ECLI:NL:RBGEL:2025:82

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
C/05/430273 / HZ ZA 24-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen uit onrechtmatige daad en vaststellingsovereenkomst door faillissementscurator tegen echtgenote van bestuurder van failliete vennootschap en haar vennootschappen

In deze zaak heeft de faillissementscurator van Quanova B.V. vorderingen ingesteld tegen de ex-echtgenote van de bestuurder van de failliete vennootschap, alsook tegen twee vennootschappen die door haar worden bestuurd. De curator stelt dat de ex-echtgenote en haar vennootschappen onrechtmatig hebben gehandeld door een constructie op te zetten waarbij de activiteiten van Quanova zonder betaling zijn voortgezet, wat volgens hem schadelijk is voor de schuldeisers van Quanova. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen door de gedaagden en heeft de vorderingen op grond van onrechtmatige daad afgewezen. De curator had ook een vordering ingesteld op basis van een vaststellingsovereenkomst, waarin een bedrag van € 460.000,00 werd genoemd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de curator recht heeft op de helft van dit bedrag, maar heeft de vordering tot volledige toewijzing afgewezen. De rechtbank heeft de curator in de proceskosten veroordeeld, aangezien hij grotendeels in het ongelijk is gesteld. Dit vonnis is gewezen op 8 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/430273 / HZ ZA 24-14
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van
MR. RENSE FRANK FEENSTRA,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
QUANOVA B.V.,
te Zevenaar,
eisende partij,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. B.B.P.J.M. Derks,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats] , gemeente [plaats] ,
advocaat: mr. G.A. de Boer,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats] , gemeente [plaats] ,
niet verschenen,
3.
[gedaagde 3],
te [woonplaats] , gemeente [plaats] ,
niet verschenen,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] , en ieder afzonderlijk: [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .

1.De zaak in het kort

1.1.
De curator is curator in het faillissement van Quanova B.V. (hierna: Quanova). Hij heeft in een andere procedure de indirect bestuurder van Quanova, [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ), aansprakelijk gesteld voor het boedeltekort. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen. De procedure in hoger beroep loopt nog.
1.2.
[gedaagde 1] is de (inmiddels ex-)echtgenote van [bestuurder] . In deze zaak stelt de curator [gedaagde 1] en twee van haar vennootschappen ( [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ) aansprakelijk. Volgens de curator heeft [gedaagde 1] meegewerkt aan een constructie waarbij de onderneming van Quanova door de vennootschappen van [gedaagde 1] wordt voorgezet, zonder dat hiervoor aan Quanova is betaald. Dit is volgens de curator onrechtmatig tegenover de schuldeisers van Quanova en hij vordert een schadevergoeding.
1.3.
De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] . De vordering die is gebaseerd op onrechtmatige daad wordt daarom afgewezen.
1.4.
Daarnaast betoogt de curator dat [bestuurder] een vordering op een derde heeft, maar dat [bestuurder] en [gedaagde 1] deze vordering ten onrechte op naam van [gedaagde 1] hebben gesteld. Hierdoor is bij [bestuurder] als bestuurder een verhaalsobject voor de vordering op grond van bestuurdersaansprakelijkheid verdwenen. De curator baseert deze vordering op een vaststellingsovereenkomst tussen enerzijds [bestuurder] en [gedaagde 1] en anderzijds hun dochter en schoonzoon. In die vaststellingsovereenkomst staat dat de dochter en schoonzoon een bedrag van € 460.000,00 aan [bestuurder] en [gedaagde 1] zullen betalen, en dat de betaling moet plaatsvinden op een bankrekeningnummer van [gedaagde 1] . Volgens de curator heeft [bestuurder] recht op het volledige bedrag van € 460.000,00. Hij vordert dat de rechtbank dit voor recht verklaart.
1.5.
De rechtbank wijst de vordering met die strekking echter af. De vordering die ertoe strekt te bepalen dat [bestuurder] recht heeft op de helft van dit bedrag wordt wel toegewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 juni 2024
- het bericht van 29 oktober 2024 met productie 8 van [gedaagden]
- de producties 42 t/m 45 van de curator
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 november 2024.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Bij vonnis van deze rechtbank van 8 februari 2022 is Quanova in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de curator als zodanig.
