2.3Overwegingen ten aanzien van het bewijs ten aanzien van feit 2
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 9 september 2023 werden bij een doorzoeking in de woning in Bovenkarspel en de loods in Enkhuizen de volgende wapens, wapenonderdelen en munitie gevonden:
- twee patroonmagazijnen voor machinepistool Vigneron en/of
- twee patroonmagazijnen voor machinepistool Thompson M1919/M1928 en/of
- een patroonmagazijn Anschutz model 1420 en/of
- een kogel-Grendelgeweer Mosin Nagant M1981 en/of
- een automatisch vuurwapen, machinegeweer "Zastava M53" met munitietrommel en/of
- een loop en afsluitergroep van een automatisch vuurwapen, machinegeweer type MG42 en/of Zastava M53 en/of
- een gaspistool Umarex Walther PPK en/of
- zes pepper (Pfeffer) patronen in het kaliber 9 millimeter en/of
- vijf losse patronen kaliber 9mm en/of
- zes CS patronen kaliber 8mm en/of
- twee pepper patronen kaliber 9mm en/of
- een knall patroon 9mm en/of
- een kogelpatroon kaliber 7.65 x 17 mm en/of
- een kogelpatroon Luger kaliber 9mm en/of
- een kogelpatroon kaliber .45 inch Colt en/of
- een kogelpatroon kaliber 7.92x 33 mm en/of
- een kogelpatroon kaliber .455 inch Webley en/of
- vier losse patronen (blanks) kaliber 7.62x63 en/of
- een losse patroon kaliber 7.62x 51 mm en/of
- een kogelpatroon kaliber 7.62x 63 mm en/of
- een patroonband met 42 stuks patronen kaliber 7.92x 57 mm waarvan een (1) patroon panserdoorborend is (categorie II onder 3 WWM) en/of
- vier patronen kaliber 7.92x 57 mm en/of
- (3 clips met acht patronen) 24 patronen kaliber 7.62x 63 mm en/of
- een kogelpatroon kaliber 9 x 19 mm kort en/of
- een kogelpatroon kaliber 9 x 19 mm lang en/of
- zestien kogelpatronen kaliber 9 x 19 parabellum en/of
- de grendel van het geweer Karabiner 98k, ook wel genoemd de K98k of Kar98k.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 tenlastegelegde, met dien verstande dat verdachte partieel wordt vrijgesproken van de afsluitergroep van het machinegeweer Zastava M53 en de grendel van het geweer Karabiner 98k. Gezien de staat waarin beiden verkeren, is het zeer onwaarschijnlijk dat deze geschikt te maken zijn.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van het kogel-grendelgeweer Mosin Nagant en het machinegeweer Zastava M53 niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu er sprake is van ne bis in idem dan wel het vertrouwensbeginsel.
Voorts heeft de raadsman op enkele specifieke voorwerpen die in de tenlastelegging genoemd zijn verweer gevoerd. De raadsman heeft bepleit dat een aantal van de in de tenlastelegging genoemde wapens en munitie niet strafbaar zijn, nu de bestemming die voordien op die wapens (of onderdelen daarvan) rustte daaraan is komen te ontvallen, zeker nu sommige van de voorwerpen bodemvondsten zijn.
Voor zover meer of anders verweer is gevoerd, zal de militaire kamer onder het betreffende voorwerp het standpunt van de verdediging weergeven.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer zal hieronder per voorwerp – waartegen door de verdediging verweer is gevoerd – ingaan op de strafbaarheid daarvan.
Patroonmagazijn Anschutz model 1420
De verdediging heeft aangevoerd dat het patroonmagazijn Anschutz model 1420 niet verlofplichtig is aangezien op grond van de vigerende Europese Richtlijn en artikel 3 lid 3 WWM dit alleen geldt voor magazijnen van semiautomatische wapens geschikt voor minimaal 10 patronen.
De militaire kamer overweegt hiertoe als volgt. Artikel 3 lid 3 WWM stelt dat een magazijn van een vuurwapen als bedoeld in artikel 10 lid 1 van Richtlijn 91/477/EEG als hulpstuk moet worden aangemerkt. Op grond van artikel 10 lid 1 van Richtlijn 91/477/EEG mag de verwerving van magazijnen voor semi-automatische vuurwapens met centrale ontsteking die meer dan 20 patronen of meer dan 10 patronen in het geval van lange vuurwapens kunnen bevatten, enkel worden toegestaan aan personen aan wie daartoe een vergunning is verleend (of van wie een vergunning is bevestigd, vernieuwd of verlengd). Dit betekent dat de verwerving en het bezit van een dergelijk magazijn voor anderen verboden is.
