1.De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 2 augustus 2024 tot en met 3 augustus 2024 te Zutphen, althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning gelegen aan [adres 2]
door
- de deurmat te overgieten met benzine, althans een soortgelijke (brandbare) vloeistof en/of
- de (salon)tafel te overgieten met benzine, althans een soortgelijke (brandbare) vloeistof en/of
- ( vervolgens) open vuur in aanraking te brengen met voornoemde brandbare vloeistof en/of
- ( vervolgens) [slachtoffer 1] in een houdgreep te houden en haar hoofd richting de vlammen te duwen en/of te houden
- gemeen gevaar voor de in die woning en/of in (een) nabijgelegen woning(en) aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen , en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning en/of in (een) nabijgelegen woning(en) aanwezige personen, in elk gevaar levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te duchten was;
2
hij in of omstreeks de periode van 2 augustus 2024 tot en met 3 augustus 2024 te Zutphen, althans in Nederland, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- die [adres 2] dreigende de woorden toe te voegen “ik maak je nu nog dood en je moeder erbij”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan die [adres 2] te tonen,
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op de vingers van die [slachtoffer 1] te duwen en/of te drukken en/of
- die [adres 2] dreigend de woorden toe te voegen ‘Ik hak al je vingers eraf!”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
hij op of omstreeks 3 augustus 2024 te Zutphen, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 45 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
hij op of omstreeks de periode van 2 augustus 2024 tot en met 3 augustus 2024 te Zutphen, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- met een mes, althans daarop gelijkend voorwerp, een snijbeweging over de vingers, althans de hand, van die [slachtoffer 1] te gaan en/of
- met een mes, althans daarop gelijkend voorwerp, op/tegen de vingers, althans de hand, van die [slachtoffer 1] te duwen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vier ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat alleen het derde ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Over feit 1 heeft de raadsman bepleit dat er geen gemeen gevaar was voor goederen van anderen en ook niet voor personen, zodat verdachte moet worden vrijgesproken. Over de feiten 2 en 4 heeft de raadsman bepleit dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 2] niet betrouwbaar zijn, omdat zij tegenstrijdig zijn aan elkaar en niet overeenkomen met andere bevindingen. Bovendien bevat het dossier te weinig redengevend steunbewijs, zodat verdachte ook van deze feiten moet worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank bespreekt eerst het ten laste gelegde feit 3. Vervolgens gaat de rechtbank in op feit 1 en ten slotte behandelt de rechtbank de feiten 2 en 4 gezamenlijk.
Feit 3 (MDMA)
Ten aanzien van het ten laste gelegde feit 3 is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en daarom wordt ten aanzien van dat feit volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 32;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 34-35;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 48-52;
- het rapport van het NFI, p. 53-54; en
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2025.
Feit 1 (brandstichting)
Op grond van het dossier en uit de verklaring van verdachte ter zitting is voor de rechtbank vast komen te staan dat verdachte op de salontafel met een aansteker een brandbare vloeistof heeft aangestoken en dat verdachte vervolgens de vlam heeft gedoofd.
De rechtbank dient in de eerste plaats te beoordelen of door dit handelen van verdachte gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest. Onduidelijk is welke omvang het vuur op de salontafel heeft gehad. Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat ze zag dat verdachte een vloeistof over de tafel heen goot en aanstak, waardoor een hoge vlam ontstond. De partner van verdachte ( [slachtoffer 1] ) heeft verklaard dat er benzine op de salontafel is gekomen en dat die in brand is gestoken, maar dat verdachte deze ook weer heeft uitgemaakt. Zij verklaarde dat verdachte geen benzine over andere dingen heeft gegooid. Verdachte heeft zowel tijdens het verhoor bij de politie als ter zitting verklaard dat hij het vuur met zijn schoen heeft uitgetrapt. Er heeft forensisch onderzoek in de woning van verdachte plaatsgevonden. De onderzoeker merkt in het rapport op dat op het bovenblad van de salontafel enkele donkere (zwarte) plekken zichtbaar waren die veroorzaakt zouden kunnen zijn door een brand op de salontafel, maar ook veroorzaakt konden zijn door een brandende sigarettenpeuk.
Gelet op de verklaringen en de conclusie van het forensisch onderzoek, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er door de brandstichting gevaar is ontstaan voor goederen, te weten de salontafel waarop de benzine in brand is gestoken. Uit het dossier blijkt echter niet dat ook voor andere goederen, behalve de salontafel, een gevaar is ontstaan. Niet is gebleken dat er concrete goederen op de salontafel lagen of in de directe omgeving die als gevolg van deze brand beschadigd konden raken of dat er gevaar was voor schade aan (bijvoorbeeld de vloer of het plafond van) de huurwoning van verdachte. De rechtbank betrekt bij dat oordeel dat de brand slechts kort heeft geduurd en beperkt in omvang is geweest.
