ECLI:NL:RBGEL:2025:8115

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
05.036576.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging zware mishandeling en mishandeling, veroordeling voor mishandeling met geldboete

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland op 8 september 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 22-jarige ex-militair, die werd beschuldigd van poging zware mishandeling en mishandeling. De verdachte werd vrijgesproken van de poging zware mishandeling en de subsidiaire mishandeling die verband hield met het afrijden op het slachtoffer met zijn auto. De militaire kamer oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk met zijn auto op het slachtoffer was afgereden, en dat het letsel van het slachtoffer niet voldoende bewijs bood voor de aanrijding. De militaire kamer concludeerde dat de verklaringen in het dossier niet met voldoende precisie konden vaststellen wat er precies was gebeurd.

Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor de mishandeling die volgde op de confrontatie tussen hem en het slachtoffer. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte het slachtoffer met gebalde vuist in het gezicht had geslagen, wat wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdediging had een beroep op noodweer gedaan, maar de militaire kamer verwierp dit omdat de verdachte zelf de confrontatie had opgezocht. De verdachte kreeg een geldboete van € 750,00 opgelegd, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05-036576-24
Datum uitspraak : 8 september 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] ,
raadsman: mr. J.C. Duin, advocaat in Alkmaar.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 september 2023 te Spierdijk, gemeente Koggenland, in ieder geval in
Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met zijn, verdachtes, auto is afgereden op die [slachtoffer] en die [slachtoffer] daarbij met de voorbumper van verdachtes auto met een snelheid van circa 20 à 30 km/uur, althans met een zekere snelheid, heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 september 2023 te Spierdijk, gemeente Koggenland, in ieder geval in
Nederland, een persoon, te weten [slachtoffer] , heeft mishandeld door met zijn, verdachtes, auto af te rijden op die [slachtoffer] en die [slachtoffer] daarbij met de voorbumper van verdachtes auto met een snelheid van circa 20 à 30 km/uur, althans met een zekere snelheid, te raken;
2.
hij op of omstreeks 9 september 2023 te Spierdijk, gemeente Koggenland, in ieder geval in
Nederland, een persoon, te weten [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (meermalen) met gebalde vuist tegen diens hoofd te slaan en die [slachtoffer] met geschoeide voet tegen diens hoofd te schoppen.
2.1
Vrijspraak feit 1
Vrijspraak poging zware mishandeling (primair) en mishandeling (subsidiair)
De militaire kamer is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde poging zware mishandeling van aangever [slachtoffer] (primair), dan wel – anders dan de officier van justitie – mishandeling van [slachtoffer] (subsidiair).
Dat er op 9 september 2023 een confrontatie is geweest te Spierdijk tussen verdachte en [slachtoffer] (hierna te noemen; aangever), waarbij verdachte als bestuurder van een personenauto ter plaatse is komen aanrijden, is onomstreden. Echter, op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting valt niet buiten gerede twijfel vast te stellen dat verdachte met zijn auto bewust op aangever is afgereden met het – al dan niet voorwaardelijke – opzet hem te raken. Evenmin kan met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat verdachte aangever daadwerkelijk heeft geraakt. Uit het geheel der verklaringen valt voor de militaire kamer niet met voor bewezenverklaring voldoende precisie af te leiden wat er in dit verband is gebeurd.
Het waarneembare letsel op de linkerknie van aangever (twee kleine schaafwondjes) past niet zonder meer bij een aanrijding met een auto tegen diens been en onafhankelijke (verdere) informatie hierover ontbreekt. Dat er volgens de verbalisanten ter plaatse van het incident bandensporen zijn aangetroffen op het trottoir, maakt dit niet anders. De bandensporen zijn niet verder (technisch) onderzocht op hun ouderdom, en evenmin is (technisch) onderzocht of zij passen bij het profiel van de banden van de door verdachte bestuurde auto. Ook is onduidelijk gebleven waar zij ophouden en of die locatie strookt met de plek waar aangever op dat moment stond. De verweren van de verdediging op dat punt snijden hout.
De militaire kamer zal verdachte dan ook integraal vrijspreken van het onder feit 1 (primair en subsidiair) tenlastegelegde. Er zijn wel aanwijzingen in het dossier dat de wijze waarop verdachte aan kwam rijden door aangever en de omstanders als intimiderend en/of bedreigend is of kon worden ervaren. Nu bedreiging niet is tenlastegelegd, kan dat hier verder in het midden blijven.
2.2
Overwegingen ten aanzien van het bewijs ten aanzien van feit 2 [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde, met dien verstande dat wettig en overtuigend bewijs voor het schoppen tegen het hoofd ontbreekt en verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het schoppen tegen het hoofd van aangever. Ook heeft de raadsman een beroep op noodweer gedaan. Hij voert daartoe aan dat aangever verdachte ogenblikkelijk en wederrechtelijk heeft aangerand door hem te duwen tegen zijn keel. Verdachte vreesde dat hij verder aangevallen zou worden en heeft hierop aan aangever een klap uitgedeeld. De raadsman meent dat die verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was en verzoekt vrijspraak van feit 2.
Beoordeling door de militaire kamer
Aangever heeft verklaard dat hij op 9 september 2023 aan [adres] in Spierdijk was. Verdachte kwam op aangever afgereden, stapte uit en het kwam tot een treffen tussen beiden. Aangever liep daarbij achteruit met getuige [getuige] over het pad langs de zijkant van [getuige] huis terwijl verdachte zijn gebalde vuisten in de richting het gezicht van aangever bewoog. Aangever vermoedt dat verdachte hem wilde raken. Hij probeerde de slagen af te weren. Hij voelde dat verdachte hem ongeveer vier keer hard in zijn gezicht raakte. Hij viel op de grond toen verdachte hem in zijn gezicht sloeg. [2]
