daarachter vermelde betekenissen: (…)
college van beroepbetekent het orgaan van de vereniging als nader omschreven in artikel 25.
college van toezichtbetekent het orgaan van de vereniging als nader omschreven in artikel 24. (…)
HOOFDSTUK II. NAAM EN ZETEL. DOEL EN MIDDELEN.
(…)
Artikel 3. Doel en middelen.
3.1
De vereniging heeft tot doel:
a. het bewaken en het versterken van de kwaliteit van de beroepsuitoefening en verdere professionalisering van de psychologische beroepen binnen alle werkvelden;
b. het bevorderen van de psychologie in de volle breedte zowel op het gebied van de wetenschap als op het vlak van de professionele beroepsuitoefening;
c. de samenleving gezonder en veerkrachtiger te maken;
d. de profilering en positionering van de beroepsgroep in de volle breedte.
3.2
De vereniging tracht haar doel te bereiken door:
a. het behartigen van de maatschappelijke en beroepsbelangen belangen van de beoefenaren in de psychologie;
b. het bevorderen en bewaken van de kwaliteit en professionaliteit van de beroepsuitoefening door:
i. het zorgdragen voor een passende normering;
ii. te voorzien in registratie- en accreditatieregelingen;
iii. het opstellen en handhaven van de Beroepscode;
c. het versterken van de beroepsidentiteit van de psychologische beroepsgroep; (…)
HOOFDSTUK XII. COLLEGE VAN TOEZICHT EN COLLEGE VAN BEROEP
Artikel 24. College van toezicht.
24.1
De ledenraad benoemt een college van toezicht met als taken:
a. het behandelen van ontvangen klachten ten aanzien van leden en/of ten aanzien van diegenen die zijn ingeschreven in een van de NIP-registers en geen lid zijn van de vereniging;
b. het naar aanleiding van hetgeen is bepaald in sub a. van dit artikel, toetsen van de gedragingen van die personen aan de vastgestelde regels voor de beroepsuitoefening als bedoeld in artikel 3.2 sub c. ii
[de rechtbank begrijpt: sub b. iii];
c. het beslissen over het opleggen van disciplinaire maatregelen aan de hand van de uitkomst van de toetsing.
24.2
Het college van toezicht bestaat uit ten minste negen leden. De samenstelling van het college van toezicht, de wijze van benoeming van de leden, de bevoegdheid van het college van toezicht tot het treffen van disciplinaire maatregelen en de procedure voor het college van toezicht worden nader vastgelegd in een afzonderlijk door de ledenraad vast te stellen reglement voor het toezicht.
Artikel 25. College van beroep.
Van een uitspraak van het college van toezicht kunnen het betrokken lid, klager en het algemeen bestuur in beroep komen bij een eveneens door de ledenraad te benoemen college van beroep, bestaande uit ten minste zeven leden. De samenstelling van het college van beroep, de wijze van benoeming van de leden, de wijze van instellen van beroep en de procesgang voor het college van beroep, worden nader vastgelegd in het in artikel 24.2 omschreven reglement.
3.3.
Het Reglement voor het Toezicht (het reglement) als bedoeld in artikel 23 (de rechtbank begrijpt: artikel 2
4) van de statuten houdt het volgende in, voor zover hier van belang:
Taken van het College van Toezicht en het College van Beroep
1.1.1
1 Bij het College van Toezicht en - in beroep - bij het College van Beroep kan worden geklaagd over leden van het NIP, alsmede over diegenen die zijn ingeschreven in een van de NIP-registers en geen lid zijn van het NIP.
2 De taken van het College van Toezicht en - in beroep - die van het College van Beroep bestaan uit het behandelen van ontvangen klachten ten aanzien van de in lid 1 vermelde personen, het naar aanleiding daarvan toetsen van de gedragingen van die personen aan de vastgestelde regels voor de beroepsbeoefening als in artikel 3.2 sub c. ii
[de rechtbank begrijpt: sub b. iii]van de Statuten van de vereniging bedoeld, het beslissen omtrent het opleggen van disciplinaire maatregelen aan de hand van de uitkomst van de toetsing, alsmede het beslissen omtrent ontzetting en schorsing uit het lidmaatschap van leden overeenkomstig de artikelen 7.5, 7.6 en 7.7 van de Statuten. (…)
1.2
Samenstelling en wijze van benoeming der Colleges
1.2.1
1 Het College van Toezicht bestaat uit een door het Algemeen Bestuur vast te stellen aantal leden dat minimaal negen dient te zijn. Met uitzondering van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter(s) en de secretaris(sen), die tenminste de hoedanigheid van meester in de rechten dienen te bezitten, zijn de leden lid van de vereniging.
2 Het College van Beroep bestaat uit een door het Algemeen Bestuur vast te stellen aantal leden dat minimaal zeven dient te zijn. De leden van het College van Beroep dienen aan dezelfde eisen te voldoen als de leden van het College van Toezicht, zoals vermeld in lid 1 van dit artikel.