3.2.
Quanova heette tot kort voor het faillissement Bulko Nederland B.V. Zij hield zich bezig met de verkoop van te bouwen houten woningen, waartoe zij koop- aannemingsovereenkomsten sloot met kopers van een dergelijke woning. Het daadwerkelijke bouwen werd uitbesteed aan onderaannemers. De verkoop liep via een zustervennootschap, namelijk Bulko Services B.V.
3.3.
Quanova was bestuurder en enig aandeelhouder van Bulko Projecten B.V. (hierna: Bulko Projecten). [gedaagde 2] is bestuurder van Bulko Projecten.
3.4.
De bestuurder van Quanova is Bulko Holding B.V. (hierna: Bulko Holding). Bulko Holding wordt bestuurd door Araka B.V. (hierna: Araka). De bestuurder van Araka is [bestuurder] .
3.5.
[gedaagde 1] is de (inmiddels ex-)echtgenote van [bestuurder] . Zij waren buiten gemeenschap van goederen gehuwd.
3.6.
De heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) is de schoonzoon van [bestuurder] en [gedaagde 1] . Hij is getrouwd met hun dochter (hierna: [betrokkene 2] ). [betrokkene 1] is de direct bestuurder van [bedrijf] , die op haar beurt weer bestuurder is van een aantal andere vennootschappen van [betrokkene 1] . De vennootschappen van [bestuurder] werkten tot november 2020 samen met de vennootschappen van [betrokkene 1] .
3.7.
Op 16 september 2021 heeft [gedaagde 2] een “contract online marketing” gesloten met [betrokkene 3] . Overeengekomen is dat [betrokkene 3] voor “Bulko 2.0” een nieuw logo en een nieuwe website ontwerpt en een zogenoemde SEO campagne uitvoert. [bestuurder] heeft aan [betrokkene 3] laten weten dat de facturen moeten worden gesteld op naam van [gedaagde 2] en dat [gedaagde 1] tekenbevoegd is. Op 3 november 2021 heeft [gedaagde 1] de overeenkomst met [betrokkene 3] namens [gedaagde 2] ondertekend.
3.8.
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn opgericht op 21 oktober 2021. [gedaagde 1] is hun bestuurder en enig aandeelhouder.
3.9.
Eveneens op 21 oktober 2021 heeft [gedaagde 1] twee akten van bekrachtiging ondertekend met betrekking tot alle rechtshandelingen die namens [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn verricht in de periode vóór hun oprichting.
3.10.
Op 11 november 2021 hebben [bestuurder] en [gedaagde 1] enerzijds en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] anderzijds een vaststellingsovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst worden [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gezamenlijk aangeduid als [betrokkene 1] , en [bestuurder] en [gedaagde 1] gezamenlijk als [bestuurder] . In de overeenkomst is onder meer opgenomen dat [bestuurder] en [gedaagde 1] afstand doen van hun aanspraken op een onroerende zaak in [plaats] . De vaststellingsovereenkomst luidt verder onder meer als volgt:
“(…)
Artikel 2 – Financiële verplichtingen, betaling(-smoment).
2.1
Partijen hebben – onder de voorwaarden van deze vaststellingsovereenkomst – afgesproken dat [betrokkene 1] aan [bestuurder] - [gedaagde 1] per saldo – onder nadrukkelijk voorbehoud van financieringsmogelijkheden – zal betalen een bedrag van EUR 460.000,-- (“het Schikkingsbedrag”).
2.2
[betrokkene 1] zal het Schikkingsbedrag aan [bestuurder] betalen door overboeking ervan naar onderstaande rekening:
(…)
ten name van: [bestuurder] - [gedaagde 1]
(…)”
3.11.
[gedaagde 1] heeft verschillende beslagen laten leggen ter incasso van de onder 3.10 bedoelde vordering.
3.12.
