ECLI:NL:RBGEL:2025:8469

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 september 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
405154.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstoring van een raadsvergadering door demonstranten en de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Op 26 september 2025 heeft de politierechter in Zutphen uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die betrokken was bij een demonstratie die een raadsvergadering van de gemeenteraad van [plaats] verstoorde. De verdachte, samen met anderen, heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk verstoren van deze openbare vergadering door leuzen te roepen, een spandoek te tonen en zich in de nabijheid van raadsleden te begeven. De officier van justitie stelde dat de vervolging van de verdachte gerechtvaardigd was, terwijl de verdediging aanvoerde dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk was in de vervolging, omdat er sprake zou zijn van willekeur en schending van het gelijkheidsbeginsel. De politierechter oordeelde dat de vervolging van de verdachte niet in strijd was met de artikelen 10 en 11 van het EVRM, die de vrijheid van meningsuiting en vergadering waarborgen. De rechter concludeerde dat de demonstratie vreedzaam was, maar dat de verstoring van de raadsvergadering niet acceptabel was. Uiteindelijk werd de verdachte niet bestraft, omdat de politierechter oordeelde dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de vreedzame aard van de demonstratie en het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld, in zijn voordeel spraken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.405154.24
Datum uitspraak : 26 september 2025
Tegenspraak
vonnis van de politierechter
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 in [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. D.J. van Rinsum, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij op of omstreeks 13 november 2023 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, door het verwekken van wanorde of het maken van gedruis, te weten:
- het (na aanvang van de raadsvergadering) plaatsnemen en/of (vervolgens) ophouden in het midden van de raadszaal (door daar te zitten, staan, en/of (rond)lopen),
- het op meerdere momenten houden van een toespraak,
- het roepen van leuzen (waaronder “Kick out zwarte piet”, en/of “No justice, no peace”, en/of “Black lives matter”),
- het joelen en/of applaudisseren,
- het tonen van een spandoek (met daarop de tekst “Herdenkingsjaar Slavernijverleden Geen Zwarte Piet in [plaats] ”), en/of
- het filmen van een of meer raadslieden en/of zich (daarbij)(voortdurend) in de directe nabijheid van een of meer raadslieden te begeven/op te houden,
een geoorloofde openbare vergadering, te weten een openbare raadsvergadering van de gemeenteraad [plaats] , opzettelijk heeft gestoord.

2.Feiten en omstandigheden

Op 23 november 2023 vond er in de raadszaal van het gemeentehuis in [plaats] een openbare raadsvergadering plaats. Toen de vergadering 10 à 15 minuten bezig was, rond 19.45 uur, liepen er meerdere personen vanaf de publieke tribune naar het midden van de raadszaal, terwijl zij leuzen riepen. De burgermeester heeft toen de vergadering gestopt. Een aantal van deze mensen ging op de grond zitten in het midden van de zaal en een aantal bleef staan. Twee mensen hadden een spandoek met daarop een tekst vast. Vervolgens voegde de voorman van Kick Out Zwarte Piet (KOZP) zich bij de groep en nam het woord. De burgermeester probeerde hem herhaaldelijk te onderbreken. Ook vroeg de burgermeester hen op de publieke tribune te gaan zitten, zodat de vergadering kon worden voortgezet. Aan dit verzoek werd geen gehoor gegeven. De demonstranten eisten dat de burgermeester een convenant zou ondertekenen en stelden dat zij dan pas de raadszaal zouden verlaten. De burgermeester ervoer hierbij dwang. Hij weigerde het convenant te ondertekenen. Enkele raadsleden voelden zich geïntimideerd, onder andere omdat zij van zeer dichtbij werden gefilmd door de actievoerders. Rond 21.30 uur besloten de actievoerders de raadszaal te verlaten. De vergadering kon niet worden voortgezet en kon pas de volgende dag worden vervolgd. Die avond is er geen politieoptreden geweest en geen van de demonstranten is aangehouden.

