In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland op 8 september 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 22-jarige ex-militair, die werd beschuldigd van poging zware mishandeling en mishandeling. De verdachte werd vrijgesproken van de poging zware mishandeling en de subsidiaire mishandeling die verband hield met het afrijden op het slachtoffer met zijn auto. De militaire kamer oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk met zijn auto op het slachtoffer was afgereden, en dat het letsel van het slachtoffer niet voldoende bewijs bood voor de aanrijding. De militaire kamer concludeerde dat de verklaringen in het dossier niet met voldoende precisie konden vaststellen wat er precies was gebeurd.
Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor de mishandeling die volgde op de confrontatie tussen hem en het slachtoffer. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte het slachtoffer met gebalde vuist in het gezicht had geslagen, wat wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdediging had een beroep op noodweer gedaan, maar de militaire kamer verwierp dit omdat de verdachte zelf de confrontatie had opgezocht. De verdachte kreeg een geldboete van € 750,00 opgelegd, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.