De leden van het College van Toezicht en het College van Beroep worden benoemd door de Ledenraad van de vereniging. (…)
2.4
Maatregelen
2.4.1
1 Het College van Toezicht zal de volgende disciplinaire maatregelen kunnen opleggen ten aanzien van leden bedoeld in artikel 4.2 van de Statuten van de vereniging, alsmede ten aanzien van degenen die zijn ingeschreven in een van de NIP-registers en geen lid zijn van het NIP, in geval zij zich hebben gedragen in strijd met de vastgestelde regels voor de beroepsuitoefening, als in artikel 3.2 sub c. ii
[de rechtbank begrijpt: sub b. iii]van de Statuten bedoeld:
a. waarschuwing;
b. berisping;
c. schorsing in het NIP-lidmaatschap en/of van de inschrijving in het/de door het College aangegeven NIP-register(s) voor een periode van ten hoogste een jaar, al dan niet gecombineerd met een van de maatregelen onder a. en b. genoemd;
d. ontzetting en schorsing uit het lidmaatschap op grond van artikel 7.5 en 7.7 van de Statuten en/of doorhaling van de inschrijving in het/de door het College aangegeven NlP-register(s).
2 In het geval een maatregel zoals vastgelegd in lid 1 onder c wordt opgelegd aan een lid van de vereniging vervalt de inschrijving in het/de door het College aangegeven NlP-register(s) van rechtswege voor de duur van de schorsing. Bij de oplegging aan een lid van de vereniging van de maatregel zoals vastgelegd onder d vervalt de inschrijving in het/de door het College aangegeven NlP-register(s) van rechtswege.
3 In geval van schorsing dan wel doorhaling van de inschrijving in het/de NIP-register(s) is het aan het College te beslissen deze maatregel tevens toe te passen op het lidmaatschap van de vereniging.
4 Het College van Toezicht kan bij een beslissing bepalen dat een klacht (gedeeltelijk) gegrond is zonder daarbij een maatregel op te leggen. (…)

3.Hoger beroep

3.1
Algemene bepalingen
3.1.1
Bij het College van Beroep kan hoger beroep worden ingesteld tegen een uitspraak van het College van Toezicht alsmede tegen een beslissing als bedoeld in artikel 2.1.6 door klager, aangeklaagde en het Algemeen Bestuur der vereniging gedurende twee maanden na de dag van verzending van het in artikel 2.5.2 bedoeld afschrift. (…)
3.3
Behandeling ter terechtzitting en uitspraak
3.3.2
Het College van Beroep kan in hoger beroep: (…)
b de uitspraak van het College van Toezicht wijzigen dan wel vernietigen en doen wat ingevolge het bepaalde in artikel 2.4.1 t/m 2.4.3 van dit reglement het College van Toezicht zou hebben kunnen doen. (…)

4.Bekendmaking

4.1.
Bekendmaking uitspraken
1 De uitspraken van het College van Toezicht en het College van Beroep worden ter beoordeling en onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de vereniging, geanonimiseerd gepubliceerd.
2 Het Algemeen Bestuur kan besluiten om uitspraken van de Colleges toe te zenden aan door de overheid ingestelde toezichthouders.

5.Slotbepaling

In gevallen waarin het Reglement voor het Toezicht niet voorziet beslist het College van Toezicht of het College van Beroep.
3.4.
[naam 1] (de klaagster) heeft bij brief van 19 april 2021 tegen [eiseres] een klacht ingediend bij het College van Toezicht van het NIP (CvT). Het CvT heeft bij beslissing van 14 maart 2022 de klacht ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 14 maart 2022 per aangetekende e-mail verzonden aan [eiseres] en de klaagster.
3.5.
De secretaris van het College van Beroep, mr. [naam 2] , (de secretaris van het CvB) heeft bij e-mail van 2 mei 2022 aan de klaagster bericht:
Naar aanleiding van uw verzoek bericht ik dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift niet kan worden uitgesteld.
Het Reglement voor het Toezicht biedt daarvoor geen mogelijkheden.
Bij het College van Beroep kan hoger beroep worden ingesteld tegen een uitspraak van het College van Toezicht gedurende twee maanden na de dag van verzending van de uitspraak van het College van Toezicht (artikel 3.1.1).
3.6.
Tegen de beslissing van het CvT heeft de klaagster op 15 mei 2022 beroep ingesteld bij het College van Beroep van het NIP (CvB). De zaak is daar geregistreerd onder kenmerk 2022/02.
3.7.
Bij brief van 13 juni 2022 heeft mr. Winnubst, advocaat van [eiseres] , het CvB bericht dat het beroep door de klaagster te laat is ingediend en (primair) verzocht de klaagster niet-ontvankelijk te verklaren. Daarbij is gesteld dat de beslissing van het CvT van 14 maart 2022 diezelfde dag is verzonden, zodat de beroepstermijn van twee maanden op 15 maart begon te lopen en 14 mei 2022 als laatste dag van de termijn geldt.
3.8.
Het CvB heeft bij beslissing van 24 februari 2023 het beroep gegrond verklaard en [eiseres] de maatregel van berisping opgelegd. De beslissing houdt voor zover hier van belang in (randnr. 2.3.):
Volgens de gegevens van het NIP is de uitspraak per e-mail van 16 maart 2022 verzonden. Het beroepschrift is derhalve op tijd ingediend.
3.9.
Mr. Winnubst heeft bij brief van 2 maart 2023 het CvB bericht dat het onjuist is dat de beslissing van het CvB (pas) op 16 maart 2022 aan de klaagster is verzonden: die verzending heeft plaatsgevonden op 14 maart 2022. Mr Winnubst heeft het CvB verzocht de beslissing van 24 februari 2023 te herzien in die zin dat de klaagster alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar beroep.
3.10.
De Stichting Achmea Rechtsbijstand (Achmea) heeft namens [eiseres] het NIP bij brief van 17 mei 2023 verzocht inhoudelijk te reageren op het verzoek tot herziening van 2 maart 2023. Op 5 juli 2023 heeft Achmea het NIP een herinneringsbrief gestuurd. Daarbij heeft Achmea gewezen op informatie op de website van het NIP, inhoudende:
Binnen twee maanden na de verzenddatum van de uitspraak van het College van Toezicht kunnen partijen (client en psycholoog) tegen de uitspraak in beroep gaan bij het College van Beroep van het NIP (artikel 3.1.1. van het Reglement voor het toezicht). Van deze termijn kan niet worden afgeweken.
3.11.
De secretaris van het CvB heeft Achmea per e-mail van 10 juli 2023 het volgende bericht:
Namens de voorzitter bericht ik u dat het College van Beroep geen aanleiding ziet de uitspraak te herzien. De beoordeling van de ontvankelijkheid is aan het college en in geval van overschrijding van de termijn, is er voor het college altijd ruimte om het beroep toch ontvankelijk te verklaren als hij die overschrijding verschoonbaar acht.
3.12.
De secretaris van het CvB heeft Achmea op 26 september 2023 het volgende gemaild:
In vervolg op (…) heeft het College van Beroep uw bezwaar tegen de beslissing van 24 februari 2023 met nummer CvB 2022/02 aangemerkt als een verzoek tot aanvulling van de beslissing nu verzuimd is te beslissen over een onderdeel van de ontvankelijkheid, namelijk of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Alvorens verder te beslissen stelt het College van Beroep partijen in de gelegenheid zich daarover uit te laten. (…)
3.13.
Eveneens op 26 september 2023 heeft de secretaris van het CvB de klaagster per e-mail het volgende bericht:
(…) In de uitspraak van het College van Toezicht staat onjuist onder 1.2 vermeld dat een afschrift van de beslissing van het College van Toezicht aan klaagster en de psycholoog op 16 maart 2022 is toegezonden. Dit had moeten zijn 14 maart 2022. In artikel 3.1.1 staat vermeld dat bij het College van Beroep hoger beroep kan worden ingesteld tegen een uitspraak van het College van Toezicht gedurende twee maanden na de dag van verzending van de uitspraak van het College van Toezicht.
De uitspraak van het College van Toezicht is per email van 14 maart 2022 aan partijen verzonden en uw beroepschrift is bij het College van Beroep op 15 mei 2022 binnengekomen bij het College van Beroep zodat dit een dag te laat is. De overweging onder 2.3 van de beslissing van het College van Beroep is derhalve onjuist. Het College van Beroep had moeten beoordelen dat sprake was van een termijnoverschrijding.
Bij een termijnoverschrijding dient vervolgens een de orde te komen of deze termijnoverschrijding mogelijk verschoonbaar is. In zoverre heeft het College van Beroep verzuimd te beslissen over een onderdeel van de ontvankelijkheid. (…)
Hierbij verzoekt het College van Beroep u zich, binnen 10 dagen na heden, uit te laten over de vraag of de termijnoverschrijding in het onderhavige geval verschoonbaar is. (…)
3.14.
Het CvB heeft op 6 december 2023 een aanvullende beslissing genomen en verzonden aan [eiseres] en de klaagster. Die aanvullende beslissing houdt voor zover hier van belang in:

2.De beoordeling

(…)

2.2
Het verzoek van verweerster zal worden aangemerkt als een verzoek tot aanvulling op de uitspraak ex artikel 32 Rv.
(…)
2.4
In de uitspraak van het College van Beroep van 24 februari 2023 staat onjuist vermeld dat een afschrift van de beslissing van het College van Toezicht aan klaagster en de psycholoog op 16 maart 2022 is toegezonden. Dit had moeten zijn 14 maart 2022. De overweging onder 2.3 van de beslissing van het College van Beroep is derhalve onjuist en in zoverre moet die beslissing worden hersteld.
In artikel 3.1.1 Reglement voor het Toezicht staat vermeld dat bij het College van Beroep hoger beroep kan worden ingesteld tegen een uitspraak van het College van Toezicht gedurende twee maanden na de dag van verzending van de uitspraak van het College van Toezicht.
De termijn van twee maanden begon in de onderhavige zaak derhalve te lopen op 15 maart 2022. Het beroepschrift is bij het College van Beroep op 15 mei 2022 binnengekomen, zodat dit op tijd is.
2.5
De beslissing van 24 februari 2023 zal mitsdien op de volgende wijze worden aangevuld.

3.Beslissing

Het College van Beroep, op vorenstaande gronden beslissende,
Bepaalt dat overweging 2.3. van de beslissing van 24 februari 2023 als volgt dient te worden gelezen:
“De uitspraak van het College van Toezicht is per e-mail aan partijen via aangetekend mailen op 14 maart 2022 verzonden. In artikel 3.1.1 Reglement voor het Toezicht staat vermeld dat bij het College van Beroep hoger beroep kan worden ingesteld tegen een uitspraak van het College van Toezicht gedurende twee maanden na de dag van verzending van de uitspraak van het College van Toezicht.
De termijn van twee maanden begon in de onderhavige zaak derhalve te lopen op 15 maart 2022. Het beroepschrift is bij het College van Beroep op 15 mei 2022 binnengekomen, zodat dit op tijd is.
Het College van Beroep oordeelt dan ook dat het hoger beroep aldus tijdig is ingesteld.”
Aldus gewezen te Utrecht (…).”.
3.15.
Achmea heeft namens [eiseres] op 4 januari 2024 per e-mail de secretaris van het CvB en het bestuur van het NIP verzocht om binnen twee weken de beoordelingen te herzien en te bevestigen dat de klaagster niet-ontvankelijk is verklaard, bij gebreke waarvan een gerechtelijke procedure wordt gestart.
3.16.
De secretaris van het CvB heeft per e-mail van 9 januari 2024 Achmea bericht dat de zaak definitief is gesloten en dat er niet meer over kan worden gecorrespondeerd.
3.17.
Mr. De Nijs, advocaat van [eiseres] , heeft het (algemeen bestuur en het College van Beroep van het) NIP bij brief van 19 augustus 2024 verzocht om binnen 14 dagen de beslissing van het CvB te herstellen, in die zin dat de klaagster niet-ontvankelijk wordt verklaard en de aan [eiseres] opgelegde maatregel wordt geschrapt, bij gebreke waarvan een gerechtelijke procedure aanhangig wordt gemaakt.
3.18.
De voorzitter van het NIP heeft mr. De Nijs bij brief van 2 september 2024 bericht dat het NIP en het CvB geen grond zien voor het herstellen van de beslissing.
3.19.
[eiseres] heeft op 19 november 2024 het NIP in deze zaak gedagvaard.
3.20.
Bij vonnis van 8 januari 2025 is op incidentele vordering van [eiseres] beslist dat deze zaak met toepassing van artikel 46b van de Wet op de rechterlijke organisatie wordt verwezen naar de handelskamer van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, omdat de president van de rechtbank Midden-Nederland bij de beslissing van het CvB betrokken is geweest.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair vernietiging van de beslissing van het CvB van het NIP met kenmerk 2022/02 (inclusief de aanvulling daarop). Subsidiair vordert [eiseres] dat de rechtbank bepaalt dat deze beslissing (inclusief de aanvulling daarop) niet van toepassing is. [eiseres] vordert ook een proceskostenveroordeling, met wettelijke rente vanaf 14 dagen na het vonnis.
4.2.
Aan haar vorderingen legt [eiseres] het volgende ten grondslag.
Het CvB is aan te merken als een orgaan van de vereniging NIP. De beslissing van het CvB is een besluit van de vereniging in de zin van Boek 2 Burgerlijk Wetboek (BW).
Het CvB heeft in strijd met artikel 3.1.1 van het reglement gehandeld door de klaagster in haar beroep ontvankelijk te achten, terwijl dit beroep te laat is ingediend. Dat is in strijd met de rechtszekerheid. [eiseres] heeft steeds gewezen op de termijnoverschrijding. Ook heeft [eiseres] het CvB er op gewezen dat in de beslissing van 23 februari 2023 een foutieve verzenddatum van de beslissing van het CvT stond. Het CvB heeft in de aanvullende beslissing ten onrechte geweigerd de fout te herstellen en de beslissing over de termijnoverschrijding onvoldoende gemotiveerd. Het is onzorgvuldig dat door of namens het CvB na de beslissing van 23 februari 2023 berichten zijn verstuurd terzake de termijnoverschrijding en het te voeren debat over de verschoonbaarheid daarvan, terwijl het CvB in de aanvullende beslissing van 6 december 2023 daarop niet (voldoende) of in andersluidende zin is teruggekomen.
