ECLI:NL:RBGEL:2025:8302

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
7 oktober 2025
Zaaknummer
C/05/437415 / HZ ZA 24-209
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van bestuursbesluiten en besluiten van de AVA door (oud) bestuurder

In deze zaak vordert de eiser, een oud-bestuurder van een vennootschap, de vernietiging van verschillende bestuursbesluiten en besluiten van de algemene vergadering van aandeelhouders (AVA) van de vennootschap. De eiser stelt dat deze besluiten in strijd zijn met de wet en de statuten van de vennootschap. De rechtbank heeft de procedure in eerste aanleg behandeld, waarbij de eiser zijn vorderingen heeft onderbouwd met verwijzingen naar relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, zoals artikel 2:14 en 2:15, die betrekking hebben op de nietigheid en vernietigbaarheid van besluiten van organen van rechtspersonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten van de AVA tot vaststelling van de jaarrekening van 2022 nietig zijn, omdat deze niet zijn genomen in overeenstemming met de statutaire vereisten. De rechtbank heeft echter de overige vorderingen van de eiser afgewezen, waaronder de vordering tot vernietiging van besluiten met betrekking tot de verhoging van de bezoldiging van een andere bestuurder en de wijziging van de statuten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen en dat de besluiten niet in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/437415 / HZ ZA 24-209
Vonnis van 24 september 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. R. de Lange,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [plaats 2] ,
hierna afzonderlijk: [gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
te [plaats 2] ,
hierna afzonderlijk: [gedaagde 2] ,
3.
[gedaagde 3],
te [plaats 1] ,
hierna afzonderlijk: [gedaagde 3] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. D. van Hijkoop.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 september 2024,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde 2] waren sinds 1 februari 2011 vennoten van [bedrijf] (hierna [bedrijf] ). Sinds februari 2011 zijn zowel het aantal vennoten in [bedrijf] als de kapitaalsverhouding waarin [eiser] en [gedaagde 2] zich tot elkaar in de vennootschap onder firma verhielden meermaals gewijzigd.
2.2.
Bij notariële akte van 29 maart 2023 (productie 3b bij dagvaarding) is [gedaagde 3] opgericht, met [eiser] en [gedaagde 1] als enig aandeelhouders in de verhouding 10%, respectievelijk 90%. In de oprichtingsakte zijn [eiser] en [gedaagde 1] voorts benoemd tot bestuurders van [gedaagde 3] . [gedaagde 2] is bestuurder van [gedaagde 1] . [bedrijf] is bij gelegenheid van de oprichting van [gedaagde 3] ingebracht bij wijze van storting op de uitgegeven aandelen per waardedatum 1 januari 2022.
2.3.
In de statuten van [gedaagde 3] (hierna: de statuten) is – voor zover relevant – het volgende opgenomen (productie 3b bij dagvaarding):

HOOFDSTUK 9. BESTUUR
(…)
Artikel 9.4 – Bestuurstaak, taakverdeling, tegenstrijdig belang bestuur
(…)
4. Iedere bestuurder heeft één stem. Het bestuur besluit met volstrekte meerderheid van stemmen. Als de stemmen staken is de stem van de voorzitter van de vergadering doorslaggevend, mits ten minste drie bestuurders aan de besluitvorming hebben deelgenomen. Als de voorzitter niet kan deelnemen aan de besluitvorming gezien het bepaalde in lid 6 (tegenstrijdig belang) dan wordt de beslissing onderworpen aan het oordeel van een deskundige en bij gebrek aan overeenstemming over de deskundige aan het oordeel van een commissie, bestaande uit drie deskundigen.(…)
(…)
6. Een bestuurder neemt niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming als hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Wanneer alle bestuurders een tegenstrijdig belang hebben en hierdoor geen bestuursbesluit kan worden genomen, wordt het besluit genomen door de algemene vergadering.
(…)
HOOFDSUK 10. BOEKJAAR, JAARREKENING, BESTUURSVERSLAG, KWIJTING
(…)
Artikel 10.2 - Jaarrekening en bestuursverslag
1. Jaarlijks binnen vijf maanden na afloop van het boekjaar van de vennootschap (…) wordt door het bestuur een jaarrekening opgemaakt (…) De jaarrekening wordt ondertekend door alle in functie zijnde bestuurders. Ontbreekt de ondertekening van een of meer bestuurders, dan wordt daarvan onder opgave van de reden melding gemaakt.
(…)
3. De jaarrekening wordt vastgesteld door de algemene vergadering. (…) Als alle aandeelhouders ook bestuurder van de vennootschap zijn, geldt ondertekening van de jaarrekening door alle bestuurders niet ook als vaststelling zoals bedoeld in de eerste zin van dit artikellid.