Artikel 3 lid 1 WWM bepaalt echter dat de bepalingen betreffende wapens mede van toepassing zijn op hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor die wapens, de essentiële onderdelen van vuurwapens en op de onderdelen van wapens die van wezenlijke aard zijn. Op grond van onderdeel A 1.2.3 van de Circulaire Wapens en Munitie 2019 (hierna: CWM), worden de kast (het frame), het magazijn, de bascule, het staartstuk, de loop en de grendel of afsluiter van een geweer beschouwd als onderdelen die vallen onder de WWM. Het magazijn van een geweer valt op grond van artikel 3 lid 1 WWM dus onder de werking van de WWM en is om die reden apart vergunningplichtig. De (vuur)wapenrechercheur heeft na het onderzoek van het magazijn van de Anschutz model 1420 vastgesteld dat dit op grond van artikel 3 lid 1 WWM onder de werking van de WWM valt en vergunningplichtig is.
Gelet op het voorgaande is de militaire kamer van oordeel dat dit magazijn op grond van artikel 3 lid 1 WWM onder de werking van de WWM valt en vergunningplichtig is. De militaire kamer verwerpt daarom het verweer van de verdediging op dit punt.
Zastava M53
De verdediging heeft aangevoerd dat in 2019 is vastgesteld dat het voorhanden hebben van dit vuurwapen geen strafbaar feit betrof en dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, nu het wapen in 2019 niet verlofplichtig is bevonden dan wel dat verdachte erop mocht vertrouwen dat het geen verlofplichtig en dus geen strafbaar wapen betreft.
De militaire kamer overweegt als volgt.
Uit het aanvullende proces-verbaal van 16 januari 2025 blijkt dat de Zastava M53 die in 2024 in beslag is genomen, hetzelfde wapen betreft als het wapen dat in 2019 is gecontroleerd. Het wapen blijkt op 15 november 2019 door de verbalisant onjuist omschreven en gecategoriseerd, aldus de verbalisant van dit aanvullend proces-verbaal.
De militaire kamer stelt voorop dat in artikel 167 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd.
De militaire kamer stelt vast dat het wapen in 2019 als niet-strafbaar is gecategoriseerd en dat het wapen toen aan verdachte is teruggegeven. Niet gebleken is dat verdachte sindsdien wijzigingen aan het wapen heeft aangebracht of dat er anderszins relevante omstandigheden zijn gewijzigd waardoor verdachte zich moest realiseren dat hij (toch wel) een strafbaar wapen in huis had.
Bij de weging of het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte ten aanzien van dit wapen, weegt de militaire kamer mee dat verdachte, zowel uit hoofde van zijn functie, als uit hoofde van zijn voorzitterschap van twee re-enactmentgroepen die op hoog (“professioneel”) niveau hun hobby uitoefenen, specifieke kennis mag worden verondersteld ten aanzien van dit wapen. Niet uitgesloten kan worden, dat verdachte ten aanzien van dit (naar achteraf blijkt, ook toen strafbare) wapen aan een veroordeling in 2019 is ontkomen, maar zich bewust was of had kunnen zijn dat dat te wijten was aan een vergissing van de toenmalige wapenonderzoeker.
Daarom acht de militaire kamer, in weerwil van het gevoerde verweer, een beroep op het vertrouwensbeginsel in dit geval niet gegrond en is het Openbaar Ministerie wel (degelijk) ontvankelijk in de vervolging.
Echter, de militaire kamer kan op grond van het voorgaande niet wettig en overtuigend vaststellen dat bij verdachte sinds 2019 tot aan het moment van huidige verdenking en de hernieuwde inbeslagneming sprake was van het voor bewezenverklaring en kwalificatie van (strafbaar) “voorhanden hebben” vereiste opzet, ook niet in voorwaardelijke zin. Dat zou immers betekenen dat ofwel verdachte wist dat hij een verboden wapen had teruggekregen, ofwel dat hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat dat zo was, en hij die kans had aanvaard. Geen van beide opzetvarianten kan hier, tegenover de ontkenning van verdachte op dat punt, overtuigend worden bewezen. De militaire kamer is daarbij ook van oordeel dat in dit specifieke geval daarnaast geen bijzondere onderzoeksplicht (meer) op verdachte rustte.