[eiseres] leidt nadeel omdat het CvB de klaagster ten onrechte wel ontvankelijk heeft geacht en [eiseres] in beroep vervolgens de maatregel van berisping heeft opgelegd, terwijl het CvT de klacht eerder ongegrond had verklaard. Het NIP heeft de oplegging van de maatregel op haar website gepubliceerd. In geval van (naar de rechtbank begrijpt: gegrondverklaring van) een nieuwe tuchtklacht in de toekomst kan de beslissing van het CvB nadelig uitpakken voor [eiseres] in de vorm van een zwaardere maatregel.
Volgens [eiseres] is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om haar gebonden te achten aan de beslissing van het CvB. De beslissing moet volgens [eiseres] vernietigd worden op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b en c BW danwel op grond van artikelen 7:904 jo. 7:906 BW. Subsidiair moet de beslissing buiten toepassing blijven op grond van artikel 2:8 BW.
4.3.
Het verweer van het NIP strekt tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de proceskosten met rente.
4.4.
Ter onderbouwing van haar verweer voert het NIP het volgende aan.
Een beroep op artikel 2:15 BW kan niet leiden tot toewijzing van de vordering omdat het CvB niet is aan te merken als orgaan van een rechtspersoon. Het CvB komt namelijk niet de bevoegdheid toe om besluiten te nemen die rechtens gelden als besluiten van het NIP. Het CvB is in het leven geroepen als een met tuchtrechtspraak belaste onafhankelijke instantie, die juist niet handelt namens de rechtspersoon; de leden van het CvB fungeren als bindend adviseurs.
De bevoegdheid van [eiseres] om vernietiging te vorderen op grond van artikel 2:15 BW is vervallen, gelet op lid 5 van dat artikel. Er is namelijk meer dan een jaar verstreken tussen de beslissing van het CvB van 24 februari 2023 en het uitbrengen van de dagvaarding.
Artikel 7:904 BW biedt evenmin grond voor vernietiging. De beslissing van het CvB terzake de beroepstermijn is namelijk juist. De klaagster heeft het beroep tijdig ingesteld. De woorden “gedurende twee maanden” uit artikel 3.1.1 van het reglement hebben een andere betekenis dan “binnen twee maanden” zoals opgenomen in artikel 73 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet Big). Daarom stelt het NIP dat de termijn voor het instellen van hoger beroep tegen een uitspraak van het CvT pas verstrijkt aan het einde van de dag met hetzelfde nummer als de dag waarop de termijn begint te lopen. Het CvB is mede gelet op artikel 5 van het reglement bevoegd het beroep toch ontvankelijk te verklaren wanneer de termijnoverschrijding verschoonbaar wordt geacht.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is in geschil of de beslissing van het CvB van 24 februari 2023 met de aanvulling daarop van 6 december 2023 (hierna in enkelvoud: de beslissing) vernietigd moet worden, alsmede of het CvB is aan te merken als een orgaan van de vereniging NIP.
Partijen zijn het in elk geval eens dat de beslissing van het CvB is aan te merken als een bindend advies, waarop artikel 7:904 BW van toepassing is. Zij verschillen echter van mening over de vraag of de beslissing vernietigd moet worden omdat het in verband met inhoud of wijze van totstandkoming van die beslissing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn Ramakers daaraan gebonden te achten.
De rechtbank overweegt als volgt.
CvB orgaan van de vereniging NIP?
5.2.
[eiseres] heeft gesteld dat het CvB is aan te merken als een orgaan van het NIP. Dit staat zo in de statuten. Het CvB is op grond van de statuten (artikel 25) belast met het verenigingstuchtrecht. Met uitzondering van de (plaatsvervangend) voorzitter en de secretaris zijn de leden van het CvB lid van de vereniging. De tuchtrechtelijke uitspraken van het CvB vormen bindende uitspraken van een orgaan van de vereniging, aldus [eiseres] .
5.3.
Het NIP betwist dat het CvB een orgaan is in de zin van boek 2 BW. Volgens het NIP is het CvB een onafhankelijke deels extern samengestelde instantie zonder bevoegdheid om besluiten te nemen, die rechtens gelden als besluiten van het NIP.
5.4.
De rechtbank overweegt dat de wet (Boek 2 BW) geen definitie geeft van het begrip orgaan. In de literatuur wordt onder orgaan verstaan een instantie die krachtens de wet of statuten beslissingsbevoegdheid in aangelegenheden van de rechtspersoon toekomt. [1]
5.5.