4. De algemene vergadering verleent de opdracht tot onderzoek van de opgemaakte jaarrekening. Gaat de algemene vergadering daartoe niet over, dan is het bestuur verplicht de opdracht te verlenen. De algemene vergadering kan de opdracht op elk moment intrekken en deze aan een andere deskundige verlenen.
(…)
6. Voor de gevallen waarin de wet dat toestaat, kan het verlenen van de in lid 4 van dit artikel bedoelde opdracht achterwege blijven of kan de opdracht aan een ander dan de aldaar bedoelde deskundige worden verleend.
(…)
HOOFDSTUK 14. VERZUIM, SANCTIES
Artikel 14 - verzuim, sancties
1. Zolang een aandeelhouder of een (andere) vergaderingsgerechtigde een wettelijke of statutaire verplichting niet nakomt of niet aan een statutaire eis voldoet, worden zijn vergaderrecht en indien van toepassing tevens zijn stemrecht, zijn recht op uitkeringen en zijn overige zeggenschapsrechten, waaronder ook begrepen het recht tot instemming, goedkeuring en het doen van een voorstel opgeschort. Onder stemrecht wordt tevens begrepen het recht om stemrecht in de vergadering van houders van aandelen van een bepaalde soort uit te oefenen. Onder vergaderrecht wordt tevens begrepen het recht om aanwezig te zijn bij en het woord te voeren in de vergadering van houders van aandelen van een bepaalde soort.
2. De aandeelhouder respectievelijk vergadergerechtigde is in verzuim als bedoeld in lid 1, indien en zodra hij ondanks sommatie door het bestuur niet binnen een door het bestuur te bepalen redelijke termijn de betreffende verplichting is nagekomen dan wel aan de betreffende eis voldoet.(…)”
2.4.
Op 9 december 2022 heeft [eiser] een hersenbloeding gehad.
2.5.
Op 3 oktober 2023 heeft een bestuursvergadering plaatsgevonden met vijf agendapunten, te weten:
jaarcijfers 2022; vaststellen jaarcijfers en voorstel dividend,
ontslag [eiser] als bestuurder van [gedaagde 3] ,
beëindiging huurovereenkomst kantoor in [plaats 1] en aangaan huurovereenkomst kantoor in [plaats 3] ,
indexatie bezoldiging [gedaagde 1] ; van € 100.000 naar € 111.000,
prestatievergoeding [gedaagde 1] 2023.
In de concept-notulen (productie 6 bij dagvaarding) van deze bestuursvergadering is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:

Over de punten 1 t/m 5 is geen toestemming van [eiser](de rechtbank: [eiser] )
gekomen.
(…)
[gedaagde 2](de rechtbank: [gedaagde 2] )
heeft [eiser] gevraagd er over na te denken (net als in juni jl) en heeft gevraagd of de AVA uitgeschreven moet worden. [eiser] gaf aan dit te willen.(…)”
2.6.
Op 20 november 2023 heeft weer een algemene vergadering van aandeelhouders van [gedaagde 3] (hierna: AVA) plaatsgevonden. Hierbij waren [eiser] en [gedaagde 2] aanwezig als (indirect) bestuurders en aandeelhouders van [gedaagde 3] . Blijkens de notulen van deze AVA (productie 6 bij dagvaarding) heeft de AVA besloten de jaarrekening van 2022 vast te stellen en [eiser] te ontslaan als bestuurder van [gedaagde 3] .
2.7.
Op 19 december 2023 heeft een AVA plaatsgevonden. Uit de notulen van de AVA van 19 december 2023 (productie 13 bij dagvaarding) en de interne memo’s (productie 8, 9, 10, 11 en 12 bij dagvaarding) blijkt dat de AVA, voor zover relevant, de volgende besluiten heeft genomen:
  • de bezoldiging van [gedaagde 1] wordt verhoogd van € 100.000,00 per jaar naar € 111.000,00 per jaar,
  • aan [gedaagde 1] , als bestuurder van [gedaagde 3] , wordt een prestatievergoeding toegekend van € 75.000,00 exclusief btw,
  • de statutaire zetel van de vennootschap wordt verplaatst van [plaats 1] naar [plaats 3] ,
  • hoofdstuk 6, artikel 6 lid a van de statuten wordt gewijzigd van “Partijen stellen in onderling overleg de prijs van de aangeboden aandelen vast. Komen partijen niet binnen vier weken na de verzending van de mededeling van het bestuur (…) gerede partij” naar “De totale goodwill bedraagt 80% van de gemiddelde toegevoegde waarde over de laatste 3 jaar”.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. nietig te verklaren, dan wel te vernietigen de besluiten van bestuur en/of algemene vergadering van aandeelhouders van [gedaagde 3] ten aanzien van:
a. vaststelling jaarrekening 2022;
b. opzegging huurovereenkomst met [eiser] en aangaan huurovereenkomst met [gedaagde 1] ;
c. verhoging bezoldiging [gedaagde 1] per 1 januari 2024;
d. toekenning prestatiebonus aan [gedaagde 1] ;
e. wijziging statuten met betrekking tot de statutaire zetel;
f. wijzigen statuten met betrekking tot hoofdstuk 6, artikel 6b lid a;
2. te verklaren voor recht dat [gedaagde 1] vanaf 30 maart 2024 de rechten als bedoeld in artikel 14 lid 1 statuten niet langer uitoefent;
3. subsidiair, namelijk voor zover de vordering sub 2 niet wordt gehonoreerd: [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om binnen een maand na betekening van het ten deze te wijzen vonnis iedere uitvoeringshandeling die is gepleegd met betrekking tot enig nietig verklaard of vernietigd besluit ongedaan te maken, c.q. iedere nog te verrichten uitvoeringshandeling achterwege te laten op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 (zegge: duizend euro) voor iedere dag dat [gedaagden] of een van hen nalaat dit gebod na te leven, waarbij de dwangsom afzonderlijk wordt verbeurd voor ieder nietig verklaard of vernietigd besluit afzonderlijk;
4. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het ten deze te wijzen vonnis medewerking te verlenen aan benoeming van een commissie van drie deskundigen op de voet van artikel 9.4 lid 4 van de statuten op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 (zegge: duizend euro) voor iedere dag dat [gedaagden] of een van hen nalaat dit gebod na te leven;
5. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het ten deze te wijzen vonnis medewerking te verlenen aan benoeming van een deskundige op de voet van artikel 10.2 lid 4 van de statuten op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 (zegge: duizend euro) voor iedere dag dat [gedaagden] of een van hen nalaat dit gebod na te leven;
zulks met veroordeling van [gedaagden] hoofdelijk in de kosten van dit geding – de nakosten daaronder begrepen – onder bepaling, dat [gedaagden] over deze proceskosten met ingang van de veertiende dag na betekening van het ten deze te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, de wettelijke rente verschuldigd zal zijn.
3.2.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig voor de beoordeling, ingegaan.

4.De beoordeling

Vordering onder 1
4.1.
[eiser] grondt zijn vordering onder 1, kort gezegd, op de stelling dat de besluiten als genoemd onder a tot en met f (zie r.o. 3.1.) door het bestuur en/of de AVA van [gedaagde 3] zijn genomen in strijd met de wet en/of de statuten van [gedaagde 3] , zodat deze besluiten op grond van artikel 2:14 van het Burgerlijk Wetboek (BW) nietig zijn, dan wel op grond van artikel 2:15 BW vernietigbaar zijn. Subsidiair stelt [eiser] dat de besluiten in strijd zijn met de eisen van redelijkheid en billijkheid, als bedoeld in artikel 2:8 BW.
Toetsingskader
4.2.
Op grond van artikel 2:14 lid 1 BW is een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, dat in strijd is met de wet of de statuten nietig, tenzij uit de wet iets anders voortvloeit. Op grond van artikel 2:15 lid 1 BW is een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, onverminderd het elders in de wet omtrent de mogelijkheid van vernietiging bepaalde, vernietigbaar:
a. wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen;
b. wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist;
c. wegens strijd met een reglement.
Het ontslag van [eiser] als bestuurder van [gedaagde 3]
4.3.
Alvorens over te gaan tot bespreking van de onderscheidene door [eiser] bestreden besluiten, zal eerst ingegaan worden op de vraag of [eiser] thans nog bestuurder is van [gedaagde 3] . Een groot deel van het betoog van [eiser] is namelijk gestoeld op de stelling dat hij, ondanks het besluit van de AVA van 20 november 2023 tot ontslag van hem als bestuurder van [gedaagde 3] , nog steeds bestuurder is van [gedaagde 3] . Daartoe voert hij aan dat de agendering van het besluit tot ontslag van hem als bestuurder op de AVA van 20 november 2023 niet berust op een bestuursbesluit, zodat het daarop gebaseerde besluit van de AVA geen rechtsgevolg heeft. [gedaagde 1] kon derhalve niet zonder zijn medewerking als medebestuurder van [gedaagde 3] overgaan tot het oproepen van de AVA van 19 december 2023, zodat, onder meer, alle op die AVA genomen besluiten nietig, dan wel vernietigbaar zijn, aldus [eiser] . [eiser] wordt hierin echter niet gevolgd en daartoe is het volgende redengevend.
4.4.