Het voorgaande brengt mee dat verdachte partieel zal worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van opzet bij het voorhanden hebben van het wapen.
Munitietrommel MG42/M-53
De verdediging heeft aangevoerd dat de munitietrommel niet verlofplichtig is omdat het niet als hulpstuk van het wapen kan worden aangemerkt.
In de CWM wordt nader toegelicht welke onderdelen en hulpstukken een wezenlijk onderdeel uitmaken van het wapen en dus onder de WWM vallen. Daarbij is onder andere aangegeven dat voor geweren dit de volgende zaken betreft: de kast (het frame), het magazijn, de bascule, het staartstuk, de loop en de grendel of afsluiter. Specifiek is daarbij bepaald dat géén wezenlijk onderdeel van een wapen zijn: patroonschakels, patroonbanden, patroonhouders en laadstrips. Deze onderdelen hebben met name als doel het vervoeren en laden te vergemakkelijken. De munitietrommel wordt niet als zodanig genoemd in de CWM.
Uit het dossier volgt niet dat de munitietrommel is onderzocht door de (vuur)wapenrechercheur. Nu de (vuur)wapenrechercheur zich niet heeft uitgelaten over de trommel en niet heeft vastgesteld dat het bezit ervan onder de WWM valt en verlofplichtig is, is de militaire kamer van oordeel dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de munitietrommel strafbaar is, zodat verdachte voor dit deel van de tenlastelegging partieel moet worden vrijgesproken.
Loop van automatisch vuurwapen
De loop is gereactiveerd en zo weer geschikt gemaakt voor het verschieten van knalmunitie (ook wel losse flodders, blanks of oefenmunitie genoemd). De messing bus dient in deze om de benodigde gasdruk die ontstaat bij het verschieten van knalmunitie zoveel als nodig in de loop te houden om zo de repeterende werking van het vuurwapen te garanderen. Niet kan worden uitgesloten dat het mogelijk is om kogelprojectielen met deze loop te verschieten wanneer de messing bus uit de loopmonding is verwijderd. Derhalve is de loop is een essentieel onderdeel van een vuurwapen als bedoeld in artikel 3 lid 1 WWM jo. paragraaf 1.2.3. CWM en artikel 1 lid 1 onder 2 van de Richtlijn (EU) 2021/555.
Gelet op het voorgaande is de militaire kamer is van oordeel dat de loop een strafbaar wapen is in de zin van artikel 26 WWM jo. artikel 3 lid 1 WWM.
Afsluitergroep van een automatisch vuurwapen, machinegeweer type MG42 en/of Zastava M53
De afsluitergroep betreft waarschijnlijk een bodemvondst en vertoont hierdoor enige mate van roestvorming. De afsluitergroep is door de staat waarin het zich bevindt niet te demonteren zonder eerst te zijn ontdaan van corrosie en vervuiling.
De militaire kamer is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat de afsluitergroep door roestvorming niet in onderdelen uiteen te nemen is en gerestaureerd dient te worden voor het geplaatst kan worden in een machinegeweer.
De militaire kamer zal verdachte partieel vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
Grendel van het geweer Karabiner 98k
De (vuur)wapenrechercheur heeft vastgesteld dat de grendel waarschijnlijk een zogenaamde bodemvondst betreft en ernstige mate van roestvorming vertoont. In de staat waarin de grendel verkeert, is het zeer onwaarschijnlijk dat deze geschikt te maken is, om te dienen als grendel in een geweer Karabinier 98K.
De militaire kamer is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat de grendel van het geweer in zo’n slechte staat verkeert dat het zeer onwaarschijnlijk is dat deze geschikt te maken is.
De militaire kamer zal verdachte partieel vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
Kogel-Grendelgeweer Mosin Nagant M1981
De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging en voert daartoe aan dat sprake is van ne bis in idem. Voorts stelt de verdediging dat bij de doorzoeking in 2019 de Nagant reeds bij verdachte aan de muur hing en dat de verbalisant het wapen destijds heeft bekeken en heeft aangegeven dat het hier een wapen was wat afdoende, Oud-Hollands, was onklaar gemaakt en aan de eisen voldeed, alsmede niet verlofplichtig was als deco-wapen dat geen certificaat nodig was.