3.Het standpunt van de verdediging

3.1
De verdediging heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie (OM) niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte, omdat de vervolging in strijd is met het verbod van willekeur en een schending van het gelijkheidsbeginsel. Allereerst omdat alleen de ‘meest actieve’ demonstranten die deelnamen aan de onderhavige demonstratie, waaronder verdachte, werden ontboden voor verhoor. Verdachte had een de-escalerende rol en zijn handelen was daardoor juist minder laakbaar. Ten tweede omdat er soortgelijke demonstraties zijn geweest waarin niemand werd vervolgd en het OM in 2022 in één keer 1500 zaken heeft geseponeerd, waaronder veel feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten - zwaardere feiten dus dan de onderhavige. Bezien in dit licht is het vervolgen van geweldloze demonstranten in strijd met het verbod op willekeur.
3.2
Indien en voor zover de politierechter mocht oordelen dat het OM wel ontvankelijk is in de vervolging van verdachte heeft de verdediging subsidiair bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er geen sprake is van een strafbare gedraging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat artikel 144 van het Wetboek van Strafrecht buiten toepassing moet worden gelaten, wegens strijd met de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag voor de Bescherming van de rechten van de Mens (EVRM). De door verdachte en de medeverdachten uitgevoerde vreedzame demonstratie is onderdeel van KOZP en de gedragingen van verdachte worden beschermd door het in deze artikelen neergelegde recht op vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vergadering. Van een veroordeling gaat een zogenaamd ‘chilling effect’ uit, wat volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Bescherming van de rechten van de Mens (EHRM) voorkomen moet worden. Daarnaast gebruikte de politie voor de identificatie van de demonstranten registers met demonstranten, wat verdachten en zijn medeverdachten hebben ervaren als een zeer ingrijpende wijze van onderzoeken. Ook stond de politie volgens verdachte bijna een jaar na de demonstratie meerdere malen aan de deur bij diens woning, waaronder één keer om 00.30 uur, om een uitnodiging voor verhoor aan te bieden, roepende dat “ze hem de volgende dag wel zouden komen ophalen”. Een dergelijk huisbezoek is intimiderend en heeft een groot ‘chilling effect’. Ook het instellen van de vervolging en een uiteindelijke veroordeling dragen bij aan het ‘chilling effect’.
4. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verweren moeten worden verworpen.
Er is geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel of het verbod op willekeur. In deze zaak zijn alleen de verdachten met de grootste rol tijdens de demonstratie gedagvaard. Ook in andere zaken waarin een raadsvergadering werd verstoord zijn verdachten vervolgd.
Het recht op vrije vergadering dat aan de gemeenteraad van [plaats] toekomt is een fundamenteel recht in een democratische samenleving. Dit recht is op een niet acceptabele wijze en voor te lange duur ingeperkt door de demonstratie van verdachte en de mededemonstranten. De ingezette strafvervolging door het OM is onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd en te billijken. Van een ‘chilling effect’ is in deze geen sprake. De strafvervolging is niet in strijd met het bepaalde in de artikelen 10 en 11 van het EVRM. Het OM is ontvankelijk in haar vervolging van verdachte en de gedragingen van verdachte zijn strafbaar.