Conform artikel 2:242 BW jo. artikel 2:244 BW is de AVA bevoegd te besluiten tot ontslag van een bestuurder. Tussen partijen is niet in geschil dat de AVA van 20 november 2023 heeft besloten tot ontslag van [eiser] als bestuurder. Weliswaar volgt uit artikel 2:219 BW jo. artikel 2:224 BW dat het bestuur (gezamenlijk) bevoegd is tot vaststelling van de agenda van de AVA, maar zelfs als geoordeeld zou worden dat de agendering van het besluit tot ontslag van [eiser] niet berust op een bestuursbesluit, leidt dit niet tot het oordeel dat [eiser] na de AVA van 20 november 2023 nog bestuurder is van [gedaagde 3] . Immers, in dat geval zou dit besluit van de AVA genomen zijn in strijd met wettelijke bepalingen die de totstandkoming – waaronder begrepen de (wijze van) agendering – van het besluit regelen, hetgeen leidt tot de vernietigbaarheid van het besluit (artikel 2:15 lid 1 sub a BW). Nu in de onderhavige procedure echter geen vordering tot vernietiging van het ontslagbesluit voorligt – wat voor de vernietiging van het besluit wel vereist is (artikel 2:15 lid 3 BW) – moet in deze procedure uitgegaan worden van de rechtsgeldigheid van het besluit van de AVA tot ontslag van [eiser] als bestuurder van [gedaagde 3] . Voor zover [eiser] zich dus ter onderbouwing van zijn vorderingen op het standpunt stelt dat hij na 20 november 2023 nog bestuurder is van [gedaagde 3] , wordt hij hierin, gelet op het voorgaande, niet gevolgd.
De vaststelling van de jaarrekening van 2022
4.5.
Ten aanzien van het besluit van de AVA van 20 november 2023 tot vaststelling van de jaarrekening van 2022 heeft [eiser] aangevoerd dat de jaarrekening niet is opgemaakt door het bestuur, terwijl volgens de statuten een door het bestuur opgemaakte en ondertekende jaarrekening aan de AVA moet worden voorgelegd. Voorts berust de agendering van het besluit tot het vaststellen van de jaarrekening niet op een bestuursbesluit. Tot slot bevatten de statuten een specifieke regeling voor de besluitvorming omtrent de vaststelling van de jaarrekening, op grond waarvan de jaarrekening dient te worden onderzocht door een onafhankelijke deskundige, die niet is gevolgd. Dit leidt ertoe dat het besluit tot vaststelling van de jaarrekening van 2022 door de AVA nietig dan wel vernietigbaar is, alles aldus [eiser] . [gedaagden] heeft daarentegen aangevoerd dat [eiser] bij de bestuursvergadering van 3 oktober 2023 heeft ingestemd met het houden van een AVA, dat de AVA statutair bevoegd is tot het vaststellen van de jaarrekening en dat zij dit bij de AVA van 20 november 2023 heeft gedaan, zodat de jaarrekening rechtsgeldig is vastgesteld. Voor zover al sprake zou zijn van een nietig besluit, stelt [gedaagden] dat het besluit van de AVA tot vaststelling van de jaarrekening geldt als bekrachtiging in de zin van artikel 2:14 lid 2 BW. Voorts stelt [gedaagden] dat de statutaire bepaling dat de jaarrekening moet worden onderzocht door een onafhankelijke deskundige op grond van artikel 10.2 lid 6 van de statuten niet geldt, nu voor [gedaagde 3] een dergelijk onderzoek niet wettelijk verplicht is.
4.6.
Op grond van artikel 10.2 lid 1 van de statuten dient de jaarrekening te worden opgesteld door het bestuur en – als uitgangspunt – te worden ondertekend door alle in functie zijnde bestuurders. De bevoegdheid om de jaarrekening vervolgens vast te stellen, ligt bij de AVA (artikel 10.2 lid 3 van de statuten). Blijkens de notulen van de aan de AVA van 20 november 2023 voorafgaande bestuursvergadering van 3 oktober 2023, toen [eiser] nog bestuurder was van [gedaagde 3] , heeft [eiser] geen toestemming gegeven voor het opmaken van de jaarrekening van 2022. Dat, zoals [gedaagden] aanvoert, [eiser] vervolgens wel heeft ingestemd met het bijeenroepen van een AVA, maakt dat niet anders. Derhalve kan niet geoordeeld worden dat de jaarrekening van 2022, zoals die is voorgelegd aan de AVA, is vastgesteld door het bestuur. Dit leidt tot het oordeel dat het besluit van de AVA tot vaststelling van de jaarrekening van 2022 is genomen ondanks het ontbreken van een statutair voorgeschreven voorafgaande handeling (het opmaken van de jaarrekening door het bestuur), zodat dit besluit van de AVA op grond van artikel 2:14 lid 1 BW nietig is. Het verweer van [gedaagden] dat het nietige besluit is bekrachtigd met de vaststelling van de jaarrekening door de AVA, slaagt niet. Immers, op grond van artikel 2:14 lid 2 BW kan, ingeval een besluit is genomen ondanks het ontbreken van een door de statuten voorgeschreven voorafgaande handeling van een ander (in dit geval het opmaken van de jaarrekening door het bestuur), het besluit slechts bekrachtigd worden door die ander (in dit geval het bestuur). In het onderhavige geval is dus slechts het bestuur bevoegd het nietige besluit te bekrachtigen en niet de AVA. Van een bekrachtiging door het bestuur is geen sprake. Dit leidt ertoe dat de vordering van [eiser] om het besluit van de AVA tot vaststelling van de jaarrekening van 2022 nietig te verklaren, toegewezen zal worden. Daarmee behoeven de overige door [eiser] aangevoerde gronden voor nietigheid, dan wel vernietigbaarheid van dit besluit, in het kader van dit deel van zijn vordering, geen bespreking.
