ECLI:NL:RBGEL:2025:8475

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
AWB-25_3723
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tweede beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn. Eiser had eerder beroep ingesteld en de rechtbank had bepaald dat het college binnen twee weken na de uitspraak van 5 maart 2025 een besluit op bezwaar moest nemen. Eiser stelt nu dat het college deze verplichting niet is nagekomen. De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2025 behandeld, waarbij het college niet aanwezig was, ondanks een juiste oproeping. De rechtbank constateert dat het college niet heeft voldaan aan de verzoeken om stukken en een verweerschrift over te leggen, wat leidt tot verbazing en frustratie bij de rechtbank. De rechtbank oordeelt dat het college de beslistermijn heeft overschreden en dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank legt het college een termijn van twee weken op om alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken en verhoogt de dwangsom tot € 400 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 60.000. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten en griffierecht. De rechtbank concludeert dat het college moet voldoen aan de opgelegde verplichtingen en dat eiser in zijn gelijk wordt gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/3723

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.A. de Boer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 5 maart 2025. [1] In die uitspraak staat dat het college binnen twee weken na de dag van verzending van die uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend moet maken. Eiser stelt nu beroep in omdat het college dat volgens hem niet heeft gedaan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser. Het college was – ondanks een juiste oproeping – niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is verbaasd. Het college heeft net als in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank van 5 maart 2025 niet voldaan aan het verzoek van de rechtbank om de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift over te leggen. Het college was daarom voor de zitting opgeroepen, maar heeft ook niet voldaan aan zijn verschijningsplicht. [2] Het is de rechtbank volstrekt onduidelijk waarom het college geen stukken en geen verweerschrift heeft overgelegd en waarom het niet voldaan heeft aan de oproeping. Van een bestuursorgaan mag verwacht worden dat het voldoet aan de op dit orgaan rustende verplichtingen.
2.1.
De verbazing van de rechtbank gaat nog verder. Niet alleen reageert het college niet op de brieven van de rechtbank. Volgens de mededeling op de zitting van de gemachtigde van eiser reageert het college ook op geen enkele manier op eiser. Terugbelverzoeken worden genegeerd en de proceskostenveroordeling en de dwangsom die door de rechtbank in de uitspraak van 5 maart 2025 is opgelegd zijn niet uitbetaald. De rechtbank ziet geen reden om aan die mededeling te twijfelen. De rechtbank vraagt zich af wat er aan de hand is met het college als het gaat over de behandeling van het bezwaar van eiser die ziet op een afgewezen aanvraag om een gehandicaptenparkeerplaats. Eiser wordt hierdoor moedeloos.
2.2.
Omdat het college ook in het tweede beroep niets van zich heeft laten horen, beoordeelt de rechtbank het beroep op basis van de beschikbare stukken en de stellingen van eiser.
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Wanneer de betrokkene voor de tweede keer beroep instelt tegen het niet op tijd nemen van een besluit door het bestuursorgaan, beoordeelt de rechtbank eerst of het bestuursorgaan de beslistermijn die de rechtbank heeft bepaald in haar eerdere uitspraak heeft overschreden. Als het bestuursorgaan nog steeds geen besluit heeft genomen, heeft de betrokkene procesbelang en is het beroep ontvankelijk en gegrond.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat het college niet binnen de in de uitspraak van 5 maart 2025 genoemde termijn alsnog heeft beslist op het bezwaar van eiser van 2 oktober 2023. Dat betekent dat eiser nog procesbelang heeft en het beroep ontvankelijk en gegrond is. Gelet hierop oordeelt de rechtbank in deze uitspraak over het beroep van eiser.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
4. Als een beroep gegrond is en het bestuursorgaan nog geen besluit bekendgemaakt heeft, bepaalt de rechtbank dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekendmaakt. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen. [3]
4.1.