De rechtbank dient daarnaast te beoordelen of de door verdachte gestichte brand levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning en/of in (een) nabijgelegen woning(en) aanwezige personen te duchten was. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen omtrent de duur en de omvang van de brand, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de ten tijde van de brand in de woning aanwezige personen, te weten [slachtoffer 2] of [slachtoffer 1] , of personen in nabijgelegen woningen levensgevaar of mogelijk zwaar lichamelijk letsel te duchten hadden.
De rechtbank overweegt ten aanzien van [slachtoffer 1] in het bijzonder dat [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte [slachtoffer 1] bij haar nek pakte en haar hoofd in de richting van de vlammen duwde. In het aanvullende verhoor heeft [slachtoffer 2] verklaard dat haar moeder zelf ook benzine over zich heen kreeg en dat zij dichtbij de salontafel zat op de bank. Deze verklaringen van [slachtoffer 2] lopen uiteen en de verklaring dat het hoofd van [slachtoffer 1] richting de vlammen werd geduwd vindt geen steun in het dossier. Van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is de rechtbank dan ook niet gebleken. Dit onderdeel van de tenlastelegging kan dan ook niet worden bewezen en de rechtbank zal verdachte daarvan partieel vrijspreken.
Feiten 2 (bedreiging van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] ) en 4 (mishandeling van [slachtoffer 2] )
De rechtbank bespreekt de feiten 2 en 4 in samenhang en overweegt als volgt. Aangeefster [naam 2] heeft verklaard dat zij op 2 augustus 2024 omstreeks 21:30 uur in de woning van verdachte aankwam. Zij hoorde verdachte na enige tijd zeggen “Ik maak je nu nog dood en je moeder erbij!”. Ze zag dat verdachte naar de keuken liep en een mes uit de keukenla pakte. Ze zag dat hij op haar af liep en ze voelde dat hij haar linkerarm vastpakte. Verdachte trok haar met kracht naar zich toe, legde haar linkerhand op de tafel en drukte het mes met de snijkant tegen haar vingers aan. Ze hoorde verdachte zeggen: "Ik hak al je vingers eraf!". Ze verklaarde dat ze doodsbang was en dacht dat verdachte het daadwerkelijk zou doen. Ze voelde een hevige pijn in haar vingers en zag dat er een afdruk van het mes zichtbaar was op haar middel- en wijsvinger.Verbalisant [naam 3] ging op 3 augustus 2025 om 02:25 uur naar de woning van verdachte. Toen hij op de deur klopte hoorde hij een vrouw angstig vragen: “wie is daar?”. Verbalisant merkte op dat, toen alle sloten geopend waren en de deur geopend werd, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] beiden angstig keken. Ook verklaarde de verbalisant dat [slachtoffer 2] vertelde dat verdachte haar had bedreigd met een mes en een snijbeweging over één van haar handen had gemaakt.
Getuige [getuige] (een buurvrouw van verdachte) heeft verklaard dat zij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de nacht van 2 op 3 augustus 2025 heeft opgevangen en dat zij [slachtoffer 1] hoorde zeggen dat verdachte een mes had gepakt.
In het dossier zit een foto van de linkerhand van aangeefster waarop twee sneetjes op de wijsvinger respectievelijk de middelvinger te zien zijn.
De rechtbank acht op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft bedreigd. Het pakken van een mes en het plaatsen van dat mes op de vingers is bedreigend en [slachtoffer 2] voelde zich ook bedreigd en vreesde dat verdachte haar daadwerkelijk iets aan zou doen. Anders dan de raadsman heeft betoogd, vindt de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 2] gegeven in haar aangifte en aan de politie ter plaatse ook betrouwbaar om als bewijs te dienen. Deze verklaringen zijn direct na dan wel kort op het incident gegeven en worden ondersteund door de verklaringen van [getuige] en [slachtoffer 1] direct na het incident gegeven aan de politie ter plaatse. Ook bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 2] verklaard dat verdachte haar met een mes heeft bedreigd.
Eveneens is sprake geweest van een bedreiging richting [slachtoffer 1] . Verdachte heeft in haar bijzijn gezegd dat hij haar dochter zou doodmaken en haar erbij. Zowel uit de verklaring van getuige [getuige] als de waarnemingen van de politie volgt dat [slachtoffer 1] angstig was. Het enkele feit dat [slachtoffer 1] nadien geen aangifte heeft willen doen, doet daaraan geen afbreuk.
Ten aanzien van feit 4 (mishandeling van [slachtoffer 2] ) sluit de rechtbank aan bij het voorgaande. Ten gevolge van het drukken van het mes met de snijkant op haar vingers en het maken van een snijbeweging voelde [slachtoffer 2] een hevige pijn. Op een foto, gemaakt kort na het incident, zijn twee sneetjes op de wijsvinger en middelvinger van [slachtoffer 2] te zien. Ook op dit punt acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 2] betrouwbaar en wordt deze ondersteund door de hiervoor genoemde verklaringen. De rechtbank acht gelet daarop de ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen.