ECLI:NL:RBGEL:2025:8547

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
C/05/431928 / HA ZA 24-85 en C/05/439169 / HA ZA 24-389
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding koopovereenkomst landbouwgrond en schadevergoeding bij tekortkoming in verplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de ontbinding van een koopovereenkomst betreffende percelen landbouwgrond. De eiseres, een besloten vennootschap, had een koopovereenkomst gesloten met de gedaagden, die eigenaar waren van de percelen. De eiseres stelde dat de gedaagden tekortgeschoten waren in hun verplichtingen door geen schriftelijke verklaring van de pachter te overleggen, waarin deze afstand deed van zijn voorkeursrecht. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden niet in gebreke waren gebleven, omdat de verplichting tot het overleggen van de verklaring niet in de koopovereenkomst was opgenomen. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseres af en verklaarde dat de gedaagden recht hadden op schadevergoeding als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst. De rechtbank oordeelde ook dat de eiseres aansprakelijk was voor de proceskosten en dat de gedaagden recht hadden op vergoeding van hun schade, waaronder het verschil in verkoopprijs van de percelen aan de pachter. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om duidelijke afspraken te maken in koopovereenkomsten, vooral met betrekking tot verplichtingen die voortvloeien uit de pacht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 15 oktober 2025
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/05/431928 / HA ZA 24-85 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres conv.],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.W. Lagerwaard te Hilversum,
tegen

1.[ gedaagde 1 in conv. eis in rec.] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2 in conv. en eis in rec.],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. R. Raddahi te Alphen aan den Rijn,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/05/439169 / HA ZA 24-389 van

1.[ gedaagde 1 in conv. eis in rec.] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2 in conv. en eis in rec.],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. R. Raddahi te Alphen aan den Rijn,
tegen
HENDRIK JAN SIMON [gedaagde in vrijw.],
h.o.d.n. [gedaagde in vrijw.] Makelaars, Taxateurs en Adviseurs ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. W. Knoester te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres conv.] , [gezamenlijke gedaagden] en [gedaagde in vrijw.] genoemd worden.

1.De procedure in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 november 2024,
  • het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 april 2025, waarbij de zaak naar de rol van 30 april 2025 is verwezen voor uitlaten partijen over het vervolg van de procedure,
  • de gelijktijdig genomen akten van 30 april 2025, waarbij wordt verzocht om vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gezamenlijke gedaagden] is eigenaar van percelen grond, [perceelnummers] . De percelen grond zijn verpacht.
2.2.
[gezamenlijke gedaagden] heeft aan [naam rentmeesterskantoor] opdracht gegeven tot verkoop van deze percelen. Hierop heeft [naam rentmeesterskantoor] gesproken met de pachter en hem in concept een koopovereenkomst verstrekt. Op 13 november 2022 heeft de pachter deze overeenkomst ondertekend. [gezamenlijke gedaagden] heeft deze overeenkomst niet ondertekend.
2.3.
Vervolgens heeft [gezamenlijke gedaagden] aan Agriland Consulting en Afi Consulting opdracht gegeven tot verkoop van deze percelen, die deze opdracht op haar beurt heeft uitbesteed aan [gedaagde in vrijw.] . [gedaagde in vrijw.] heeft gesproken met [eiseres conv.] en haar op 16 februari 2023 een aanbod tot koop van de percelen gedaan, dat door [eiseres conv.] is geaccepteerd. [eiseres conv.] heeft de koopovereenkomst op 18 februari 2023 ondertekend en [gezamenlijke gedaagden] heeft dit op 3 maart 2023 gedaan. In deze overeenkomst is onder meer opgenomen dat de koop is gesloten ‘met continuatierecht aan pachter…’. De koopprijs bedroeg € 1.870.000,00. Levering van de percelen diende uiterlijk op 1 juni 2023 plaats te vinden.
2.4.
Op 30 mei 2023 heeft de notaris de concept-leveringsakte toegezonden aan [eiseres conv.] . De notaris heeft dezelfde dag nog aan [gezamenlijke gedaagden] laten weten dat [eiseres conv.] de koopprijs nog niet heeft betaald.
2.5.
De notaris heeft per e-mail van 31 mei 2023 om 15:34 uur aan [eiseres conv.] bericht:
fijn dat ik nu ook de reden van de vertraging weet. (…) Ik zal hen doorgeven dat de passeerdatum voorlopig opgeschort is en verneem graag van u als de zaak weer opgepakt kan worden.
2.6.
De notaris heeft [gezamenlijke gedaagden] per e-mail van 31 mei 2023 om 16:05 uur bericht dat [eiseres conv.] de financiering niet rond heeft en levering moet worden uitgesteld.
2.7.
[eiseres conv.] heeft per e-mail van 1 juni 2023 om 10:53 uur aan de notaris gevraagd of zij een brief van de pachter heeft waarin hij afziet van zijn voorkeursrecht. Hierop heeft de notaris om 12:10 uur per e-mail geantwoord dat zij die niet heeft en [eiseres conv.] verwezen naar de makelaar.
2.8.
[eiseres conv.] heeft op 14 september 2023 [gedaagde in vrijw.] bij e-mail bericht dat zij van [gedaagde in vrijw.] heeft begrepen dat de gronden al voor haar koop waren verkocht aan de pachter, dat zij de gronden zelf al had doorverkocht en dat zij verzoekt om een schikkingsvoorstel. Ook vermeldt de e-mail:
Ik heb de notaris aangegeven dat er een brief moet zijn, dat de pachter, afziet van 1e recht van koop. Mijn financier heeft hier ook om gevraagd. Ik heb hierna bijna tot niets meer vernomen van de notaris. Ik heb van u begrepen, dat de brief van de pachter (…) niet is ondertekend, dat hij afziet van zijn recht. Wel heb ik van u begrepen dat u bij de pachter bent geweest, en dat hij de landbouwgronden gekocht zou hebben van de [familienaam] te Frankrijk
2.9.