Op 29 december 2021 heeft Quanova haar aandelen in Bulko Projecten verkocht en geleverd aan Bulko Holding. De koopprijs bedraagt € 125.000,00. Deze is voldaan door verrekening met een rekening-courantvordering van Bulko Holding op Quanova.
3.13.
Eveneens op 29 december 2021 heeft Bulko Holding de aandelen in Bulko Projecten verkocht en geleverd aan [gedaagde 2] . De koopprijs is na een externe taxatie bepaald op € 125.000,00 en is volledig voldaan door omzetting in een geldlening.
3.14.
Bij brief van 7 maart 2022 heeft de curator de verkoop en levering van de aandelen in Bulko Projecten aan Bulko Holding vernietigd op grond van artikel 42 van de Faillissementswet (Fw). Volgens de curator bestond voor Quanova geen rechtsplicht om de aandelen over te dragen en zijn de schuldeisers van Quanova door de transactie benadeeld. Bulko Holding wist daarvan of had daarvan moeten weten, aldus de curator in de brief. De curator heeft op grond van artikel 51 Fw verzocht om betaling van de koopsom van € 125.000,00 ter vergoeding van de waarde van de aandelen in geld, ter opheffing van de benadeling van de schuldeisers.
3.15.
Na daartoe verkregen verlof heeft de curator op 23 april 2022 conservatoir beslag laten leggen onder [gedaagde 2] op alle vorderingen die Bulko Holding op haar heeft of zal verkrijgen.
3.16.
Na oprichting van de vennootschappen van [gedaagde 1] zijn alle activiteiten van Bulko Projecten ondergebracht in [gedaagde 3] (handelend onder de naam [handelsnaam] ).
3.17.
Bij e-mails van 10 mei 2022 en 21 juni 2023 heeft de curator de “toebedeling” van de aanspraak op het bedrag van € 460.000,00 als bedoeld in de vaststellingsovereenkomst vernietigd voor zover deze vordering is “toebedeeld” aan [gedaagde 1] .
3.18.
De curator heeft de bestuurders van Quanova in rechte aansprakelijk gesteld uit hoofde van onbehoorlijk bestuur. Bij vonnis van 2 november 2022 heeft deze rechtbank voor recht verklaard dat [bestuurder] (naast Bulko Holding en Araka) op grond van artikel 2:248 van het Burgerlijk Wetboek (BW) hoofdelijk aansprakelijk is voor het boedeltekort. [bestuurder] is van dat vonnis in hoger beroep gegaan. Die procedure loopt nog.
3.19.
Op 29 november 2022 heeft [gedaagde 2] , Bulko Holding op grond van non-conformiteit aansprakelijk gesteld voor de schade voortvloeiend uit de koopovereenkomst met betrekking tot Bulko Projecten.
3.20.
Bij brief van 31 januari 2023 heeft de curator [gedaagden] aansprakelijk gesteld voor de schade die door de schuldeisers van Quanova is geleden als gevolg van het onttrekken van activa aan het vermogen van Quanova waarna slechts een vennootschap met schulden resteerde. De curator heeft [gedaagde 1] verzocht om de schade, door hem begroot op € 125.000,00, te vergoeden.

4.Het geschil

4.1.