5.Juridisch kader

5.1
Aan het OM is met artikel 167 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. Die beslissing leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
5.2
Zo’n uitzonderlijk geval doet zich onder meer voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het OM heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur.
Van onverenigbaarheid met de beginselen van goede procesorde kan tevens sprake zijn wanneer met een vervolgingsbeslissing wordt afgeweken van een bestendig patroon van beslissen in een groot aantal vergelijkbare gevallen. Het ten onrechte niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, leidt daarbij echter niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van het OM in de strafvervolging tegen de verdachte.
Ook wanneer de vervolging in strijd is met het EVRM kan sprake zijn van een uitzondering als hiervoor bedoeld.
In al de voornoemde gevallen geldt dat aan het oordeel dat het OM in de vervolging van een verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard, zware motiveringseisen worden gesteld.
5.3
De politierechter stelt voorop dat het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van vergadering en vereniging, zoals onder andere neergelegd in de artikelen 10 en 11 van het EVRM, fundamentele grondrechten zijn. De vrijheden waarin deze artikelen voorzien, zijn echter niet absoluut en kunnen worden ingeperkt, mits deze inperking is voorzien bij wet en noodzakelijk is in een democratische samenleving.
5.4
De vraag of een beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving laat zich niet in algemene zin beantwoorden en is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij het EHRM een ‘overall’ toets aanlegt. Het EHRM kijkt daarbij naar de vraag of de beperking van de vrijheden als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van het EVRM voldoet aan een dringende maatschappelijke behoefte (‘pressing social need’) en of de beperking voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bij de proportionaliteit van de inperking gaat het om een evenwicht tussen het in de artikelen 10 en 11 EVRM beschermde belang en andere belangen, zoals in onderhavig geval het belang van het recht op vrijheid van vergadering. Bestaat de beperking uit strafvervolging, dan spelen in dit verband naast de aard van de strafbare gedraging en de eerlijkheid van het proces als geheel ook de aard van en de zwaarte van de opgelegde sancties in relatie tot het nagestreefde doel een rol, waarbij geldt dat daarvan geen ‘chilling effect’ mag uitgaan. De enkele deelname aan een vreedzame demonstratie mag niet worden bedreigd met een strafrechtelijke sanctionering; daar is een bijzondere rechtvaardiging voor vereist. Zo kan het zijn dat wanneer er verschillende maatregelen worden genomen, zoals de beëindiging van een betoging, een aanhouding, een voorarrest, een vervolging en een veroordeling, die maatregelen
gezamenlijkals een (ontoelaatbare) beperking worden gezien.
5.5
Met inachtneming van dit juridisch kader is het aan de rechter om in het concrete geval op basis van een belangenafweging te beoordelen of sprake is van een al dan niet toelaatbare beperking van genoemde grondrechten.
5.6
De politierechter zal in dit verband, conform de volgordelijkheid van de vragen die in het kader van de artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering beantwoord moeten worden, het gevoerde verweer eerst bespreken in de sleutel van de (niet-)ontvankelijkheid van het OM in de vervolging van verdachte. Daarna volgt de bespreking van het bewijs en de kwalificatie van hetgeen bewezen wordt verklaard. Vervolgens beoordeelt de politierechter het gevoerde verweer met betrekking tot de strafbaarheid van de bewezenverklaarde feiten.

6.Ontvankelijkheid OM

6.1
Op basis van wat door de verdediging is aangevoerd is niet aannemelijk geworden dat door de beslissing verdachte te vervolgen het gelijkheidsbeginsel is geschonden of dat sprake is van willekeur. Verdachte is evenals drie medeverdachten vervolgd omdat hij een grotere rol had tijdens de demonstratie dan de overige demonstranten. De de-escalerende, door verdachte als “beveiligend” omschreven, rol van verdachte faciliteerde het voortduren van de demonstratie. Zijn rol was daarmee meer dan enkel een getalsmatige versterking bij de demonstratie. Het stond de officier van justitie vrij dit te laten meewegen bij de beslissing om in deze zaak tot vervolging over te gaan.
Het enkele opsommen van een aantal voorbeelden van demonstraties waarbij niet werd vervolgd - voor zover deze demonstraties al vergelijkbaar waren met die in de onderhavige zaak -, volstaat daarnaast niet om te kunnen concluderen dat is afgeweken van een bestendig patroon van beslissen in een groot aantal zaken.
Ook het feit dat het OM tot 1500 sepots is overgegaan, waaronder zaken waarin voorlopige hechtenis is toegelaten, doet niet af aan de mogelijkheid om in andere gevallen wel tot vervolging over te gaan. De beslissing tot vervolging of sepot berust steeds op een integrale belangenafweging, waarbij ook andere factoren dan de mogelijkheid van voorlopige hechtenis kunnen worden betrokken.
6.2
Van een schending van een van de beginselen van goede procesorde is geen sprake.
Het OM is dan ook ontvankelijk in de vervolging. Het verweer wordt verworpen.
7. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie en de verdediging hebben gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
De beoordeling door de politierechter
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , p. 23 en 24;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 79 en 81;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 65;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2025.
De politierechter acht op basis van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte samen met anderen de openbare raadsvergadering opzettelijk heeft gestoord. Zij hebben op voorhand afgesproken dit als groep te doen. De politierechter is van oordeel dat daarmee sprake is van medeplegen.