De vereniging NIP heeft blijkens artikel 1.1 van haar statuten er voor gekozen het CvB aan te merken als orgaan van de vereniging. Verder is van belang dat uit artikel 3 van de statuten volgt dat tot de doelen van de vereniging hoort het bewaken en versterken van de kwaliteit en professionaliteit van de beroepsuitoefening, onder meer door handhaving van de Beroepscode. Daartoe heeft de vereniging colleges ingesteld, die in eerste aanleg en beroep beslissen op (onder meer) klachten die tegen een lid van de vereniging worden ingediend. Uit artikelen 24 en 25 van de statuten, gelezen in samenhang met artikelen 2.4 en 3.3 van het reglement, volgt dat deze colleges het betrokken lid disciplinaire maatregelen kunnen opleggen, die het betrokken lid rechtstreeks raken, variërend van een waarschuwing tot uiteindelijk ontzetting en schorsing uit het lidmaatschap en doorhaling van de inschrijving in het NIP-register. De rechtbank is van oordeel dat met dit interne tuchtrecht aan het CvB beslissingsbevoegdheid wordt toegekend in aangelegenheden van de rechtspersoon. Het NIP heeft bij de mondelinge behandeling ook aangegeven dat zij zich gebonden acht aan beslissingen van het CvB, die zij op haar website publiceert.
5.6.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het CvB kwalificeert als een orgaan van de vereniging (met rechtspersoonlijkheid) NIP. De omstandigheid dat de (plaatsvervangend) voorzitter(s) en de secretaris niet lid zijn van de vereniging, leidt niet tot een ander oordeel, mede gelet op het feit dat het CvB merendeels is samengesteld uit leden van de vereniging en de leden van het CvB door de ledenraad worden benoemd (artikel 1.2.1 van het reglement). Het vorenstaande betekent ook dat nu een orgaan van een rechtspersoon niet kan worden gedagvaard, maar een rechtspersoon wel, [eiseres] de vereniging als procespartij heeft kunnen dagvaarden; op dat onderdeel is door het NIP ook geen verweer gevoerd.
Vordering tot vernietiging
5.7.
[eiseres] vordert primair vernietiging van de beslissing van het CvB. Zij stelt daartoe onder meer dat de beslissing is aan te merken als een bindend advies, waarop artikel 7:904 BW van toepassing is. Ook het NIP stelt zich op het standpunt dat de beslissing van het CvB is aan te merken als een bindend advies in die zin.
5.8.
De rechtbank acht het standpunt van partijen juist. Het tuchtrecht zoals dat binnen de vereniging NIP is vormgegeven in onder meer artikelen 3, 24 en 25 van de statuten en 1.1.1 en 2.4.1 van het reglement, kan bezwaarlijk anders worden begrepen dan dat een door het CvT (danwel in beroep door het CvB) gegeven beslissing de vereniging en het lid bindt op de wijze als bedoeld in artikel 7:904 lid 1 BW (jo. 7:906 BW). [2]
De rechtbank moet dus toetsen of gebondenheid van [eiseres] aan de beslissing van het CvB in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Is dat het geval, dan is die beslissing op grond van artikel 7:904 BW vernietigbaar. De rechtbank stelt daarbij voorop dat slechts in uitzonderingsgevallen aanleiding bestaat tot dergelijk ingrijpen door de rechter.
5.9.
Volgens [eiseres] heeft het CvB ten onrechte geoordeeld dat klaagster op tijd beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van het CvT. Daarom moet deze in strijd met het reglement genomen beslissing, die een voor haar nadelig oordeel inhoudt, worden vernietigd. Het NIP voert aan dat tijdig beroep is ingesteld en dat de beslissing van het CvB dus juist is, zodat dit geen grond voor vernietiging van de beslissing oplevert.
5.9.1.
De rechtbank stelt vast dat artikel 3.1.1 van het reglement inhoudt dat hoger beroep kan worden ingesteld gedurende twee maanden na de dag van verzending. De rechtbank merkt dit voorschrift aan als een fundamentele (procedure)regel, omdat het belang van de rechtszekerheid meebrengt dat geen onzekerheid kan bestaan over het eindtijdstip van de termijn voor hoger beroep.
5.9.2.
Tussen partijen staat vast dat het CvB de beslissing van 14 maart 2022 diezelfde dag (maandag/toevoeging rechtbank) per aangetekende e-mail naar partijen heeft verstuurd. [eiseres] en het NIP stellen beide dat de beroepstermijn vervolgens is gaan lopen op 15 maart 2022. Het CvB merkte de datum van 15 maart 2022 uiteindelijk ook aan als eerste dag van de beroepstermijn, zo blijkt uit de aanvullende beslissing van 6 december 2023.
Vast staat eveneens dat het beroepsschrift door klaagster op 15 mei 2022 is ingediend (maandag/toevoeging rechtbank).
5.9.3.
Tussen partijen is echter in geschil wat de laatste dag van de beroepstermijn was. Volgens [eiseres] was dit 14 mei 2022 en was klaagster te laat met indiening van het beroep. Volgens de beslissing van het CvB en het standpunt van het NIP in deze procedure was de laatste dag van de beroepstermijn 15 mei 2022 en was klaagster op tijd.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.9.4.
Gelet op de vaststaande startdatum van de beroepstermijn kon het CvB gelet op artikel 3.1.1 van het reglement niet tot het oordeel komen dat het beroep tijdig is ingediend.