Na tijdens de mondelinge behandeling zijn eis te hebben gewijzigd, vordert de curator dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
met betrekking tot de onrechtmatige daad
primair
voor recht verklaart dat [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] , al dan niet gezamenlijk, onrechtmatig hebben gehandeld jegens de gezamenlijke schuldeisers van Quanova en uit dien hoofde aansprakelijk zijn voor vergoeding van de schade, bestaande uit het faillissementstekort van Quanova;
[gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] hoofdelijk, hetzij voor gelijke delen, veroordeelt tot betaling van het bedrag van de schulden van Quanova, nader op te maken bij staat;
[gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] hoofdelijk, hetzij voor gelijke delen, veroordeelt tot betaling van een voorschot op het onder 1 en 2 bedoelde bedrag ter hoogte van € 600.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;
subsidiair
voor recht verklaart dat [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] , al dan niet gezamenlijk, onrechtmatig hebben gehandeld jegens de gezamenlijke schuldeisers van Quanova en uit dien hoofde aansprakelijk zijn voor vergoeding van de schade door de rechtbank te begroten;
[gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] hoofdelijk, hetzij voor gelijke delen, veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 125.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2023;
met betrekking tot de vaststellingsovereenkomst
primair
1. voor recht verklaart dat de vordering van € 460.000,00 uit hoofde van de op 11 november 2021 gesloten vaststellingsovereenkomst tussen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [bestuurder] en [gedaagde 1] , welke overeenkomst is vastgelegd in een notariële akte van 11 februari 2022, volledig toekomt aan [bestuurder] , althans dat [gedaagde 1] daarop geen rechten kan doen gelden, voor zover nodig met verklaring voor recht dat de curator de (gedeeltelijke) toebedeling van deze vordering buitengerechtelijk heeft vernietigd, dan wel dat de rechtbank deze toebedeling vernietigt;
subsidiair
voor recht verklaart dat de vordering van € 460.000,00 uit hoofde van de op 11 november 2021 gesloten vaststellingsovereenkomst tussen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [bestuurder] en [gedaagde 1] , welke overeenkomst is vastgelegd in een notariële akte van 11 februari 2022, voor de helft (50%) toekomt aan [bestuurder] , althans dat [gedaagde 1] daarop geen rechten kan doen gelden, voor zover nodig met verklaring voor recht dat de curator de (gedeeltelijke) toebedeling van deze vordering buitengerechtelijk heeft vernietigd, dan wel dat de rechtbank deze toebedeling vernietigt;
[gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van € 50.000,00, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf 23 december 2016;
[gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van € 1.275,00 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;
ten aanzien van beide vorderingen, zowel primair als subsidiair
[gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] , hoofdelijk, hetzij voor gelijke delen al dan niet tezamen, veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[gedaagde 1] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de curator, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de curator in de kosten van deze procedure.
4.3.
Tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] is verstek verleend.
4.4.
De rechtbank zal hierna nader ingaan op de stellingen en verweren van partijen, voor zover voor de beoordeling van belang.

5.De beoordeling

Eén vonnis op tegenspraak
5.1.
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn in deze procedure niet verschenen. Op grond van artikel 140 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt tussen alle partijen één vonnis gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd. In beginsel wordt de vordering tegen de niet verschenen gedaagden toegewezen, tenzij die vordering de rechtbank onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Hierna zal blijken hoe deze regel in deze zaak uitpakt.
Ten aanzien van de onrechtmatige daad
5.2.
De vorderingen op grond van onrechtmatige daad worden afgewezen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
5.3.
De gestelde onrechtmatige daad bestaat uit twee onderdelen:
de onrechtmatige verkrijging door [gedaagde 2] van de aandelen in Bulko Projecten en
het onrechtmatig overnemen van de overige bedrijfsactiviteiten van Quanova door [gedaagde 3] .
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de curator onvoldoende feiten gesteld die kunnen leiden tot het oordeel dat [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en/of [gedaagde 1] onrechtmatig hebben gehandeld tegenover de gezamenlijke schuldeisers van Quanova bij de verkrijging door [gedaagde 2] van de aandelen in Bulko Projecten. Hierbij acht de rechtbank het volgende relevant.
5.5.
[gedaagde 2] heeft de aandelen in Bulko Projecten gekocht van Bulko Holding voor een prijs die – zoals vast staat – marktconform was. Niet valt in te zien waarom deze verkrijging voor die prijs onrechtmatig is tegenover de gezamenlijke schuldeisers van Quanova. Dat [gedaagde 2] de koopprijs verschuldigd is gebleven, doordat de verplichting om de koopprijs te betalen is omgezet in een geldlening, maakt dit – bij gebreke van een onderbouwing door de curator – niet anders.
5.6.