[eiseres conv.] heeft bij e-mail van 20 september 2023 aan [gezamenlijke gedaagden] de koopovereenkomst ontbonden. [eiseres conv.] stelt dat een schriftelijke verklaring van de pachter dat hij afziet van zijn eerste recht van eerste koop ontbreekt, dat die verklaring een vereiste is en dat daardoor afwikkeling van de koop niet mogelijk is. [eiseres conv.] verwijst tevens naar de eerdere verkoop van de percelen aan de pachter. [eiseres conv.] maakt aanspraak op een boete van € 187.000,00 (10 % van de met [gezamenlijke gedaagden] overeengekomen koopprijs).
2.10.
Bij e-mail van 26 september 2023 heeft [gezamenlijke gedaagden] aan (de advocaat van) [eiseres conv.] onder andere bericht dat de eerdere verkoop aan de pachter niet haar bedoeling was geweest en dat zij dacht dat er een brief was verstuurd ‘om het recht van voorkoop van de boer te zuiveren’.
2.11.
[naam rentmeesterskantoor] heeft op 27 september 2023 aan [eiseres conv.] laten weten dat er geen koopovereenkomst tot stand is gekomen met de pachter en dat grond aan [eiseres conv.] niet kan worden geleverd vrij van pacht. Er moet door [eiseres conv.] een verklaring ‘veilige verpachter’ worden afgegeven.
2.12.
[gezamenlijke gedaagden] heeft bij e-mail van 16 oktober 2023 de koopovereenkomst met [eiseres conv.] ontbonden omdat [eiseres conv.] de koopsom niet tijdig heeft betaald en niet meewerkt aan levering van de percelen.
2.13.
[gezamenlijke gedaagden] heeft vervolgens percelen grond aan de pachter verkocht voor een koopsom van € 1.838.227,20. De levering heeft op 23 oktober 2023 plaatsgevonden. Dezelfde dag heeft [eiseres conv.] conservatoir derdenbeslag gelegd onder de notaris. Het beslag heeft doel getroffen voor een bedrag van € 448.500,00.
2.14.
[gezamenlijke gedaagden] heeft na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter op 20 augustus 2024 conservatoir verhaalsbeslag laten leggen op een pand van [eiseres conv.] ter verzekering van haar vorderingen in reconventie.

3.Het geschil in de hoofdzaak

in conventie
3.1.
[eiseres conv.] vordert – samengevat en na vermeerdering van eis – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [gezamenlijke gedaagden] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst,
voor recht verklaart dat de koopovereenkomst met [gezamenlijke gedaagden] rechtsgeldig door [eiseres conv.] is ontbonden,
[gezamenlijke gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de schade die [eiseres conv.] lijdt, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente,
[gezamenlijke gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten aan [eiseres conv.] , op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente,
[gezamenlijke gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de kosten van de deurwaarder van € 139,01,
bepaalt dat [gezamenlijke gedaagden] aansprakelijk is voor de door [eiseres conv.] geleden schade inzake het niet op eerste verzoek opheffen van het conservatoire beslag zodat de door [eiseres conv.] te lijden schade nader dient te worden opgemaakt bij schadestaat,
[gezamenlijke gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten alsmede in de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres conv.] legt aan haar vordering ten grondslag dat tussen haar en [gezamenlijke gedaagden] een koopovereenkomst tot stand is gekomen en dat [gezamenlijke gedaagden] tekort is geschoten in haar verbintenis tot afgifte van een schriftelijke verklaring van de pachter dat hij afziet van zijn recht op eerste koop. Zij heeft de koopovereenkomst ontbonden en heeft nu recht op schadevergoeding. Die bestaat uit het ontnemen van haar mogelijkheid tot het ontwikkelen van de gronden, de winst die zij is misgelopen doordat zij de gronden niet aan een derde kon verkopen en de kosten van transport en financiering. Zij vraagt voor de begroting van die schade verwijzing naar de schadestaat. Tevens stelt zij dat [gezamenlijke gedaagden] ten onrechte conservatoir beslag heeft gelegd op een van haar panden en dat zij schade heeft geleden doordat zij dit pand vanwege de beslaglegging niet op de beoogde datum heeft kunnen leveren. Ook heeft zij deurwaarderskosten gemaakt voor het betekenen van de dagvaarding tot opheffing van het beslag in kort geding.
3.3.
[gezamenlijke gedaagden] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres conv.] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres conv.] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres conv.] in de kosten van deze procedure. [gezamenlijke gedaagden] betwist dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van enige verbintenis uit de koopovereenkomst omdat er geen verbintenis was tot het afgeven van een verklaring van de pachter dat hij afziet van zijn voorkeursrecht. Zij stelt dat [eiseres conv.] is tekortgeschoten in haar verbintenis tot betaling van de koopsom en meewerken aan levering, waarop zij de overeenkomst heeft ontbonden. Ook doet zij een beroep op de tenzij-bepaling uit artikel 6:265 lid 1 BW, nu de door [eiseres conv.] c.s. gestelde tekortkoming de ontbinding volgens haar niet rechtvaardigt. Verder doet zij een beroep op eigen schuld en de schadebeperkingsplicht als bedoeld in artikel 6:101 BW, nu [eiseres conv.] zelf heeft besloten de percelen niet meer af te nemen terwijl dit nog wel mogelijk was. Tot slot betwist [gezamenlijke gedaagden] dat sprake is van schade aan de zijde van [eiseres conv.] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gezamenlijke gedaagden] vordert – samengevat en na specificering van eis – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiseres conv.] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 31.772,80, te weten het verschil tussen de met [eiseres conv.] overeengekomen koopsom van € 1.870.00,00 en het bedrag van € 1.838.227,20 waarvoor de percelen aan de pachter zijn verkocht, vermeerderd met de wettelijke rente,
II. [eiseres conv.] veroordeelt tot betaling van de wettelijke handelsrente van € 82.536,16, althans de wettelijke rente van € 39.346,85 over het bedrag van € 1.870.000,00, berekend vanaf de uiterste betaaldatum van 1 juni 2023 tot aan de ontbinding van de koopovereenkomst door [gezamenlijke gedaagden] op 16 oktober 2023,
III. [eiseres conv.] veroordeelt tot betaling van de door [gezamenlijke gedaagden] verschuldigde belastingen over de periode van 1 juni t/m 23 oktober 2023, te weten een bedrag van € 1.176,27, vermeerderd met de wettelijke rente,
IV. [eiseres conv.] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 4.394,58 aan kosten die [gezamenlijke gedaagden] heeft gemaakt voor verkoop aan de pachter, vermeerderd met de wettelijke rente,
V. [eiseres conv.] veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, over het onder I t/m IV gevorderde, vermeerderd met de wettelijke rente,
VI. [eiseres conv.] veroordeelt tot opheffing van het ten laste van [gezamenlijke gedaagden] gelegde conservatoir derdenbeslag binnen twee dagen op last van een eenmalige dwangsom van € 100.000,00 en voorts een dwangsom van € 500,00 per dag (met een maximum van € 100.000,00),
VII. [eiseres conv.] veroordeelt tot betaling van de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente over het bedrag van € 448.500,00,
VIII. [eiseres conv.] veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten over het onder VII gevorderde, vermeerderd met de wettelijke rente,
IX. [eiseres conv.] veroordeelt tot betaling van de volledige proceskosten, te weten een bedrag van € 35.936,34, vermeerderd met de wettelijke rente,