8.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de politierechter is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Hij op
of omstreeks13 november 2023 te [plaats] , tezamen en in vereniging met
een ofmeer anderen,
althans alleen, door
het verwekken van wanorde ofhet maken van gedruis, te weten:
- het
(na aanvang van de raadsvergadering)plaatsnemen en
/of(vervolgens) ophouden in het midden van de raadszaal (door daar te zitten, staan, en/of (rond)lopen),
- het op meerdere momenten houden van een toespraak,
- het roepen van leuzen (waaronder “Kick out zwarte piet”, en
/of“No justice, no peace”, en
/of“Black lives matter”),
- het joelen en
/ofapplaudisseren,
- het tonen van een spandoek
(met daarop de tekst “Herdenkingsjaar Slavernijverleden Geen Zwarte Piet in [plaats] ”
), en
/of
- het filmen van een of meer raadslieden en
/ofzich
(daarbij
)(voortdurend)in de directe nabijheid van een of meer raadslieden te begeven/op te houden,
een geoorloofde openbare vergadering, te weten een openbare raadsvergadering van de gemeenteraad [plaats] , opzettelijk heeft gestoord.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

9.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van door het maken van gedruis een geoorloofde openbare vergadering opzettelijk storen

10.De strafbaarheid van het feit

10.1
De politierechter is van oordeel dat sprake is geweest van een vreedzame demonstratie. Van enig gewelddadig gedrag dan wel het aanzetten of de intentie daartoe is niet gebleken. De demonstratie komt daarmee dus de bescherming van de artikelen 10 en 11 EVRM toe.
De politierechter ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of in het onderhavige geval een beperking van het de verdachte en de medeverdachten toekomende demonstratierecht, door vervolging jegens hen in te stellen op grond van artikel 144 Wetboek van strafrecht, rechtmatig was.
10.2
De politierechter wijst in dit verband in de eerste plaats op de wettekst van artikel 144 Wetboek van Strafrecht zelf, dat het verstoren van een openbare vergadering strafbaar stelt. In vervolging op deze grond is dus bij wet voorzien en deze dient in beginsel een legitiem doel, te weten het beschermen van het recht op vrijheid van vergadering.
10.3
Vervolgens is de vraag of de beperking van het demonstratierecht die het gevolg is van die vervolging noodzakelijk is in een democratische samenleving. Daarover overweegt de politierechter als volgt.
10.4
Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid van een beperking op het recht van vrijheid van meningsuiting en betoging moet, zoals hiervoor onder het wettelijk kader al genoemd, een ‘overall’ toets worden aangelegd. Daarbij kan het zijn dat vanuit de jegens de demonstranten genomen maatregelen een zodanig temperend (‘chilling’) effect uitgaat dat die demonstranten en/of anderen in de toekomst geen gebruik meer durven maken van hun uit de artikelen 10 en 11 EVRM voortvloeiende grondrechten. Als dat het geval is, gaat volgens jurisprudentie van het EHRM de inperking te ver.
10.5
De politierechter stelt allereerst vast dat in de onderhavige situatie het demonstratierecht van verdachte en medeverdachten op het moment van de demonstratie zelf niet is ingeperkt. Verdachte en medeverdachten hebben van circa 19.45 tot 21.30 uur gedemonstreerd en zijn toen vrijwillig vertrokken. De demonstratie had een vreedzaam karakter. Met de uitvoering van de demonstratie hebben verdachten en zijn mededemonstranten de raadsvergadering circa 1 uur en drie kwartier verstoord. De vergadering is daarna beëindigd, naar de politierechter begrijpt zonder dat de punten die voor de raadsvergadering geagendeerd waren zijn behandeld. Verdachte en de medeverdachten hebben aldus de raadsvergadering, en daarmee een openbare vergadering, verstoord in de zin van artikel 144 Wetboek van Strafrecht. Evenals het recht op demonstratie is het recht op vrije vergadering een fundamenteel recht. Door de raadsvergadering onmogelijk te maken werd het democratisch proces - op lokaal niveau, maar daarmee niet minder van belang - verstoord. De demonstranten hebben hun demonstratie gehouden in het midden van de zaal waarin de raadsvergadering plaatsvond, terwijl zij ook de mogelijkheid hadden om te demonstreren op een alternatieve plek tijdens de vergadering, of een ander tijdstip, al dan niet op dezelfde locatie. De demonstranten zijn ten tijde van de demonstratie niet verwijderd en (toen of later) ook niet aangehouden. De beoogde demonstratie heeft dus ongehinderd kunnen plaatsvinden. De politie heeft in het najaar van 2024 meerdere malen gepoogd verdachte een uitnodiging te overhandigen voor verhoor. Verdachte is niet verschenen voor verhoor.