De huurovereenkomst
4.7.
[eiser] vordert verder de nietigverklaring dan wel vernietiging van het besluit van het bestuur ten aanzien van het beëindigen van de huurovereenkomst voor het pand in [plaats 1] en het aangaan van de huurovereenkomst voor het pand in [plaats 3] op grond van artikel 2:14 BW, respectievelijk artikel 2:15 BW. [eiser] grondt deze vordering op de stellingen dat hij bij de bestuursvergadering van 3 oktober 2023 tegen dit besluit heeft gestemd en dit besluit bovendien op grond van artikel 9.4 lid 4 van de statuten aan een commissie van drie deskundigen had moeten worden voorgelegd wegens een tegenstrijdig belang. Deze vordering zal worden afgewezen en daartoe is het volgende redengevend.
4.8.
Van een besluit in de zin van artikel 2:14 BW en 2:15 BW is slechts sprake ingeval de beslissing van, in dit geval, het bestuur rechtsgevolgen heeft voor de rechtspersoon. Voor de kwalificatie als (bestuurs)besluit is vereist dat door het besluit een bepaalde rechtsbetrekking tot stand komt, wordt gewijzigd of wordt tenietgedaan. [1] Het besluit over het op de bestuursvergadering van 3 oktober 2023 voorgelegde voorstel om de huurovereenkomst van het pand in [plaats 1] te beëindigen en een huurovereenkomst voor het pand in [plaats 3] aan te gaan, leidt op zichzelf nog niet tot het aangaan, wijzigen of beëindigen van een rechtsbetrekking. Voor het daadwerkelijk beëindigen van de huurovereenkomst en het vervolgens aangaan van de nieuwe huurovereenkomst door [gedaagde 3] of voor de bevoegdheid van het bestuur of een individuele bestuurder van [gedaagde 3] om de vennootschap voor die rechtshandelingen te vertegenwoordigen is immers een voorafgaand bestuursbesluit geen constitutieve (statutaire of wettelijke) vereiste, althans dit is gesteld noch gebleken. Het voorgaande leidt ertoe dat de (al dan niet bij meerderheid) genomen beslissing over de huurovereenkomsten voor het pand in [plaats 1] en het pand in [plaats 3] geen besluit is in de zin van artikel 2:14 BW en artikel 2:15 BW, zodat deze beslissing niet op grond van voornoemde artikelen nietig dan wel vernietigbaar is.
De besluiten genomen op de AVA van 19 december 2023
1)
Verhoging vaste salaris en toekenning prestatiebonus aan [gedaagde 1]
4.9.
[eiser] stelt dat het besluit van de AVA tot verhoging van het vaste salaris van [gedaagde 1] van € 100.000,00 naar € 111.000,00 per jaar, alsook het besluit tot toekenning van een (eenmalige) prestatiebonus van € 75.000,00 zijn genomen in strijd met de statutaire bepalingen van [gedaagde 3] en aldus nietig dan wel vernietigbaar zijn. Volgens [eiser] hadden deze besluiten op grond van artikel 9.4 lid 4 van de statuten moeten worden voorgelegd aan een commissie van drie deskundigen. [eiser] wordt hierin echter niet gevolgd. Artikel 9.4 lid 4 van de statuten bepaalt de gevallen waarin het bestuur bij een tegenstrijdig belang een voorgenomen besluit moet voorleggen aan een deskundige of een commissie van drie deskundigen. Conform artikel 2:245 lid 1 BW wordt de bezoldiging van het bestuur – zoals in het onderhavige geval ook is gebeurd – evenwel vastgesteld door de AVA en niet door het bestuur. Van een bestuursbesluit is dus geen sprake, zodat artikel 9.4 lid 4 van de statuten in dit geval toepassing mist.
4.10.
[eiser] stelt voorts dat de verhoging van het vaste salaris en de toegekende prestatiebonus excessief zijn en dat deze besluiten daarom in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid, als bedoeld in artikel 2:8 BW. Ook dienen deze besluiten hoofdzakelijk het belang van [gedaagde 1] en niet dat van [gedaagde 3] , aldus [eiser] .
4.11.
Een besluit is in strijd met de redelijk en billijkheid indien, in dit geval, de AVA bij de afweging van alle bij het besluit betrokken belangen van de in artikel 2:8 BW bedoelde personen niet in redelijkheid en naar billijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen. Dat de AVA niet in redelijkheid en naar billijkheid tot deze besluiten heeft kunnen komen, heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd. Zo heeft [gedaagden] met betrekking tot de loonsverhoging onweersproken aangevoerd dat in de betreffende periode de prijsinflatie en de gemiddelde loonstijging beiden boven de 10% lagen. Zodoende wordt [eiser] niet gevolgd is zijn – niet nader onderbouwde stelling – dat de verhoging van het vaste salaris van [gedaagde 1] van 11% excessief is. Ditzelfde geldt voor de eenmalige prestatievergoeding van € 75.000,00. Vast staat immers dat [eiser] eind 2022 (deels) is uitgevallen ten gevolge van een herseninfarct. [eiser] heeft weliswaar aangevoerd dat [gedaagde 1] reeds hiervoor het leeuwendeel van de bestuurstaken op zich nam, maar aangenomen mag worden dat, zoals [gedaagden] aanvoert, de (gedeeltelijke) uitval van [eiser] heeft geleid tot een zekere verzwaring van het takenpakket van [gedaagde 1] in die periode. In dat licht valt niet in te zien dat de AVA niet in redelijkheid en naar billijkheid heeft kunnen besluiten [gedaagde 1] hiervoor deze eenmalige prestatievergoeding toe te kennen. De enkele stelling van [eiser] dat de prestatiebonus in relatieve termen hoog is in vergelijking met het salaris van [gedaagde 1] en [eiser] is hiervoor onvoldoende.
4.12.
De algemeen geformuleerde stelling van [eiser] dat de verhoging van het vaste salaris en de toekenning van de eenmalige prestatiebonus hoofdzakelijk het belang van [gedaagde 1] dienen en niet dat van [gedaagde 3] , maakt het voorgaande niet anders. Hoewel de bestuurder in persoon voordeel geniet van deze hogere emolumenten betekent dit niet dat in zijn algemeenheid sprake is van een ondergeschikt belang van de vennootschap. Ook in dit geval is immers aangevoerd dat tegenover de verhoging en toekenning van een bonus extra inspanningen van de bestuurder stonden. Dit leidt er toe dat de AVA in redelijkheid en naar billijkheid tot een dergelijk besluit kan komen. Dit deel van de vordering van [eiser] zal daarom afgewezen worden.
2)
Wijziging statuten met betrekking tot de statutaire zetel
4.13.
[eiser] stelt ten aanzien van het besluit van de AVA om de statutaire zetel van [plaats 1] naar [plaats 3] te verplaatsen, dat dit besluit geen vennootschappelijk belang dient en het [gedaagde 1] kennelijk ging om een psychologische straf voor [eiser] . Dit maakt, volgens [eiser] , dat dit besluit eveneens is genomen in strijd met de redelijkheid en billijkheid. [gedaagden] betwist dit. Zij voert aan dat het besluit tot verplaatsing van de statutaire zetel samenhangt met de verhuizing van het kantoorpand van [gedaagde 3] van [plaats 1] naar [plaats 3] .
4.14.
Dit deel van de vordering van [eiser] zal eveneens afgewezen worden. Dat de verplaatsing van de statutaire zetel geen concreet vennootschappelijk belang dient, maakt niet dat reeds daarom het besluit in strijd is met de eisen van de redelijkheid en billijkheid, als bedoeld in artikel 2:8 BW. Daarvoor is immers vereist dat de AVA bij de afweging van alle bij het besluit betrokken belangen van de in artikel 2:8 BW bedoelde personen niet in redelijkheid en naar billijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen. Het had derhalve op de weg van [eiser] gelegen te onderbouwen welk belang van een van de in artikel 2:8 BW bedoelde personen wordt geschaad door dit besluit van de AVA en waarom de AVA gelet daarop niet in redelijkheid en naar billijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen, maar dit heeft hij nagelaten en dat komt voor zijn risico.
3)
Wijziging statuten met betrekking tot hoofdstuk 6, artikel 6 lid a
4.15.