X. [eiseres conv.] veroordeelt tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.6.
[gezamenlijke gedaagden] legt aan haar vordering ten grondslag dat [eiseres conv.] tekort is geschoten in de nakoming van haar verbintenis tot het afgeven van een verklaring ‘veilige verpachter’ als bedoeld in artikel 7:380 lid 1 sub e BW, welke verbintenis op [eiseres conv.] rustte nu in de koopovereenkomst was opgenomen dat de koop was gesloten met continuatierecht van de pachter. Ook is [eiseres conv.] tekortgeschoten in haar verbintenis om uiterlijk 1 juni 2023 de koopsom te betalen en om mee te werken aan levering. [gezamenlijke gedaagden] heeft de koopovereenkomst bij brief van 16 oktober 2023 ontbonden. Als gevolg van die ontbinding is [eiseres conv.] gehouden de schade van [gezamenlijke gedaagden] te vergoeden. Deze schade bestaat onder meer uit de misgelopen hogere opbrengst van € 31.772,80 als de koop aan [eiseres conv.] was doorgegaan.
3.7.
[eiseres conv.] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gezamenlijke gedaagden] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gezamenlijke gedaagden] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gezamenlijke gedaagden] in de kosten van deze procedure. Zij betwist de vorderingen van [gezamenlijke gedaagden] en stelt dat [gezamenlijke gedaagden] in schuldeisersverzuim verkeert, nu zij is tekortgeschoten in haar verbintenis tot het afgeven van een verklaring van de pachter waarin hij afstand doet van zijn voorkeursrecht. Zij stelt voorts de overeenkomst al eerder te hebben ontbonden, zodat aan de ontbinding door [gezamenlijke gedaagden] geen werking toekomt. Tot slot betwist zij de schade van [gezamenlijke gedaagden]
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.Het geschil in de vrijwaring

4.1.
[gezamenlijke gedaagden] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde in vrijw.] veroordeelt om aan haar te betalen al hetgeen waartoe zij in de hoofdzaak jegens [eiseres conv.] mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, en in de proceskosten in de vrijwaring, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[gezamenlijke gedaagden] legt onrechtmatig handelen van [gedaagde in vrijw.] aan haar vordering ten grondslag. Zij stelt dat hij is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als bemiddelaar door in de koopovereenkomst van [eiseres conv.] niet expliciet te vermelden dat [eiseres conv.] de verklaring ‘veilige verpachter’ diende af te geven dan wel er niet voor heeft gezorgd dat de pachter afziet van zijn voorkeursrecht. Indien de pachter te kennen had gegeven daarvan niet af te zien, had [gedaagde in vrijw.] haar daarover moeten informeren en moeten adviseren ofwel niet tot koop aan [eiseres conv.] over te gaan, ofwel expliciet met [eiseres conv.] overeen te komen dat hij een verklaring ‘veilige pachter’ verstrekt. Ook heeft [gedaagde in vrijw.] [eiseres conv.] onjuist geïnformeerd over eerdere onderhandelingen tussen haar en de pachter. Hierdoor is [gedaagde in vrijw.] aansprakelijk voor de schade die zij daardoor heeft geleden.
4.3.
[gedaagde in vrijw.] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gezamenlijke gedaagden] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gezamenlijke gedaagden] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. [gedaagde in vrijw.] betwist het onrechtmatig handelen, het causaal verband en de schade.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in de hoofdzaak

in conventie en in reconventie
de bevoegdheid
5.1.
Deze zaak heeft een internationaal karakter, aangezien [gezamenlijke gedaagden] is gevestigd in Frankrijk. De rechtsmacht ten aanzien van dit geschil dient te worden vastgesteld aan de hand van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), oftewel de Brussel I-bis verordening (hierna: de verordening). De vorderingen van [eiseres conv.] zijn immers ingesteld na 10 januari 2015 (artikel 66 lid 1 van de verordening).
5.2.
De vorderingen van [eiseres conv.] zijn gebaseerd op de stelling dat [gezamenlijke gedaagden] is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de koopovereenkomst voortvloeiende verbintenis om – zo begrijpt de rechtbank – voor de levering van de gekochte percelen een schriftelijke verklaring van de pachter te overleggen, waarin deze verklaart afstand te doen van zijn wettelijk recht op eerste koop van de verkochte percelen. De onroerende zaken zijn in Nederland gelegen en levering dient derhalve in Nederland plaats te vinden. De schriftelijke verklaring van de pachter dient – zonder aanwijzingen van het tegendeel – in Nederland te worden overgelegd. Dit betekent dat de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen van [eiseres conv.] kennis te nemen. Dit volgt uit artikel 7 aanhef en lid 1 a en artikel 24 aanhef en lid 1 van de verordening. Partijen zijn bovendien verschenen, zodat de Nederlandse rechter ook op grond van artikel 26 lid 1 van de verordening bevoegd is.
het toepasselijke recht
5.3.
Op grond van artikel 1 lid 1 van de Verordening (EG) n. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I) is deze verordening, in gevallen waarin uit het recht van verschillende landen moet worden gekozen, van toepassing op verbintenissen uit overeenkomst in burgerlijke en handelszaken.
5.4.
Artikel 3 lid 1 van Rome I bepaalt dat een overeenkomst wordt beheerst door het recht dat de partijen hebben gekozen. Ter zitting hebben partijen gekozen voor Nederlands recht. Voor zover dit niet al was ingegeven door artikel 4 lid 1 aanhef en sub c van de verordening, betekent dit dat de zaken in conventie en in reconventie zullen worden beoordeeld naar Nederlands recht.
5.5.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
inleiding
5.6.
Op grond van artikel 3:378 lid 1 BW is [gezamenlijke gedaagden] als verpachter van de percelen verplicht de pachter bij voorkeur in de gelegenheid te stellen deze percelen te verkrijgen op de wijze zoals voorgeschreven in deze bepaling. Deze verplichting bestaat volgens artikel 3:380 lid 1 sub e BW niet indien [eiseres conv.] als koper van de percelen vooraf schriftelijk aan de pachter verklaart afstand te doen van zijn bevoegdheid de pachtovereenkomst op te zeggen.
5.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat de pachter een eerste recht van koop had op de percelen grond die hij pachtte van [gezamenlijke gedaagden] , dat hij op 13 november 2022 een overeenkomst tot koop van (een deel van) deze percelen heeft ondertekend en dat [gezamenlijke gedaagden] deze overeenkomst niet heeft ondertekend. Verder is niet in geschil dat tussen [eiseres conv.] en [gezamenlijke gedaagden] (wel) een koopovereenkomst is gesloten voor deze percelen, dat de pachter niet heeft verklaard van zijn voorkeursrecht als bedoeld in artikel 7:378 lid 1 BW af te zien en dat [eiseres conv.] geen verklaring ‘veilige verpachter’ heeft afgegeven als bedoeld in artikel 7:380 lid 1 sub e BW. Tot slot staat vast dat [eiseres conv.] niet tijdig de koopsom heeft voldaan en de percelen niet aan [eiseres conv.] zijn geleverd. De vraag die partijen verdeeld houdt is of [eiseres conv.] was gerechtigd de koopovereenkomst met [gezamenlijke gedaagden] te ontbinden en als gevolg daarvan recht heeft op schadevergoeding.
5.8.
[eiseres conv.] heeft ter zitting verklaard dat de grondslag van haar vordering tot ontbinding niet is gebaseerd op de eerder door haar tevens ingenomen stelling dat [gezamenlijke gedaagden] haar percelen vóór het sluiten van de koopovereenkomst met haar reeds aan de pachter had verkocht. Toen haar op enig moment duidelijk werd dat niet aan de pachter was verkocht, wilde ze alsnog niet tot levering overgaan vanwege het ontbreken van de verklaring van de pachter (haar andere stelling). Deze gestelde eerdere verkoop van de percelen aan de pachter kan in deze procedures dan ook verder buiten beschouwing worden gelaten. [eiseres conv.] baseert haar vorderingen daarmee enkel op de stelling dat [gezamenlijke gedaagden] is tekortgeschoten in de op haar rustende verplichting om een schriftelijke verklaring van de pachter te overleggen, waarin deze verklaart afstand te doen van zijn wettelijk recht op eerste koop van de verkochte percelen. De rechtbank komt tot het oordeel dat geen sprake is van een dergelijke tekortkoming en overweegt hiertoe als volgt.
geen verplichting tot afgifte pachtersverklaring
5.9.
In de koopovereenkomst is geen bepaling opgenomen waarin [gezamenlijke gedaagden] de verplichting op zich neemt om een schriftelijke verklaring van de pachter aan [eiseres conv.] te verstrekken, waarin de pachter verklaart afstand te doen van zijn wettelijk recht op eerste koop van de verkochte percelen. [eiseres conv.] heeft ter zitting verklaard dat zij niet van plan was een verklaring veilige verpachter in de zin van artikel 7:380 lid 1 sub e BW af te geven, omdat zij de percelen juist in onverpachte staat wilde verkrijgen en geschikt wilde maken voor woningbouw. Zij zou voor de koop van de percelen in verpachte staat ook geen financiering krijgen. Indien dit punt voor haar zo van belang was, had van [eiseres conv.] als professionele vastgoedontwikkelaar mogen worden verwacht hierover in de overeenkomst een bepaling op te nemen. Dit heeft zij echter nagelaten.
5.10.
Daarentegen is in de overeenkomst wel opgenomen dat de koop is gesloten met continuatierecht van de pachter. Dit duidt er juist op dat bij partijen bekend was dat de intentie van de pachter was om zijn agrarische activiteiten op de percelen voort te zetten. Ter zitting heeft [eiseres conv.] weliswaar verklaard dat er ‘signalen waren dat wij de pachter konden afbetalen’, dat ‘de pachter bereid was om voor een paar centen weg te gaan’ en dat ‘er indicaties zijn dat de pachter niet wil kopen, zodat is te verwachten dat de verklaring zou komen’, maar zij heeft dit niet nader geconcretiseerd en onderbouwd. Dit had gelet op de betwisting daarvan door [gezamenlijke gedaagden] wel op haar weg gelegen, met name ook nu zij niet heeft toegelicht waarom zij ondanks deze signalen, indicaties en verwachtingen heeft ingestemd met het continuatierecht van de pachter in de overeenkomst.
5.11.
[eiseres conv.] heeft verder onvoldoende onderbouwd gesteld dat [gedaagde in vrijw.] haar voorafgaand aan de totstandkoming van de koopovereenkomst mondeling heeft toegezegd dat de pachter zou verklaren afstand te doen van zijn eerste recht op koop, voor zover deze toezegging van [gedaagde in vrijw.] als makelaar van [gezamenlijke gedaagden] aan [gezamenlijke gedaagden] kan worden toegerekend. Ter zitting heeft [eiseres conv.] verklaard dat deze toezegging voor haar van essentieel belang was. Zij heeft vervolgens desondanks de overeenkomst met continuatierecht van de pachter gesloten, terwijl zoals hiervoor onder r.o. 5.10 overwogen voor haar onzeker was of de pachter daadwerkelijk bereid was afstand te doen van haar recht. De toezegging ligt bovendien niet voor de hand, nu namens [gezamenlijke gedaagden] eerder is gepoogd met de pachter een koopovereenkomst te sluiten en aldus bij [gezamenlijke gedaagden] c.q. [gedaagde in vrijw.] bekend had kunnen zijn dat de pachter niet voornemens was afstand te doen van zijn voorkeursrecht.
5.12.
Anders dan [eiseres conv.] stelt, blijkt het bestaan van de afspraak c.q. toezegging niet uit de e-mail van 14 september 2023. Niet alleen is deze e-mail gedateerd van ruim na de totstandkoming van de koopovereenkomst, ook bevat deze geen toezegging van [gedaagde in vrijw.] . [eiseres conv.] heeft de notaris hierin enkel erop gewezen dat er een brief van de pachter moet zijn waarin hij afziet van koop, dat zij die nodig heeft voor haar financiering, dat er geen ondertekende brief is en dat zij heeft begrepen dat [gedaagde in vrijw.] bij de pachter langs is geweest en de pachter [gedaagde in vrijw.] heeft verteld dat hij de gronden had gekocht. Hieruit blijkt niet dat is toegezegd dat de pachter zou afzien van zijn voorkeursrecht, maar juist het tegenovergestelde: hij zou de gronden juist hebben willen kopen of al hebben gekocht.
5.13.
Evenmin blijkt het bestaan van de afspraak uit de e-mail van [gezamenlijke gedaagden] van 26 september 2023, waarin niet meer staat dan dat [gezamenlijke gedaagden] dacht dat een brief was verzonden ‘om het recht van voorkoop van de boer te zuiveren’. Deze vermelding ziet gelet op de zin daarvoor op de bedoeling van [gezamenlijke gedaagden] om geen gevolg te geven aan de eerdere poging tot verkoop aan de pachter. Daarnaast bevestigt de vermelding ook op zichzelf niet dat is toegezegd dat de pachter afstand zou doen van zijn recht. Ook als juist is dat [gezamenlijke gedaagden] en/of [gedaagde in vrijw.] zich hebben ingespannen om de pachter te bewegen afstand te doen van zijn voorkeursrecht, dan betekent dit nog niet dat ook is afgesproken of toegezegd dat die verklaring er zou komen.
5.14.
Daargelaten dat [gezamenlijke gedaagden] ter zitting heeft aangevoerd dat [gedaagde in vrijw.] niet door haar was gemachtigd om een dergelijke toezegging te doen, heeft [gezamenlijke gedaagden] betwist dat [gedaagde in vrijw.] een dergelijke toezegging aan [eiseres conv.] zou hebben gedaan. [gedaagde in vrijw.] heeft ter zitting eveneens met klem ontkend dat hij aan [eiseres conv.] toegezegd zou hebben dat er een schriftelijke verklaring van de pachter zou komen waarin deze afstand doet van zijn voorkeursrecht. Daarmee heeft [eiseres conv.] onvoldoende gesteld om te worden toegelaten tot het leveren van bewijs over het bestaan en de inhoud van de toezegging.
[eiseres conv.] heeft ten onrechte niet meegewerkt aan levering
5.15.
Dit heeft tot gevolg dat – anders dan [eiseres conv.] in reconventie stelt – [gezamenlijke gedaagden] niet in schuldeisersverzuim verkeerde door geen schriftelijke verklaring van de pachter te overleggen waarin deze verklaart afstand te doen van zijn recht op eerste koop van de betreffende percelen. De buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst door [eiseres conv.] heeft daardoor rechtens geen effect gesorteerd. In het verlengde daarvan gaat ook de stelling van [eiseres conv.] niet op dat [gezamenlijke gedaagden] de koopovereenkomst niet mocht ontbinden omdat zij dat al eerder had gedaan. De vorderingen van [eiseres conv.] zullen dan ook worden afgewezen.
5.16.
[eiseres conv.] heeft niet betwist dat zij, bij gebreke van een verklaring van de pachter dat hij afstand doet van zijn voorkeursrecht, was gehouden tot het afgeven van een verklaring veilige verpachter en evenmin dat zij deze verklaring niet heeft afgegeven. Voorts is niet in geschil dat 1 juni 2023 als fatale termijn moet worden aangemerkt voor de verbintenissen van [eiseres conv.] tot betaling van de koopsom en medewerking aan de levering en dat zij geen van beide verbintenissen is nagekomen. Dit betekent dat [eiseres conv.] vanaf 1 juni 2023 in verzuim verkeerde, zonder dat een nadere ingebrekestelling was vereist (artikel 6:83 aanhef en sub a BW). [gezamenlijke gedaagden] was dan ook bevoegd om de koopovereenkomst met [eiseres conv.] op 16 oktober 2023 buitengerechtelijk te ontbinden.
5.17.
Ontbinding van de overeenkomst geeft aan [gezamenlijke gedaagden] jegens [eiseres conv.] recht op vergoeding van de schade die zij als gevolg van de ontbinding heeft geleden. [gezamenlijke gedaagden] was dan ook bevoegd tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van [eiseres conv.] ter verzekering van verhaal van haar vordering op [eiseres conv.] . Niet gezegd kan dan ook worden dat [gezamenlijke gedaagden] onrechtmatig jegens [eiseres conv.] heeft gehandeld door niet te voldoen aan het verzoek van [eiseres conv.] om het beslag op te heffen. De vorderingen van [eiseres conv.] zullen dan ook worden afgewezen.
de lagere verkoopopbrengst
5.18.
[gezamenlijke gedaagden] stelt dat het voor haar noodzakelijk was om de onroerende zaken te verkopen. De pachter heeft gebruik gemaakt van zijn eerste recht op koop. De met de pachter overeengekomen koopprijs van € 1.838.227,20 is € 31.772,80 lager dan de met [eiseres conv.] overeengekomen koopprijs van € 1.870.000,00. [gezamenlijke gedaagden] maakt jegens [eiseres conv.] aanspraak op vergoeding van het verschil tussen beide bedragen.
5.19.
[eiseres conv.] voert aan dat [gezamenlijke gedaagden] jegens haar geen aanspraak kan maken op voormeld bedrag omdat [gezamenlijke gedaagden] de gronden in oktober 2023 immers voor een hoger bedrag aan de pachter heeft verkocht dan zij aanvankelijk met de pachter (in november 2022) was overeengekomen. De pachter heeft een kleinere hoeveelheid grond gekocht dan in eerste instantie door [gezamenlijke gedaagden] aan haar was verkocht.
5.20.
[gezamenlijke gedaagden] stelt dat de pachter in november 2022 minder percelen wilde kopen, maar dat de pachter in oktober 2023 alle percelen heeft gekocht die [gezamenlijke gedaagden] eerder aan [eiseres conv.] had verkocht. Hiertegenover heeft [eiseres conv.] haar betwisting niet nader onderbouwd. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [gezamenlijke gedaagden] de percelen die zij in oktober 2023 aan de pachter heeft verkocht en geleverd dezelfde percelen betreffen als de percelen die onderdeel uitmaakten van de met [eiseres conv.] gesloten overeenkomst.
5.21.
[eiseres conv.] wordt dan ook veroordeeld tot betaling van voormeld bedrag van
€ 31.772,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van de datum van ontbinding van de koopovereenkomst door [gezamenlijke gedaagden] (16 oktober 2023).
wettelijke (handels)rente over de koopsom
5.22.
[gezamenlijke gedaagden] maakt jegens [eiseres conv.] aanspraak op wettelijke (handels)rente over de niet betaalde koopprijs over de periode vanaf de leveringsdatum, het uiterste moment waarop de koopprijs had moeten zijn voldaan, tot en met de ontbinding van de koopovereenkomst. Zij heeft echter geen nakoming gevorderd van betaling van die koopprijs, zodat van vertraging in de voldoening daarvan zoals bedoeld in artikel 6:119 en 6:119a BW ook geen sprake is. Zoals hiervoor onder r.o. 5.16 overwogen heeft [gezamenlijke gedaagden] in plaats daarvan de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden. Op grond van artikel 6:271 BW bevrijdt een ontbinding de partijen van de daardoor getroffen verbintenissen. Om die reden heeft zij geen recht op betaling van rente, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
verschuldigde belastingen
5.23.
[gezamenlijke gedaagden] maakt jegens [eiseres conv.] aanspraak op vergoeding van de door haar verschuldigde lokale belastingen met betrekking tot de aan [eiseres conv.] verkochte percelen over de periode van 1 juni t/m 23 oktober 2023. Zij vordert ter zake veroordeling van [eiseres conv.] tot betaling van een bedrag van € 1.176,27. [gezamenlijke gedaagden] stelt dat zij deze belastingen heeft betaald en dat zij deze niet zou hebben behoeven te betalen indien de percelen uiterlijk op 1 juni 2023 aan [eiseres conv.] zouden zijn geleverd. Over het jaar 2023 heeft zij nog geen belastingaanslagen ontvangen. Deze stukken bevinden zich bij haar voormalig beheerder van de betreffende percelen, met wie zij een geschil heeft. De beheerder heeft de door haar betaalde lokale belastingen over 2023 aan [gezamenlijke gedaagden] in rekening gebracht via een beheerrekening. Omdat de bankrekeningen op naam van de beheerder staan, kan [gezamenlijke gedaagden] niet aantonen welk bedrag aan lokale belastingen zij over 2023 heeft betaald. [gezamenlijke gedaagden] verzoekt de rechtbank om de door haar geleden schade aan de hand van de belastingaanslag van 30 april 2022 schattenderwijs vast te stellen.
5.24.
[eiseres conv.] heeft niet betwist dat [gezamenlijke gedaagden] de over 2023 verschuldigde lokale belastingen heeft betaald. Evenmin heeft [eiseres conv.] betwist dat [gezamenlijke gedaagden] in bewijsnood verkeert om het betaalde bedrag aan te tonen. [eiseres conv.] heeft tot slot niet betwist dat er geen reden is om te veronderstellen dat het bedrag over 2023 lager is dan het bedrag dat aan [gezamenlijke gedaagden] in rekening is gebracht over het jaar 2022. De door [gezamenlijke gedaagden] overgelegde belastingaanslag (van Belastingsamenwerking Rivierenland) betreft de lokale belastingen over het jaar 2022. De aanslag bedraagt € 2.976,69. Het door [gezamenlijke gedaagden] gevorderde bedrag van € 1.176,27 past bij de periode waarover zij jegens [eiseres conv.] aanspraak maakt op vergoeding daarvan. De rechtbank begroot de schade op grond van het bepaalde in artikel 6:97 BW dan ook op een bedrag van € 1.176,27 en veroordeelt [eiseres conv.] tot betaling van dat bedrag.
5.25.