De beroepstermijn is op 15 maart 2022 gaan lopen; die datum is dus de eerste dag van de beroepstermijn. De eerste maand van de beroepstermijn eindigde daarmee op (het einde van de dag van) 14 april 2022. Op 15 april 2022 startte de tweede maand van de beroepstermijn, die daarmee dus eindigde op 14 mei 2022. De datum van 15 mei 2022 zou de start van een derde maand hebben gemarkeerd in het geval sprake was geweest van een langere beroepstermijn. Die situatie doet zich hier niet voor omdat sprake is van een beroepstermijn van twee maanden.
5.9.5.
Daar komt bij dat het, anders dat het NIP aanvoert, voor het berekenen van de einddatum van de beroepstermijn geen verschil maakt dat artikel 3.1.1 reglement inhoudt “gedurende twee maanden”, in plaats van “binnen twee maanden” zoals in andere (wettelijke) regelingen voorkomt. Het NIP heeft niet (afdoende) kunnen verduidelijken dat en waarom het woord “gedurende” meebrengt dat de beroepstermijn van twee maanden, die begon te lopen op 15 maart 2022, in dit geval zou doorlopen tot en met 15 mei 2022. Op (het einde van de datum van) 14 mei 2022 was immers de duur van twee vrije (omdat de dag van verzending niet meetelt) en volle kalendermaanden volgelopen. Het NIP heeft verder nog gesteld dat “gedurende twee maanden” zo moet worden uitgelegd dat de termijn eindigt op de dag met hetzelfde nummer als de dag na de verzending. Voor zover het NIP daarmee bedoeld heeft aan te sluiten bij het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2017 [3] , berust dit op een onjuiste lezing van dat arrest. De Hoge Raad heeft daarbij namelijk bepaald dat de termijn eindigt op (het einde van) de dag met hetzelfde nummer als de dag van de uitspraak. Dus niet de dag met hetzelfde nummer als de dag
nade uitspraak. Overigens is de door het NIP gestelde uitleg, zoals in deze rechtsoverweging weergegeven, niet te herleiden tot de beslissing van het CvB.
5.9.6.
Het door het NIP bij de mondelinge behandeling gedane beroep op de Algemene termijnwet (Atw) slaagt evenmin, daargelaten dat de beslissing van het CvB geen overweging op dat punt bevat. Uit artikel 1 Atw volgt namelijk dat die wet van toepassing is op in de wet gestelde termijnen. In dit geval volgt de beroepstermijn uit een reglement en dus niet uit de wet. Het NIP heeft bij de mondelinge behandeling desgevraagd niet kunnen onderbouwen dat de Atw van overeenkomstige toepassing is verklaard, terwijl dat uit de statuten en het reglement ook niet is gebleken.
5.9.7.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het CvB ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep op tijd is ingesteld.
5.10.
Door het NIP is in deze procedure nog aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is en dat artikel 5 van het reglement het CvB ruimte biedt voor een dergelijke toets, zodat vernietiging niet aan de orde is. Naar zeggen van de advocaat van het NIP heeft de voorzitter van het CvB hem dit tijdens een onderbreking van de mondelinge behandeling op 16 juli 2025 namens het CvB telefonisch nog eens medegedeeld.
[eiseres] heeft erop gewezen dat de termijnoverschrijding voorafgaand aan de beslissing van het CvB van 23 februari 2023 al onderwerp was van het partijdebat terwijl de vraag naar de verschoonbaarheid pas een rol speelde in aanloop naar de aanvullende beslissing van 6 december 2023. Dat volgt ook uit de e-mail van de secretaris van het CvB van 26 september 2023 aan de klaagster. Verder betwist [eiseres] dat op grond van artikel 5 van het reglement een termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht. De beslissingen van het CvB houden op dat onderdeel ook niets in, aldus [eiseres] .
5.10.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het NIP te volgen in haar betoog.
Vaststaat namelijk dat de beslissing van het CvB van 23 februari 2023 geen overweging bevat waarin de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding aan de orde komt. De aanvullende beslissing van 6 december 2023 bevat evenmin een overweging op dat punt, ondanks het voorafgaande debat daarover. Een verwijzing naar artikel 5 reglement ontbreekt ook in beide beslissingen. Het CvB heeft het debat over de (verschoonbaarheid van de) termijnoverschrijding afgerond met het oordeel dat het beroep tijdig is ingesteld.
Het zou naar het oordeel van de rechtbank niet juist zijn om in de beslissing van het CvB, de aanvulling van 6 december 2023 daaronder begrepen, iets anders of meer te lezen dan er staat. De beginselen van een goede (tucht)rechtspleging brengen immers mee dat een beslissing tenminste zodanig moet worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als voor derden controleerbaar en aanvaardbaar te maken.
5.10.2.