Het verwijt van de curator komt op het volgende neer. Er is sprake van een ABC-constructie, namelijk eerst de verkoop en levering van de aandelen door Quanova aan Bulko Holding (A-B) en daarna de verkoop en levering van de aandelen door Bulko Holding aan [gedaagde 2] (B-C). Volgens de curator is deze ABC-constructie als geheel benadelend geweest voor de schuldeisers van Quanova en daarmee jegens hen onrechtmatig. Verder betoogt de curator dat deze ABC-constructie alleen mogelijk is geweest door de B-C-transactie en dat [gedaagden] . daarmee (ook) onrechtmatig heeft gehandeld jegens de gezamenlijke schuldeisers van Quanova. Dit verwijt slaagt echter niet, gelet op het navolgende.
5.7.
Voor zover de schuldeisers van Quanova zijn benadeeld door de verkoop van de aandelen in Bulko Projecten door Quanova, is dit alleen veroorzaakt doordat Quanova de aandelen heeft verkocht aan een partij (Bulko Holding) die nog een vordering op haar had, waardoor de koopprijs door verrekening kon worden voldaan. Hierdoor heeft de verkoop slechts geleid tot een vermindering van het passief van Quanova en niet tot een vermeerdering van het (onder alle schuldeisers te verdelen) actief. De benadeling zit dus uitsluitend in de transactie A-B, te weten de verkoop en levering van de aandelen door Quanova aan Bulko Holding. Bij die transactie is [gedaagden] . echter niet betrokken geweest. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] komen pas in beeld bij de daarop volgende transactie tussen Bulko Holding en [gedaagde 2] . [gedaagde 3] is bij de ABC-constructie overigens helemaal niet betrokken.
5.8.
Het betoog van de curator veronderstelt dat en kan ook alleen slagen als [gedaagde 1] wist dat zij, door de aandelen in Bulko Projecten te kopen van Bulko Holding, zou meewerken aan een ABC-constructie die benadelend zou uitpakken voor de schuldeisers van Quanova. Deze wetenschap blijkt echter nergens uit. Zo blijkt niet dat [gedaagde 1] wist dat i) Bulko Holding de aandelen eerst nog moest kopen van Quanova, ii) Bulko Holding de koopprijs zou verrekenen met een vordering op Quanova en iii) een faillissement van Quanova aanstaande was zodat deze verrekening zou leiden tot een benadeling van de gezamenlijke schuldeisers van Quanova. Dat [bestuurder] deze wetenschap had, is op zichzelf onvoldoende om te kunnen vaststellen dat ook [gedaagde 1] deze wetenschap had. Dat [gedaagde 1] op het moment dat dit alles speelde de echtgenote was van [bestuurder] , is daartoe onvoldoende.
5.9.
De curator heeft verder onvoldoende onderbouwd gesteld dat door [gedaagden] ./ [gedaagde 3] nog andere activiteiten van Quanova zijn overgenomen, naast de activiteiten die in Bulko Projecten waren ondergebracht. Volgens de eigen stellingen van de curator heeft Quanova al haar winstgevende activiteiten/nieuwe opdrachten in de aanloop naar het faillissement in Bulko Projecten ondergebracht. Tegen deze achtergrond heeft de curator niet concreet aangegeven welke activiteiten daarnaast zouden zijn overgenomen door [gedaagden] ./ [gedaagde 3] . Ook tijdens de mondelinge behandeling is dit niet duidelijk geworden. De curator heeft hierover desgevraagd niet meer gezegd dan dat “overeenkomsten” zijn overgenomen. Dit is niet toereikend, gelet op het feit dat volgens zijn eigen stellingen alle nieuwe opdrachten al geruime tijd in Bulko Projecten werden ondergebracht, nog daargelaten dat deze stelling onvoldoende concreet is. De omstandigheid dat de website van [gedaagde 3] / [handelsnaam] (zie ook r.o. 3.7) gelijkenis vertoont met de website van Quanova is in dit verband ook ontoereikend. Bovendien heeft [gedaagden] aangevoerd dat uit die website geen enkele opdracht is gekomen en heeft de curator niet inzichtelijk gemaakt dat dit anders is, zodat onduidelijk is waarom uit het bestaan van die website zou volgen dat er wezenlijke activiteiten van Quanova zijn overgenomen.
5.10.
De slotsom is dat de vorderingen op grond van onrechtmatige daad tegen zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] en [gedaagde 3] moeten worden afgewezen
Ten aanzien van de vaststellingsovereenkomst
5.11.
Volgens de curator heeft [bestuurder] op grond van de vaststellingsovereenkomst recht op de volledige vordering van € 460.000,00 op [betrokkene 1] . Naar het oordeel van de rechtbank is deze stelling echter onvoldoende onderbouwd. Zij overweegt daartoe als volgt.
5.12.
[gedaagde 1] heeft de stelling van de curator gemotiveerd weersproken en in dat kader aangevoerd dat zij het economisch eigendom van de onroerende zaak samen met [bestuurder] heeft verkregen. Hierbij heeft zij gewezen op een schriftelijke overeenkomst uit 2016. De overeenkomst (overgelegd als productie 2 bij antwoord) heeft als opschrift “
Overdracht economische eigendom onroerende zaak / [betrokkene 1] / [betrokkene 2] – [betrokkene 4] / [bestuurder] - [gedaagde 1]”. De overeenkomst houdt onder meer in dat de partijen bij die overeenkomst gezamenlijk een onroerende zaak hebben verkregen aan de [adres] , dat de onroerende zaak zal worden geleverd aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] direct na de levering de helft van het economisch eigendom zullen overdragen aan [bestuurder] en ( [bestuurder] -) [gedaagde 1] . Hieruit blijkt volgens [gedaagde 1] dat [bestuurder] en zij gezamenlijk economisch eigenaar waren van de helft van de onroerende zaak aan de [adres] . De advocaat van [gedaagde 1] heeft ter zitting – in reactie op het door de curator in twijfel trekken van de authenticiteit van dit stuk – naar voren gebracht dat hij dit stuk niet van [bestuurder] of [gedaagde 1] heeft ontvangen, maar van de advocaat van [betrokkene 1] . Dit laatste is door de curator niet weersproken. Bovendien heeft de curator niet onderbouwd gesteld dat er een andere overeenkomst bestaat op grond waarvan [bestuurder] het economisch eigendom heeft verkregen. Daarnaast heeft [gedaagde 1] aangevoerd dat de vaststellingsovereenkomst zelf ervan uitgaat dat [bestuurder] en zij samen gerechtigd zijn tot de helft van het economisch eigendom. Ten slotte heeft [gedaagde 1] aangevoerd dat zij in 2016 (zelfs meer dan) de helft van de koopprijs van het economisch eigendom heeft betaald.
5.13.
Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft de curator alleen verdachtmakingen gesteld. Zo heeft hij gesteld dat hij de authenticiteit van de overeenkomst uit 2016 niet kan controleren, omdat dit stuk niet is ondertekend. Ook heeft hij gesteld dat hij niet weet op welke wijze in 2016 voor het economisch eigendom is betaald. Daarnaast heeft de curator gesteld dat hij uit een eerder concept van de vaststellingsovereenkomst, een e-mail daarover van [bestuurder] en een eerder beslagrekest afleidt dat alleen [bestuurder] gerechtigd is tot de helft van het economisch eigendom. In het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde 1] , zoals weergegeven in 5.12, kon de curator hiermee niet volstaan.
5.14.
Verder is naar het oordeel van de rechtbank nog van belang dat de vordering van de curator specifiek ziet op de vordering van € 460.000,00 die is ontstaan als gevolg van de vaststellingsovereenkomst. Gelet op de formulering van de vordering van de curator, ziet deze niet op de aanspraak op het economische eigendom waarvoor de vordering van € 460.000,00 in de plaats is gekomen. Wil de primaire vordering van de curator kunnen worden toegewezen, dan moet dus uit de vaststellingsovereenkomst zelf blijken dat de vordering van € 460.0000,00 alleen aan [bestuurder] toekomt. Voor die uitleg bevat de vaststellingsovereenkomst echter geen aanknopingspunt. Zoals hierna zal worden toegelicht bevat de vaststellingsovereenkomst alleen aanknopingspunten voor de uitleg dat de vordering of volledig toekomt aan [gedaagde 1] , of dat deze vordering in gelijke delen toekomt aan [bestuurder] en [gedaagde 1] . De curator mag van mening zijn dat de vier bij die overeenkomst betrokken partijen hadden moeten overeenkomen dat de vordering volledig toekomt aan [bestuurder] , maar feit is dat dit niet is gebeurd.
5.15.
Gezien het voorgaande moet de primaire vordering worden afgewezen. Deze afwijzing vindt niet zijn grondslag in enige na de aanschaf in 2016 van het economisch eigendom verrichte (schuldeisersbenadelende) rechtshandeling. Aan het beroep op vernietiging komt de rechtbank daarom niet toe. De vraag welke rechtshandeling precies zou moeten worden vernietigd – waarop de curator desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling geen duidelijk antwoord kon geven – kan daarom onbesproken blijven. Dit geldt ook voor de vraag wie partij zijn bij die rechtshandeling en of die partijen op de voet van artikel 6:51 lid 2 BW in het geding hadden moeten worden opgeroepen.
5.16.
De subsidiaire vordering van de curator is gebaseerd op de stelling dat [bestuurder] en [gedaagde 1] samen, ieder voor de helft, gerechtigd waren tot de helft van het economisch eigendom. Die stelling sluit aan bij het verweer van [gedaagde 1] . Ten aanzien van de subsidiaire vordering zijn partijen het in zoverre dus met elkaar eens. Voor zover [gedaagde 1] (subsidiair) aanvoert dat zij – vanwege het door haar voor twee derde deel gefinancierde aankoopbedrag – aanspraak kan maken op meer dan de helft (67%) van de vordering, geldt dat zij dat standpunt onvoldoende heeft onderbouwd.
5.17.
In de vaststellingsovereenkomst is de gezamenlijke aanspraak van [bestuurder] en [gedaagde 1] op de helft van het economisch eigendom omgezet in een concrete vordering op [betrokkene 1] van € 460.000,00. Partijen verschillen van mening over de uitleg van deze vaststellingsovereenkomst.
5.18.
Volgens de curator is overeengekomen dat [betrokkene 1] het bedrag van € 460.000,00 verschuldigd is aan [bestuurder] en [gedaagde 1] samen en is verder slechts iets overeengekomen over de praktische wijze van betaling, namelijk dat [betrokkene 1] het gehele bedrag moet betalen op een bankrekening van [gedaagde 1] .
5.19.
Volgens [gedaagde 1] is daarentegen overeengekomen dat [betrokkene 1] het volledige bedrag van € 460.000,00 alleen is verschuldigd aan haar.
5.20.
De tekst van de overeenkomst biedt aanknopingspunten voor beide standpunten. De formulering van artikel 2.1 wijst in de richting van de uitleg van [gedaagde 1] , terwijl de tekst van artikel 2.2 de uitleg van de curator ondersteunt. In de overeenkomst wordt immers structureel verwezen naar ‘ [bestuurder] ’, zijnde [bestuurder] en [bestuurder] - [gedaagde 1] gezamenlijk. In artikel 2.1 wordt weliswaar verwezen naar de bankrekening van [gedaagde 1] , maar staat in de aanhef dat het schikkingsbedrag aan ‘ [bestuurder] ’ zal worden betaald. Dat wijst erop dat het bedrag aan [bestuurder] gezamenlijk toekomt en dat de naam van [bestuurder] - [gedaagde 1] slechts als betaaladres wordt genoemd. De rechtbank overweegt dat [bestuurder] aanspraak kon maken op 50% van de helft van het economisch eigendom. Daaruit volgt dat [bestuurder] ook aanspraak kan maken op een vergelijkbaar deel van de voor het economisch eigendom in de plaats gekomen concrete geldvordering. Gelet hierop zijn aanvullende feiten of omstandigheden nodig om te kunnen komen tot de door [gedaagde 1] voorgestane – van de werkelijke verhoudingen afwijkende – uitleg. Die feiten of omstandigheden zijn niet gesteld. [gedaagde 1] heeft wel gesteld dat [bestuurder] nog een schuld aan haar had en dat zij daarom hebben gekozen voor deze wijze van betaling van het bedrag van € 460.000,00, maar – in het licht van de jegens [betrokkene 1] bestaande werkelijke verhoudingen en de tekst van artikel 2.2 – is dit onvoldoende om te kunnen aannemen dat [bestuurder] en [gedaagde 1] (niet alleen onderling, maar ook) met [betrokkene 1] zijn overgekomen dat [bestuurder] jegens [betrokkene 1] in het geheel geen aanspraak kon maken op de vordering van € 460.000,00.