10.6
Het enige politieoptreden in deze zaak is geweest het uitnodigen voor het horen van verdachte op het politiebureau. Daarmee werden in de eerste plaats de rechten van verdachte gewaarborgd om te worden gehoord over de tegen hem gerezen verdenking en zijn kant van het verhaal te vertellen. De politierechter is van oordeel dat de wijze en het tijdstip van deze uitnodigingen - voor zover zij die op basis van het dossier kan vaststellen - ook niet van dien aard waren dat hiervan een zodanig temperend (‘chilling’) effect uitging dat verdachte of anderen in de toekomst geen gebruik meer durven te maken van hun demonstratierecht. Evenmin geldt dit voor de wijze waarop verdachte werd geïdentificeerd of, gezien de huidige belasting van het politieapparaat, de aard en ernst van de onderhavige verdenking en het feit dat verdachte niet gedetineerd was, voor het feit dat verdachte pas een jaar na het verhoor is gedagvaard. Ook gezien de reële strafbedreiging bij veroordeling voor de onderhavige gedraging (die in soortgelijke zaken doorgaans niet zwaar is), is de politierechter van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden van een ‘chilling effect’ geen sprake is.
10.7
Gelet op het gehele opsporings- en vervolgingstraject, afgewogen tegen het door artikel 144 Wetboek van strafrecht te beschermen belang ziet de politierechter geen grond voor buiten toepassing laten van artikel 144 Wetboek van Strafrecht. De politierechter verwerpt daarom het verweer op dit punt. Het feit is strafbaar.

11.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

12.Geen straf of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van 400 euro.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
De beoordeling door de politierechter
De politierechter heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De politierechter heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Uit het strafblad van verdachte van 23 december 2024 blijkt dat hij de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De politierechter houdt bij het bepalen van de op te leggen straf rekening met de jurisprudentie van het EHRM, waarin het belang van het recht van demonstratie wordt benadrukt. Verder houdt de politierechter er in strafmatigende zin rekening mee dat de demonstratie vreedzaam is verlopen en dat verdachte en de andere demonstranten uiteindelijk op eigen initiatief weer zijn vertrokken. Ook weegt de politierechter in het voordeel van verdachte mee dat het feit bijna twee jaar geleden is gepleegd en dat de communicatie nadien, over de wensen van verdachte en de medeverdachten ten aanzien van de Sinterklaasintocht in [plaats] , tussen verdachte enerzijds en de gemeente anderzijds correct en constructief is geweest.
Alles afwegende is de politierechter van oordeel dat toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht in dit geval op zijn plaats is en dat aan verdachte geen straf of maatregel dient te worden opgelegd.

13.De toegepaste wettelijke bepalingen

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 47 en 144 van het Wetboek van Strafrecht.

14.De beslissing

De politierechter:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 bepaalt dat
geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Dit vonnis is gegeven door mr. H.C. Leemreize in tegenwoordigheid van mr. T.J. Schoen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 september 2025.
mr. Schoen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, Districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024011242, gesloten op 30 december 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.