De wettelijke rente over dat bedrag is niet verschuldigd met ingang van 16 oktober 2023. [gezamenlijke gedaagden] heeft [eiseres conv.] immers voorafgaande aan deze procedure niet gesommeerd tot betaling van dat bedrag. Het gevorderd bedrag is door [gezamenlijke gedaagden] eerst geconcretiseerd in haar akte specificering eis in reconventie van 9 april 2025. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de wettelijke rente over voormeld bedrag te laten ingaan op 9 april 2025.
kosten verkoop percelen aan de pachter
5.26.
[gezamenlijke gedaagden] stelt dat zij als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst met [eiseres conv.] advocaatkosten van in totaal € 4.394,58 heeft moeten maken voor de verkoop van de percelen aan de pachter. Het gaat hierbij om de kosten van het opstellen van de koopovereenkomst met de pachter, de onderhandelingen met de pachter alsmede de contacten met de notaris.
5.27.
De rechtbank is van oordeel dat het door [eiseres conv.] gevorderde bedrag niet voor toewijzing vatbaar is. Vast staat immers dat voordat [eiseres conv.] in beeld kwam door dan wel namens [gezamenlijke gedaagden] over verkoop van de percelen is onderhandeld met de pachter wat heeft geresulteerd in een op kosten van [gezamenlijke gedaagden] opgestelde schriftelijke overeenkomst, die door [gezamenlijke gedaagden] niet is ondertekend. De kosten van het aanpassen van de eerdere koopovereenkomst met de pachter zullen dan ook uiterst minimaal zijn geweest. Van [gezamenlijke gedaagden] had in dit geval verwacht mogen worden dat zij nader had toegelicht waarom met het traject dat heeft geleid tot de verkoop aan de pachter een tijdsbeslag was gemoeid van 16 uur en 35 minuten (tegen een uurtarief van € 265,00), zoals [gezamenlijke gedaagden] heeft aangevoerd. Dit onderdeel van de vordering wordt daarom afgewezen.
buitengerechtelijke incassokosten
5.28.
[gezamenlijke gedaagden] stelt dat zij kosten heeft gemaakt ter verkrijging van voldoening van haar vordering buiten rechte. [eiseres conv.] heeft tegen toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten als zodanig geen verweer gevoerd. Deze kosten zijn toewijsbaar op grond van het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 sub c BW. De rechtbank zal de buitengerechtelijke kosten vaststellen op basis van de staffel die onderdeel uitmaakt van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De buitengerechtelijke kosten zullen worden berekend over een totaalbedrag van € 32.949,07 (€ 31.772,80 + € 1.176,27). Toepassing van de staffel komt uit op een bedrag van € 1.104,50, tot betaling waarvan [eiseres conv.] veroordeeld zal worden.
5.29.
[gezamenlijke gedaagden] vordert wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten met ingang van de datum van de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst (16 oktober 2023). Aangezien de buitengerechtelijke werkzaamheden eerst na die datum zijn verricht, is er geen basis voor toewijzing van wettelijke rente vanaf 16 oktober 2023. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten is toewijsbaar met ingang van de dag waarop door [gezamenlijke gedaagden] in rechte aanspraak is gemaakt op vergoeding van die kosten, te weten bij conclusie van antwoord in reconventie: 31 juli 2024.
5.30.
Voor afzonderlijke vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten over de pogingen van [gezamenlijke gedaagden] om [eiseres conv.] te bewegen tot opheffing van het beslag bestaat geen grondslag. [gezamenlijke gedaagden] heeft niet gesteld dat dit kosten zijn als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub c BW en ook niet uitgelegd waarom de hiervoor onder r.o. 5.28 gevorderde vergoeding niet ook vergoeding van deze kosten inhoudt. Daar komt bij dat de vordering tot vergoeding van de rente waarover de kosten worden gevorderd op hierna onder r.o. 5.33 te melden wijze zal worden afgewezen.
opheffing beslag
5.31.
Op grond van het bepaalde in artikel 705 lid 2 Rv kan een conservatoir beslag worden opgeheven onder meer indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Anders dan [eiseres conv.] betoogt, is voor opheffing van het beslag dan ook niet vereist dat de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht onherroepelijk in rechte is komen vast te staan.
5.32.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de vordering ter verzekering van de voldoening waarvan door [eiseres conv.] ten laste van [gezamenlijke gedaagden] beslag is gelegd ondeugdelijk is. Dit betekent dat het beslag moet worden opgeheven. Hieraan staat – anders dan [eiseres conv.] betoogt – niet in de weg dat zij eerder meermaals aan [gezamenlijke gedaagden] heeft aangeboden om het beslag op te heffen in ruil voor andere zekerheid, maar dat [gezamenlijke gedaagden] op dat aanbod niet is ingegaan. De rechtbank kan het beslag zelf opheffen. Medewerking van [eiseres conv.] is daartoe dus niet vereist. Het opleggen van een dwangsom is om deze reden niet aan de orde. De rechtstoestand van de opheffing van het beslag treedt per heden in, omdat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
5.33.
Nu het door [eiseres conv.] gelegde beslag onrechtmatig is, is [eiseres conv.] in beginsel gehouden om de schade die [gezamenlijke gedaagden] daardoor heeft geleden aan [gezamenlijke gedaagden] te vergoeden. Voor vergoeding komt echter niet in aanmerking de wettelijke (handels)rente die [gezamenlijke gedaagden] zegt te zijn misgelopen over het door het beslag getroffen bedrag van € 448.500,00. [gezamenlijke gedaagden] heeft niet weersproken dat het aan de notaris is om haar de rente te betalen over het op diens derdengeldenrekening gestalde bedrag als dit bedrag aan [gezamenlijke gedaagden] wordt uitbetaald. De rechtbank gaat hier dan ook van uit, zodat voor deze post daarnaast niet ook nog een vergoedingsplicht voor [eiseres conv.] bestaat.
geen volledige proceskostenveroordeling
5.34.