[eiser] bestrijdt tot slot het besluit van de AVA om de statutaire waardebepaling van de aandelen van [gedaagde 3] te wijzigen. Kort gezegd houdt deze wijziging in dat de waarde van de aandelen niet langer wordt vastgesteld door een deskundige wanneer de aandeelhouders hier onderling niet uitkomen, maar dat in het kader van de waardebepaling van de aandelen de goodwill wordt gerelateerd aan een percentage van de gemiddelde toegevoegde waarde over de laatste drie jaar. Volgens [eiser] is dit besluit in strijd met de redelijkheid en billijkheid, maar ook ten aanzien van dit besluit heeft [eiser] dit onvoldoende onderbouwd. [eiser] heeft dienaangaande aangevoerd dat [gedaagde 1] stelt dat de gewijzigde waardebepaling reeds is vastgesteld in een aandeelhoudersovereenkomst tussen [gedaagde 1] en [eiser] , zodat de wijziging van de statuten en de daarmee gemoeide notariskosten onnodig zijn. [eiser] heeft evenwel zelf ter zitting betwist dat de gewijzigde waardebepaling voortvloeit uit een dergelijke overeenkomst tussen hem en [gedaagde 1] , zodat hij niet gevolgd wordt in zijn stelling dat het statutair vastleggen van de gewijzigde waardebepaling onnodig is. Verder heeft [eiser] ter zitting slechts in algemene bewoordingen aangevoerd dat de gewijzigde waardebepaling alleen ertoe strekt hem te benadelen. [gedaagden] heeft dit echter betwist en aangevoerd dat de gewijzigde waardebepaling juist in het voordeel is van alle aandeelhouders, nu hiermee langdurige, dure trajecten voor de vaststelling van de waarde van de aandelen voorkomen worden. Het had, gelet op deze betwisting, op de weg van [eiser] gelegen concreet te onderbouwen welk nadeel hij ondervindt door deze wijziging en waarom daardoor de AVA niet in redelijkheid en naar billijkheid kon overgaan tot het wijziging van deze bepaling, maar dit heeft hij nagelaten. Dit deel van zijn vordering zal daarom afgewezen worden.
Vordering onder 2
4.16.
[eiser] vordert onder 2 een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] vanaf 30 maart 2024 de rechten als bedoeld in artikel 14 lid 1 statuten niet langer uitoefent. Artikel 14 lid 1 jo. lid 2 van de statuten bepaalt dat een aandeelhouder of andere vergadergerechtigde zijn in lid 1 genoemde rechten verliest zolang hij een wettelijke of statutaire verplichting niet nakomt of niet aan een statutaire eis voldoet en hij na sommatie door het bestuur niet binnen een door het bestuur te bepalen redelijke termijn de betreffende verplichting is nagekomen dan wel aan de betreffende eis voldoet. [eiser] stelt primair dat hij als bestuurder van [gedaagde 3] [gedaagde 1] bij brief van 25 maart 2024 (productie 16 bij dagvaarding) heeft gesommeerd om binnen vier dagen de onregelmatig genomen besluiten terug te draaien en dat [gedaagde 1] hier geen gehoor aan heeft gegeven. Hiervoor is echter geoordeeld dat [eiser] na 20 november 2023 geen bestuurder meer is van [gedaagde 3] , zodat hij niet namens het bestuur van [gedaagde 3] kon overgaan tot deze sommatie, zodat deze doel mist.
4.17.
Subsidiair heeft [eiser] aangevoerd dat de eisen van de redelijkheid en billijkheid (artikel 2:8 BW en artikel 2:9 BW) meebrengen dat hij de sommatie als bedoeld in artikel 14 lid 2 van de statuten met rechtsgevolg kon doen. De vraag of [eiser] bevoegd was deze sommatie te sturen – [gedaagden] betwist dit – kan evenwel in het midden blijven. [gedaagden] heeft er namelijk op gewezen dat [eiser] in door hem aangehaalde brief [gedaagde 1] sommeert om alle uitvoeringshandeling die hij heeft gepleegd met betrekking tot de voorstellen als gedaan voor de AVA van 19 december 2023 ongedaan te maken. Hiervoor is echter geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de door [eiser] bestreden besluiten van de AVA van 19 december 2023 in strijd zijn met statutaire of wettelijke verplichtingen. Derhalve kan niet geoordeeld worden dat [gedaagde 1] in verzuim is geraakt ten aanzien van de nakoming van een wettelijke of statutaire verplichting of een statutaire eis als bedoeld in artikel 14 lid 1 jo. lid 2 van de statuten. Deze vordering zal daarom afgewezen worden.
Vordering onder 3
4.18.
Nu de vordering onder 2 is afgewezen, wordt toegekomen aan de beoordeling van de subsidiaire vordering onder 3 van [eiser] . [eiser] vordert dat [gedaagden] hoofdelijk veroordeeld wordt iedere uitvoeringshandeling die is gepleegd met betrekking tot enig nietig verklaard of vernietigd besluit ongedaan te maken en iedere nog te verrichten uitvoeringshandeling achterwege te laten. Gelet op het voorgaande, ziet deze vordering op het nietig verklaarde besluit van de AVA van 20 november 2023 tot vaststelling van de jaarrekening van 2022. [eiser] heeft evenwel in zijn geheel niet onderbouwd welke uitvoeringshandelingen naar aanleiding van de vaststelling van de jaarrekening ongedaan gemaakt zouden moeten worden of welke uitvoeringshandelingen achterwege gelaten zouden moeten worden. Een grondslag voor deze vordering is evenmin door [eiser] aangevoerd en van een grondslag is ook niet gebleken. Bovendien geldt dat voor zover deze uitvoeringshandelingen vertegenwoordigingshandelingen van het bestuur van [gedaagde 3] zijn, de nietigheid van het besluit als bedoeld in artikel 2:14 BW niet de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur aantast, althans dat hiervoor gronden aanwezig zijn, is gesteld noch gebleken. Deze vordering zal daarom afgewezen worden. Nog daargelaten dat als de nietigheid van het besluit tot vaststelling van de jaarrekening al de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur zou aantasten, ingevolge artikel 2:240 lid 3 BW slechts de vennootschap bevoegd is een beroep te doen op de vertegenwoordigingsonbevoegdheid.
Vordering onder 4
4.19.
[eiser] vordert onder 4 dat [gedaagden] hoofdelijk veroordeeld wordt medewerking te verlenen aan de benoeming van een commissie van drie deskundigen op de voet van artikel 9.4 lid 4 van de statuten. Vooropgesteld wordt dat deze statutaire bepaling is gericht tot het bestuur van [gedaagde 3] , zodat de vordering jegens [gedaagde 3] en [gedaagde 2] niet toewijsbaar is. Ook jegens [gedaagde 1] zal de vordering worden afgewezen, nu de vordering te onbepaald is. Noch in zijn dagvaarding noch tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] toegelicht met welk concrete doel deze commissie ingesteld moet worden. De rechtbank merkt voorts – ten overvloede – op dat evenmin aan de voorwaarden is voldaan waaronder de commissie van drie deskundigen volgens de statuten ingesteld moet worden. Op grond van artikel 9.4 lid 4 van de statuten dient het bestuur van [gedaagde 3] één deskundige aan te wijzen indien bij een bestuursvergadering ten minste drie bestuurders hebben deelgenomen aan de besluitvorming, de stemmen over een bestuursbesluit staken en de voorzitter van het bestuur – wiens stem in dat geval doorslaggevend is – niet aan de beraadslaging kan deelnemen in verband met een tegenstrijdig belang als bedoeld in lid 6 van dit artikel. Lid 4 bepaalt vervolgens dat bij een gebrek aan overeenstemming over deze deskundige het bestuur een commissie van drie deskundigen dient te benoemen. Gesteld noch gebleken is dat van een dergelijke situatie sprake is, zodat ook om deze reden de vordering niet toewijsbaar is.
Vordering onder 5
4.20.
Tot slot vordert [eiser] onder 5 dat [gedaagden] hoofdelijk veroordeeld wordt medewerking te verlenen aan de benoeming van een deskundige op de voet van artikel 10.2 lid 4 van de statuten. Deze vordering zal eveneens afgewezen worden. Weliswaar bepaalt artikel 10.2 lid 4 van de statuten dat de AVA een opdracht tot onderzoek van een opgemaakte jaarrekening dient te verlenen en dat als zij dit nalaat, het bestuur verplicht is deze opdracht te verlenen, maar lid 6 van dit artikel bepaalt dat deze opdracht achterwege kan blijven in de gevallen dat de wet dit toestaat. Op grond van artikel 2:395a lid 6 BW en artikel 2:396 lid 7 BW geldt de wettelijke verplichting tot onderzoek van de jaarrekening, als bedoeld in artikel 2:393 lid 1 BW, niet voor zogenaamde microvennootschappen, respectievelijk kleine vennootschappen. Door [gedaagden] is dienaangaande onweersproken aangevoerd dat een dergelijke wettelijke uitzondering voor [gedaagde 3] geldt, nu zij een kleine vennootschap is. Zodoende kan [gedaagden] niet gehouden worden medewerking te verlenen aan de benoeming van een deskundige op de voet van artikel 10.2 lid 4 van de statuten.
Proceskosten
4.21.
Nu [eiser] voor een deel in het gelijk is gesteld, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart het besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van [gedaagde 3] ten aanzien van de vaststelling jaarrekening 2022 nietig,
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.K.J. Steketee en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2025.
JH/MS