Getuige [getuige] , bijrijder van verdachte, heeft verklaard dat [verdachte] (de militaire kamer begrijpt: verdachte) uit de auto stapte en naar [slachtoffer] (de militaire kamer begrijpt: aangever) toe liep. Eerst liep [slachtoffer] weg, maar toen begon hij met schelden. [slachtoffer] gaf [verdachte] een duw met beide handen, ter hoogte van diens borst. Dat zorgde ervoor dat [verdachte] een stap naar achter moest doen. [verdachte] sloeg vervolgens met zijn linkerarm met gebalde vuist richting het gezicht van [slachtoffer] . [verdachte] raakte [slachtoffer] in zijn gezicht. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn auto kwam aanrijden bij de woning aan de [straatnaam] in Spierdijk. Getuige [getuige] zat naast hem in de auto. Hij parkeerde zijn auto met twee banden op de stoep en stapte uit. Hij zag vier mensen staan en herkende aangever eerst bij het uitstappen als een van die vier. Er was een voorval tussen hem en aangever geweest en hij besloot op aangever af te lopen om hier met hem over te praten. Hij riep ‘hier komen’, maar aangever bleef staan en begon te schelden. Aangever gaf verdachte een klap in zijn gezicht waardoor hij achteruit stapte. Toen hij een tweede klap op zich af zag komen, of in ieder geval de intentie daarvan reageerde hij met een klap. Hij heeft aangever twee keer met de vuist geslagen, de eerste keer was in ieder geval raak. Verdachte ontkent dat hij aangever heeft geschopt toen deze op de grond lag. [4]
Gelet op het voorgaande is de militaire kamer van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangever in ieder geval één keer met gebalde vuist tegen het hoofd heeft geslagen. De militaire kamer stelt vast dat uit het dossier en uit hetgeen ter zitting is besproken onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte aangever tegen diens hoofd heeft geschopt.
Beroep op noodweer
De vraag die de militaire kamer vervolgens moet beantwoorden is of verdachte een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt, dat in de weg staat aan bewezenverklaring van mishandeling, zoals door de verdediging is betoogd.
De militaire kamer overweegt daartoe het volgende.
Het is onduidelijk gebleven of aangever verdachte als eerste heeft geslagen, of dat hij hem heeft geduwd in reactie op het (dreigend/intimiderend) naderen van verdachte. Wat daarvan ook zij, vaststaat is dat verdachte zelf nadrukkelijk de confrontatie met aangever heeft opgezocht door uit de auto te stappen en op aangever af te lopen, zonder dat daar op dat moment een valide aanleiding voor was. Alleen al daardoor komt verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toe en verwerpt de militaire kamer ook het (subsidiaire) beroep op noodweerexces.
De militaire kamer acht dan ook bewezen dat verdachte aangever heeft mishandeld door hem met de vuist in het gezicht te slaan.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
hij op
of omstreeks9 september 2023 te Spierdijk, gemeente Koggenland,
in ieder geval in
Nederland,een persoon, te weten [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer]
(meermalen)met gebalde vuist tegen diens hoofd te slaan
en die [slachtoffer] met geschoeide voet tegen diens hoofd te schoppen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2:
mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder feit 1 subsidiair en feit 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit. Bij een veroordeling verzoekt de verdediging de militaire kamer om aansluiting te zoeken bij de LOVS oriëntatiepunten voor mishandeling, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend. Voorts verzoekt de verdediging in ogenschouw te nemen de lange duur en de nasleep van de zaak voor verdachte.
De beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De militaire kamer heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft op klaarlichte dag op straat het initiatief genomen tot een confrontatie met aangever en heeft hem mishandeld door hem met gebalde vuist in het gezicht te slaan. Hierbij zijn ook de omstanders, vrienden en bekenden van zowel aangever als van verdachte, onverwacht geconfronteerd met deze confrontatie. Verdachte heeft daarmee voor aangever als voor deze derden een beangstigende en onveilige situatie gecreëerd. Dat verdachte boos was op aangever vanwege een andere kwestie waarbij de moeder van verdachte het slachtoffer is geworden heeft is wellicht te begrijpen maar op deze manier voor eigen rechter spelen, gaat alle perken te buiten en verdient straf.
De militaire kamer houdt bij de oplegging van de straf rekening met enerzijds de ernst van het feit en anderzijds, hoewel de redelijk termijn voor vervolging en afdoening van de zaak nog niet is verstreken, het tijdsverloop. De afwijking ten opzichte van de eis van de officier van justitie laat zich verklaren doordat de militaire kamer tot een vrijspraak komt ten aanzien van feit 1.
Omdat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict en gelet op de straffen die doorgaans in vergelijkbare zaken worden opgelegd, zal de militaire kamer verdachte bestraffen met een geldboete van € 750,- .

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met de feiten een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 111,84 aan materiële schade en € 165.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
Zowel de officier van justitie als de verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Overweging van de rechtbank
De militaire kamer is – net als de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat de schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren. De benadeelde partij kan de vordering daardoor nog wel aan de burgerlijke rechter voorleggen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 23, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De militaire kamer:
 spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een
geldboete van € 750,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot betaling van materiële en immateriële schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M.H. Pennings (voorzitter), mr. A. Tegelaar, rechters en Kolonel mr. H.M. Stratenus, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Brouwer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 september 2025.
mr. A. Tegelaar en mr. H.M. Stratenus zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door opperwachtmeester [verbalisant] , der KMar district LBE brigade Recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer] , gesloten op 20 november 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] , p. 34-36
3.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] , p. 62.
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 25 augustus 2025.