De militaire kamer overweegt als volgt.
Op grond van artikel 68 van het Wetboek van Strafvordering komt aan een onherroepelijk vonnis van een Nederlandse rechter een ‘ne bis in idem’-effect toe als dat bestaat uit een vrijspraak, ontslag van rechtsvervolging of een veroordeling, waarbij de straf (nog) niet ten uitvoer gelegd hoeft te zijn. Een tweede vervolging blijft verboden als later nieuwe bezwaren tegen verdachte rijzen, dus ook als blijkt dat bijvoorbeeld zijn vrijspraak ten onrechte is geweest.
Het ne bis in idem-verweer van de verdediging wordt verworpen nu niet is gebleken dat ten aanzien van het kogel-grendelgeweer Mosin Nagant M1981 überhaupt een daad van vervolging heeft plaatsgevonden. In het procesdossier uit 2019 wordt het wapen namelijk niet genoemd.
Vervolgens heeft de verdediging een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan.
De militaire kamer is van oordeel dat op basis van het procesdossier uit 2019 en het onderhavige procesdossier niet kan worden vastgesteld dat het kogel-grendelgeweer in 2019 al bij verdachte in zijn bezit was en dat het door verbalisanten is gezien en beoordeeld. Het is destijds kennelijk niet in beslag genomen en stukken ter onderbouwing van de aanwezigheid van het wapen tijdens de doorzoeking in 2019 ontbreken. De militaire kamer verwerpt daarom het beroep op het vertrouwensbeginsel.
Voorts moet de militaire kamer de vraag beantwoorden of het wapen al dan niet verlofplichtig was.
Uit het proces-verbaal van de (vuur)wapenrechercheur blijkt dat het vuurwapen niet voldoet aan de vrijstelling voor vuurwapens zoals beschreven in artikel 18 lid 1 onder a RWM voor zover dit is na te gaan in de historie van de wet en/of regeling. Verdachte heeft verklaard dat hij geen verklaring ‘voor gebruik ongeschikt maken’ voor dit vuurwapen heeft en dat hij het voorhanden hebben hiervan niet aan de korpschef heeft gemeld. Derhalve en gelet op het gestelde in artikel 18 lid 3 RWM, valt dit vuurwapen niet onder de vrijstelling als bedoeld in artikel 4 lid 1 onder a jo. artikel 18 lid 1 onder a RWM.
Gelet op het voorgaande is de militaire kamer van oordeel dat de Mosin Nagant niet onder de vrijstelling als bedoeld in artikel 4 lid 1 onder a jo. artikel 18 lid 1 onder a RWM valt en daarmee is het voorhanden hebben van het wapen strafbaar op grond van de WWM.
Patronen waarvan de slaghoedjes zijn ingeslagen, doorboord, verroest of afgeschoten
De verdediging heeft bepleit dat de patronen waarvan de slaghoedjes zijn ingeslagen, doorboord of zijn verroest c.q. afgeschoten deel uitmaken van een verzameling op grond van artikel 18 onder f RWM en dus niet verlofplichtig zijn.
De onderzochte patronen zijn munitie als bedoeld in artikel 1 onder 4 WWM. Een deel van de patronen bevatten onderdelen van munitie, welke geschikt zijn om munitie van te maken. De bepalingen betreffende munitie zijn dan mede van toepassing. De munitie is gecategoriseerd als munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III WWM. De pantserdoorborende patroon valt in artikel 2 lid 2 categorie II onder 3 Wet Wapens en Munitie.De schakels en clips of patroonhouder, waarmee de afzonderlijke patronen aan elkaar zijn verbonden, danwel bij elkaar worden gehouden, vallen niet onder de bepalingen van de WWM.
De militaire kamer merkt het volgende op.
Artikel 18 lid 1 onder f RWM kent de mogelijkheid van vrijstelling voor kennelijk gebruikte lege patroon- en kardoeshulzen, voor zover die zijn bestemd voor of deel uitmaken van een verzameling of een patroonbord.
Deze vrijstelling geldt alleen voor lege patroon- en kardoeshulzen. De munitie waar de verdediging naar verwijst betreft patronen die weliswaar niet geschikt zijn voor gebruik maar wel onderdelen bevatten die geschikt zijn om munitie van te maken.