Het college heeft nog (steeds) geen besluit genomen. Het college moet dat alsnog doen. In dit beroep gericht tegen het niet op tijd nemen van een besluit op het bezwaar van eiser heeft het college, zo blijkt uit 2, geen reactie of stukken ingediend en niet voldaan aan zijn verschijningsplicht. Dit betekent dat de rechtbank geen bijzondere omstandigheden bekend zijn waardoor de rechtbank een andere termijn moet bepalen dan de standaardtermijn van twee weken als hierboven bedoeld. Daarom draagt de rechtbank het college op om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak (alsnog) een besluit op bezwaar bekend te maken.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
5. Eiser heeft verzocht om (minimaal) een dwangsom van € 250 per dag voor iedere dag dat het college de in deze uitspraak opgelegde beslistermijn overschrijdt.
5.1.
In haar eerdere uitspraak van 5 maart 2025 heeft de rechtbank het college een dwangsom opgelegd van € 100 voor elke dag dat het college de in die uitspraak bepaalde beslistermijn overschrijdt. Aan die uitspraak heeft het college geen gevolg gegeven. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om met een verhoging van de dwangsom het college te stimuleren binnen de door de rechtbank bepaalde beslistermijn een besluit op bezwaar bekend te maken. De rechtbank bepaalt daarom dat het college een dwangsom van € 400 moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden. Daarbij geldt wel een maximum van € 60.000. De rechtbank wijkt bij deze vaststelling van de dwangsom af van het landelijk beleid. [4] Zij stelt een hogere dwangsom vast omdat het college absoluut weigerachtig lijkt om een besluit op het bezwaar te nemen.
Stelt de rechtbank de hoogte van de (verbeurde) bestuurlijke dwangsom vast?
6. Eiser heeft verzocht om de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom vast te stellen en daarbij verzocht om een hogere dwangsom dan in de eerdere uitspraak.
6.1.
De rechtbank begrijpt dit verzoek van eiser zo dat hij vraagt aan de rechtbank om opnieuw een bestuurlijke dwangsom vast te stellen en een hogere. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. Eiser heeft in zijn eerste beroep om de bestuurlijke dwangsom verzocht. In de uitspraak van 5 maart 2025 is door deze rechtbank de bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 1.442. De rechtbank overweegt daarom als volgt. Gelet op artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de eerste dag waarover de (bestuurlijke) dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. In het geval dat aan – zoals in deze zaak – een eerdere, door de rechtbank bepaalde, beslistermijn geen gevolg wordt gegeven is de betreffende partij van rechtswege in verzuim. De wetgever heeft er niet in voorzien dat in dat geval opnieuw een bestuurlijke dwangsom wordt verbeurd. De rechtbank kan daarom de bestuurlijke dwangsom in deze zaak niet nogmaals vaststellen.
6.2.
Voor zover eiser heeft beoogd dat de rechtbank bepaalt dat het college de al aan hem verbeurde bestuurlijke dwangsom uitbetaalt, omdat dat nog niet is gebeurd, overweegt de rechtbank als volgt. Binnen haar bevoegdheden in dit beroep heeft de rechtbank geen mogelijkheden om het college te verplichten tot uitbetaling van de toegekende (bestuurlijke) dwangsom. Het uitbetalen van een toegekende dwangsom is namelijk een feitelijke handeling en niet een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Als het college de dwangsom niet betaalt, zal eiser zich (uiteindelijk) moeten wenden tot de civiele rechter. Daarvoor is aan eiser inmiddels op zijn verzoek een grosse van de vorige uitspraak verstrekt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. En het college de onder 4.1 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 5.1 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Daarbij krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 907 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend, aan de zitting heeft deelgenomen en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 400 moet betalen voor elke dag waarmee het college de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 60.000;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 53 aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 907 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr.K. Berends, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rechtbank Gelderland 5 maart 2025, ARN 24/5541 (niet gepubliceerd).
2.Deze verplichting volgt uit artikel 8:27 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Dit volgt uit artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
4.[website]