5.21.
De rechtbank volgt daarmee de uitleg die de curator bepleit en die erop neerkomt dat [bestuurder] recht heeft op de helft van de geldvordering van € 460.000,00. Dit betekent dat de subsidiair onder 1 gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is. Dat geldt niet voor zover de curator vordert voor recht te verklaren dat de curator de (gedeeltelijke) toebedeling van deze vordering buitengerechtelijk heeft vernietigd, dan wel dat de rechtbank deze toebedeling vernietigt. De rechtbank verwijst in dit verband naar wat zij in 5.15 over het beroep op vernietiging heeft overwogen.
5.22.
De rechtbank wijst de subsidiair onder 2 gevorderde veroordeling af.
Deze vordering is gebaseerd op de stelling van de curator dat [gedaagde 1] is verrijkt doordat zij aanspraak kan maken op de helft van de vordering van € 460.000,00, omdat in 2016 bij de aankoop van het perceel een bedrag van € 50.000,00 van de totale som van € 150.000,00 is gefinancierd door Quanova. [gedaagde 1] heeft hiertegen echter ingebracht dat zij destijds uit haar privévermogen € 100.000,00 heeft betaald voor de financiering van het economisch eigendom en dat [bestuurder] de overige € 50.000,00 heeft betaald via een lening vanuit Quanova. In het licht van deze gemotiveerde betwisting heeft de curator onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde 1] ongerechtvaardigd is verrijkt. Met name heeft de curator niet inzichtelijk gemaakt hoe het economisch eigendom destijds is gefinancierd. Zijn opmerking tijdens de mondelinge behandeling, dat hij niet weet hoe en uit welke vermogens het economisch eigendom destijds is betaald, omdat dit niet blijkt uit de administratie van Quanova, is in dit kader in ieder geval onvoldoende. [gedaagde 1] heeft verder aangevoerd dat zij geen schuldenaar is van Quanova voor deze lening van [bestuurder] , hetgeen tussen partijen vaststaat, zodat zij ook op die grond niet is gehouden het bedrag aan Quanova te voldoen.
5.23.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten heeft betrekking op de primaire en subsidiaire vordering met betrekking tot de onrechtmatige daad en de subsidiaire vordering met betrekking tot de vaststellingsovereenkomst onder 2. Nu de rechtbank deze vorderingen afwijst, bestaat voor een veroordeling tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten geen grond.
Proceskosten
5.24.
De curator wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Hierbij betrekt de rechtbank dat de curator heeft gesteld dat het boedeltekort ruim € 1,4 miljoen bedraagt, zodat het financiële zwaartepunt van deze zaak zit in de vordering op grond van onrechtmatige daad. De rechtbank begroot de kosten aan de kant van [gedaagde 1] op:
- griffierecht
87,00
- salaris advocaat
7.004,00
(2 punten × € 3.502,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
7.269,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat de vordering van € 460.000,00 uit hoofde van de op 11 november 2021 gesloten vaststellingsovereenkomst tussen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [bestuurder] en [gedaagde 1] , welke overeenkomst is vastgelegd in een notariële akte van 11 februari 2022, voor de helft (50%) toekomt aan [bestuurder] , althans dat [gedaagde 1] op deze helft die toekomt aan [bestuurder] geen rechten kan doen gelden,
6.2.
veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] tot op heden begroot op € 7.269,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de curator niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.K.J. Steketee, mr. E. Schippers en mr. W.E. van Spanje en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.
JE/ES/MS/WS