Op basis van het dossier stelt de militaire kamer vast dat geen sprake is van alleen lege hulzen, zodat een beroep op de vrijstelling uit artikel 18 onder f RWM niet slaagt.
Hierbij merkt de militaire kamer nog op dat voor een verzamelaar van munitie (niet zijnde lege hulzen) strenge eisen gelden. Deze zijn nader uitgewerkt in het bijzondere deel van de Circulaire Wapens en Munitie, paragraaf B 3.2. namelijk:
Voor particuliere verzamelaars van munitie gelden dezelfde regels als voor verzamelaars van vuurwapens, namelijk: het aanleggen en onderhouden van verzamelingen van vuurwapens is alleen toegestaan als dit het algemeen wetenschappelijk of historische belang dient, en de verzamelaar in georganiseerd verband daarvan een studie maakt. Vooral dit laatste is van belang. In de praktijk moet de verzamelaar lid zijn van een door het Ministerie van Justitie en Veiligheid erkende vereniging van wapenverzamelaars. Alleen dan komt hij voor een verlof of ontheffing in aanmerking.
Personen die niet in enig georganiseerd verband wapens- of munitie verzamelen, maar die wel een gedegen studie van toe- of afvoermechanismen maken en die bevoegd zijn (wapens of) munitie (waarvoor de patroonmagazijnen bestemd zijn) voorhanden te hebben, vallen eveneens onder de werking van deze vrijstellingsregeling. De verzamelaar zal zich wel moeten specialiseren en de verzameling dient nauwkeurig en op overzichtelijke wijze te worden gecatalogiseerd en beschreven.
Uit het procesdossier is niet gebleken noch is door de verdediging onderbouwd dat verdachte aan deze eisen voldoet.
De militaire kamer is dan ook van oordeel dat de voornoemde patronen vallen onder munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III WWM en artikel 2 lid 2 categorie II onder 3 WWM. Met dien verstande dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken ten aanzien van de drie clips.
Patroonband met 42 patronen
De verdediging heeft bepleit dat wat betreft de patroonband van 42 stuks patronen kaliber 792 eveneens artikel 18 lid 1 onder f RWM van toepassing is.
De 42 onderzochte patronen zijn kogelpatronen, in het kaliber 7,92x57 mm, ook wel bekend als 8 Mauser. De patronen zitten geschakeld op een patroonband bestemd voor machinegeweren van onder andere het type MG42. Het betreft patronen die bij het verschieten een projectiel verschieten. Derhalve zijn deze kogelpatronen munitie als bedoeld in artikel 1 onder 4 WWM. De patronen zijn van diverse fabrikanten en hebben een verscheidenheid aan hulsbodemstempels. Bij een van de patronen is het projectiel messingkleurig met een zwarte punt. Dit betreft een pantser doorborend projectiel. Alle 42 patronen zijn voorzien van een geboord gat in het lichaam. Aangezien de hulzen zijn voorzien van een geboord gat, zijn de patronen niet geschikt om verschoten te worden. De patronen bevatten echter wel onderdelen van munitie om munitie van te maken, te weten 42 projectielen en 40 intacte slaghoedjes, derhalve is dit munitie als bedoeld in artikel 1 onder 4 jo. artikel 3 lid 2 WWM.
De schakels waarmee de afzonderlijke patronen aan elkaar verbonden zijn vallen niet onder de bepalingen van de WWM.
De militaire kamer is van oordeel dat de onderzochte kogelpatronen vallen onder de werking van de WWM zoals beschreven door de (vuur)wapenrechercheur. Gelet op hetgeen reeds hierboven is vastgesteld ten aanzien van de vrijstelling in de zin van artikel 18 onder f RWM, voldoet verdachte niet aan de vereisten van dit artikel.
Gelet op hetgeen de (vuur)wapenrechercheur ten aanzien van de patroonband heeft geconcludeerd, zal de militaire kamer verdachte partieel vrijspreken van dat deel van de tenlastelegging.
Conclusie
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat verdachte partieel zal worden vrijgesproken van de volgende onderdelen:
- het machinegeweer Zastava M53 en de munitietrommel daarvan;
- de afsluitergroep van machinegeweer type MG42 en/of Zastava M53;
- de patroonband;
- 3 clips;
- de grendel van het geweer Karabiner 98k, ook wel genoemd de K98k of Kar98k.