[gezamenlijke gedaagden] stelt dat [eiseres conv.] in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 21 Rv door e-mailberichten van en aan de notaris niet als productie te overleggen en waaruit blijkt dat de levering op 1 juni 2023 niet kon doorgaan omdat zij de financiering niet rond kreeg. Hierdoor heeft [eiseres conv.] getracht de rechtbank op het verkeerde been te zetten en de schuld van – zo begrijpt de rechtbank – het niet doorgaan van de levering bij [gezamenlijke gedaagden] te leggen. Door de rechtbank onjuist en onvolledig te informeren is [gezamenlijke gedaagden] op kosten gejaagd omdat zij dit standpunt in de dagvaarding bij conclusie van antwoord diende te weerleggen. [eiseres conv.] dient daarom niet louter te worden veroordeeld in de advocaatkosten conform het liquidatietarief, maar tot betaling van de volledige proceskosten. Deze kosten bedragen € 35.936,34.
5.35.
De Hoge Raad heeft in haar arrest van 6 april 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV7828) overwogen dat een vordering tot vergoeding van volledige proceskosten alleen toewijsbaar is in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:BA3516). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM.
5.36.
Toepassing van deze maatstaf leidt er in dit geval toe dat geen plaats is voor volledige proceskostenveroordeling. Het enkele feit dat [eiseres conv.] in de dagvaarding niet heeft vermeld dat zij de financiering niet rond kon krijgen betekent niet dat [eiseres conv.] de rechtbank bewust onjuist heeft voorgelicht. Ook betekent dit niet dat [eiseres conv.] haar vordering heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Uit de door [eiseres conv.] overlegde e-mail van haar aan [gedaagde in vrijw.] van 14 september 2023 kan worden afgeleid dat de financier van [eiseres conv.] belang hechtte aan de verklaring van de pachter dat hij afstand deed van zijn voorkeursrecht. [gezamenlijke gedaagden] heeft niet betwist dat [eiseres conv.] de financiering niet rond kreeg omdat de verklaring van de pachter ontbrak. Ook als echter juist is dat [eiseres conv.] de financiering om een andere reden niet rond kreeg, is daarmee nog niet gezegd dat de door haar gestelde tekortkoming van [gezamenlijke gedaagden] , bestaande uit het niet verstrekken van de verklaring van de pachter, evident ongegrond is. Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen is dan ook geen sprake. De vordering tot vergoeding van de integrale proceskosten is niet voor toewijzing vatbaar.
proceskosten in de hoofdzaak in conventie
5.37.
[eiseres conv.] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [gezamenlijke gedaagden] betalen. De proceskosten van [gezamenlijke gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 320,00
-salaris advocaat € 1.535,00 (2,5 punten x € 614,00)
-nakosten € 139,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.994,00
proceskosten in het incident in de hoofdzaak
5.38.
In het vonnis in incident van 19 juni 2024 heeft de rechtbank de kosten van het incident aangehouden totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
5.39.
Nu [eiseres conv.] in de hoofdzaak in conventie in het ongelijk is gesteld, wordt zij veroordeeld in de kosten van de aan de zijde van [gezamenlijke gedaagden] gevallen kosten in het incident. De proceskosten van [gezamenlijke gedaagden] worden begroot op € 614,00 (1 punt x € 614,00).
proceskosten in de hoofdzaak in reconventie
5.40.
[eiseres conv.] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van De Goulange c.s. betalen. Het toegewezen bedrag wijkt dusdanig af van het gevorderde bedrag dat de rechtbank voor het te hanteren tarief uitgaat van het toegewezen bedrag. De proceskosten van De Goulange c.s. worden begroot op:
-salaris advocaat € 786,00 (0,5 x 2 punten x € 786,00)
-nakosten € 139,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 925,00

6.De beoordeling in de vrijwaring

6.1.
Nu de vorderingen van [eiseres conv.] in conventie worden afgewezen, zal de vordering van [gezamenlijke gedaagden] onder r.o. 4.1 eveneens worden afgewezen.
6.2.
[gezamenlijke gedaagden] is in deze procedure in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde in vrijw.] worden begroot op:
- griffierecht € 320,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
278,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.826,00

7.De beslissing

De rechtbank
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/05/431928 / HA ZA 24-85
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen van [eiseres conv.] af,
7.2.
veroordeelt [eiseres conv.] in de proceskosten in de hoofdzaak van € 1.994,00,
te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving indien betaling binnen voormelde termijn niet plaatsvindt tot de dag van algehele voldoening,
7.3.
veroordeelt [eiseres conv.] in de kosten van het incident van € 614,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in reconventie
7.4.
veroordeelt [eiseres conv.] om aan [gezamenlijke gedaagden] te betalen:
- een bedrag van € 31.772,80, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 lid 1 BW over dit bedrag met ingang van 16 oktober 2023 tot de dag van algehele voldoening,
- een bedrag van € 1.176,27 , vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 lid 1 BW over dit bedrag met ingang van 9 april 2025 tot de dag van algehele voldoening,
- een bedrag van € 1.104,50, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 lid 1 BW over dit bedrag met ingang van 31 juli 2024 tot de dag van algehele voldoening,
7.5.
heft met onmiddellijke ingang op het door [eiseres conv.] ten laste van [gezamenlijke gedaagden] onder notariskantoor Hoogenboom Netwerk Notarissen gelegde conservatoir derdenbeslag,
7.6.
veroordeelt [eiseres conv.] in de proceskosten van € 925,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving indien betaling binnen voormelde termijn niet plaatsvindt,
in conventie en in reconventie
7.7.
veroordeelt [eiseres conv.] tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres conv.] niet tijdig aan de veroordeling(en) voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
7.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/05/439169 / HA ZA 24-389
7.9.
wijst de vorderingen van [gezamenlijke gedaagden] af,
7.10.
veroordeelt [gezamenlijke gedaagden] in de proceskosten van € 1.826,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gezamenlijke gedaagden] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
7.11.
verklaart dit vonnis, met uitzondering van de beslissingen onder r.o. 7.1 en r.o. 7.9, uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Olthof en in het openbaar uitgesproken op
15 oktober 2025.