Daargelaten dat de door het NIP aangedragen argumenten niet te herleiden zijn tot de beslissing van het CvB, vormen deze geen reden om af te zien van vernietiging. Er is namelijk geen aanleiding om aan te nemen dat artikel 5 van het reglement de tuchtrechter de ruimte geeft om een termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, zoals het NIP en het CvB blijkens de terugkoppeling bij de mondelinge behandeling betogen. De zeer algemene bewoordingen van dat artikel en het belang van de rechtszekerheid staan aan een dergelijke uitleg in de weg. Daarbij komt dat [eiseres] onweersproken heeft gewezen op de vermelding op de website van het NIP dat geen uitstel wordt verleend voor het instellen van beroep, en op de omstandigheid dat het CvB aan de klaagster eerder uitstel voor indiening van het beroep heeft geweigerd.
De positie van de klaagster
5.11.
Het NIP heeft bij conclusie van antwoord gesteld dat [eiseres] de klaagster mogelijk niet op de hoogte heeft gesteld van deze procedure terwijl deze procedure de klaagster eveneens regardeert. Een conclusie heeft het NIP aan die stelling niet verbonden.
5.11.1.
De rechtbank overweegt dat de beslissing van het CvB tevens een eenzijdige rechtshandeling is, gericht op rechtsgevolg. Het CvB heeft [eiseres] immers de tuchtrechtelijke maatregel van berisping opgelegd. Op de vernietiging van een rechtshandeling is Titel 2 van Boek 3 BW van toepassing.
5.11.2.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn [eiseres] en het NIP de partijen die gebonden zijn aan de beslissing van het CvB. Tussen hen bestaat immers een verenigingsrechtelijke verhouding. De beslissing van het CvB houdt een tuchtrechtelijk oordeel in terzake de beroepsuitoefening door [eiseres] , waaraan zij zich door haar lidmaatschap van de vereniging heeft onderworpen. Het NIP is op haar beurt aan dat oordeel gebonden, omdat dit tuchtrecht een statutaire grondslag heeft.
5.11.3.
De klaagster is echter niet aan te merken als partij in de zin van artikelen 3:51 jo. 3:56 BW. De beslissing van het CvB heeft voor haar geen rechtsgevolgen. De klaagster is ook niet gebonden aan de beslissing van het CvB. Zo is zij geen lid van de vereniging. Bovendien is het oordeel van de tuchtrechter niet beslissend voor de vraag of [eiseres] jegens haar civielrechtelijk aansprakelijk is. [4] De uitkomst van deze zaak, welke dat ook zou zijn, kan de rechtspositie van klaagster dus niet nadelig beïnvloeden. Verder heeft de rechtbank meegewogen dat het tuchtrecht in de eerste plaats tot doel heeft in het algemeen belang een goede wijze van beroepsuitoefening te bevorderen. [5]
5.11.4.
Nu de klaagster gelet op het vorenstaande niet is aan te merken als partij bij de rechtshandeling, die gevormd wordt door de beslissing van het CvB, was [eiseres] niet gehouden de rechtsvordering tot vernietiging van die beslissing ook in te stellen tegen de klaagster (artikel 3:51 lid 2 BW).
Conclusie
5.12.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het CvB heeft gehandeld in strijd met artikel 3.1.1 van het reglement door te oordelen dat het hoger beroep tijdig is ingesteld. Dat vormt een fundamentele (procedure)fout en raakt de rechtszekerheid. Deze fout heeft de uitkomst van de zaak beïnvloed op een wijze die voor [eiseres] nadelig is. Aan de inhoudelijke beoordeling en vervolgens het opleggen van de maatregel van berisping was het CvB immers niet toegekomen indien de fout niet was gemaakt.
5.13.
Reeds gelet op het bovenstaande is het in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming van de beslissing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om [eiseres] daaraan gebonden te achten. Dit betekent dat de rechtbank deze beslissing zal vernietigen op grond van artikel 7:904 BW. De rechtbank komt dus niet toe aan beoordeling van de andere gestelde grondslag voor vernietiging van de beslissing, te weten artikel 2:15 BW, en evenmin aan de subsidiair op grond van artikel 2:8 BW geformuleerde eis tot het buiten toepassing laten van de beslissing van het CvB.
5.14.
Het NIP is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.861,97
5.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
vernietigt de beslissing (inclusief de aanvulling daarop) van het College van Beroep van het NIP met kenmerk CvB 2022/02,
6.2.
veroordeelt het NIP in de proceskosten van € 1.861,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als het NIP niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt het NIP tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart de veroordeling onder 6.2. en 6.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2025.
954

Voetnoten

1.Zie Asser/Kroeze 2-I 2021, nr. 186
2.HR 19 december 2003, NJ 2004/559
3.ECLI:NL:HR:2017:2225, r.o. 3.4.3-3.4.4.
4.Vgl. HR 3 april 2015, NJ 2015/479 (Novitaris).
5.Vgl. HR 13 oktober 2006, NJ 2008/528 (Vie d’Or)