ECLI:NL:RBGEL:2025:8711

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
05-027773-25
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met voorbedachten rade en betrokkenheid van medeverdachte

Op 13 oktober 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte [verdachte], die beschuldigd werd van poging tot moord op [slachtoffer]. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte in de vroege ochtend van 13 januari 2025, in de gemeente Maasdriel, met een mes [slachtoffer] in de rug heeft gestoken. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom het incident uitvoerig onderzocht, waaronder camerabeelden en DNA-analyses. De officier van justitie heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot moord, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor opzet en voorbedachte rade, en heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd voor vijf jaar en moet verdachte schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij. De rechtbank heeft de betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte] beoordeeld, maar heeft haar vrijgesproken van medeplegen, hoewel medeplichtigheid is vastgesteld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/027773-25
Datum uitspraak : 13 oktober 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .
Raadsman: mr. B.M.C.F. De Groen, advocaat in Breda.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 10 januari 2025 tot en met 13 januari 2025 te
[plaats] , gemeente Maasdriel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven meermalen, althans eenmaal, met kracht met een mes heeft gestoken in de rug en/of schouder, althans in het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 13 januari 2025 werd [slachtoffer] voor zijn woning in [plaats] met een mes in zijn schouder gestoken. [2] Op het moment dat de hulpdiensten ter plaatse kwamen, zat het mes nog in de schouder van [slachtoffer] . Het lemmet van het mes was 20 centimeter lang en 4 centimeter breed. Een deel van het heft ontbrak. Het mes was van het merk ‘Alpina’. [3] Het mes bleek 17 cm diep in het lichaam van [slachtoffer] gestoken te zijn. [4] Het letsel bestond uit een steekwond ter hoogte van de linkerschouder tot in de borstholte met letsel aan het longweefsel en bloed in de borstholte. De mespunt projecteerde op de röntgenfoto ter hoogte van het hart. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit, medeplegen poging tot moord.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het ten laste gelegde feit.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank dient te beoordelen of en hoe verdachten [verdachte] en [medeverdachte] bij de steekpartij zijn betrokken.
Bewijsmiddelen
Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij op 13 januari 2025 in de vroege ochtend in de [adres] – de straat waar [medeverdachte] en [slachtoffer] woonden – aanwezig was. [6] Hij hoorde dat er geschreeuwd werd “ [naam medeverdachte] , [naam medeverdachte] ”. [7] Volgens [verdachte] was hij daar omdat hij [medeverdachte] , die toen een relatie had met zowel [slachtoffer] als [verdachte] , wilde verrassen en heeft een ander, hem onbekend persoon, [slachtoffer] neergestoken, terwijl hij stond te wachten tot hij naar binnen kon bij [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft verklaard dat zij en [verdachte] inderdaad een relatie hadden maar dat zij niet wist dat [verdachte] bij haar in de straat stond te wachten.
Op de beelden gemaakt met de camera van de woning van [slachtoffer] , is te zien dat de buitenlamp van de [adres] om 04:46 uur aangaat, één seconde uitgaat, daarna weer aangaat en aanblijft. Dat om 04.55 uur de voordeur open gaat en [slachtoffer] naar buiten loopt in de richting van zijn werkbus. Dat 2 seconden daarna de buitenlamp weer uit gaat en de voordeur wordt dichtgedaan [8] Dat die lamp aangaat, wijkt af van het normale patroon. Van 6 tot en met 12 januari 2025 blijft de buitenlamp in de vroege ochtend uit. [9] Volgens [slachtoffer] zette hij die lamp ook nooit aan. Het is niet nodig om de lamp aan te zetten omdat er genoeg licht buiten van de verlichting is. Bovendien stoort de lamp de camera van de woning omdat je dan een rare waas op de beelden ziet. [10]
Op 6 februari 2025 werden beide verdachten gezamenlijk vervoerd in een bus van de Dienst Vervoer & Ondersteuning. De gesprekken tussen de verdachten zijn heimelijk opgenomen. In de opname is te horen dat verdachte [verdachte] tegen [medeverdachte] zegt:
‘ik was aan het wachten toen jij aan het seinen was met die lamp’. [11]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat zij in de ochtend van 13 januari 2025 naar beneden is gelopen en dat zij de lichtschakelaars bij de voordeur heeft aangedrukt. [12]
Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] naar de bestuurderszijde van de bus loopt en het portier opent. Gelijk nadat [slachtoffer] het portier opent, is een schim van een andere persoon achter hem te zien. Er vindt een worsteling tussen de beide personen plaats. Om 04.56.22 is te zien dat de onbekende persoon wegrent. [13] De persoon raakt tijdens zijn vlucht met zijn linkerhand/arm de buitenzijde van de A-stijl van de bijrijderszijde van een geparkeerde auto aan. [14] De persoon draagt een gewatteerde jas, een capuchon met een andere kleur dan de jas en een donkerkleurige broek met een lichtere of reflecterende streep aan de zijkant van het linker bovenbeen. [slachtoffer] komt achter de bus vandaan en loopt naar de voordeur van de [adres] . Er steekt een voorwerp uit de achterkant van zijn linkerschouder. [15] [slachtoffer] heeft verklaard dat hij toen heeft geroepen “ [naam medeverdachte] , [naam medeverdachte] ”. [16]
Op beelden van dezelfde camera is op 30 december 2024 te zien dat [verdachte] richting de woning aan de [adres] loopt. Hij draagt een donkerkleurige broek met lichtkleurige biezen op beide bovenbenen en een jas met capuchon. [17] De kleding vertoont grote overeenkomsten met de kleding van de dader op 13 januari 2025. Er zijn overeenkomsten te zien in de specifieke kenmerken en kleurstelling van de kleding, op nagenoeg exact dezelfde locatie op de kleding. [18]
De buitenzijde van de A-stijl van de geparkeerde auto is bemonsterd op DNA. Er is sprake van een afgeleid DNA-hoofdprofiel gekoppeld aan onbekende man B. [19] Uit DNA-verwantschapsonderzoek blijkt dat de onbekende man B een zoon van [verdachte] en [moeder van zoon van verdachte] kan zijn. De kans op het verkregen afgeleide autosomale DNA-profiel is meer dan 1 miljard keer groter wanneer een relatief grote hoeveelheid DNA in deze bemonstering afkomstig is van een zoon van [verdachte] en [moeder van zoon van verdachte] (hypothese 1), dan wanneer deze relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van een man die niet verwant is aan [verdachte] en [moeder van zoon van verdachte] (hypothese 2). [20] De rechtbank neemt deze conclusies van het NFI over en maakt deze tot de hare.
[verdachte] heeft verklaard dat hij en zijn zoon [naam 2] jassen delen. De jas die [verdachte] op 30 december 2024 droeg is van [naam 2] . [21]
In de woning van [verdachte] is een mes aangetroffen van het merk ‘Alpina’. Dit mes komt qua merk en type overeen met het mes dat in de rug van [slachtoffer] werd aangetroffen. [22]
Betrokkenheid [verdachte]
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] op 13 januari 2025 in zijn rug/schouder heeft gestoken. Op basis van de camerabeelden kan worden vastgesteld dat het aangetroffen DNA-spoor is achtergelaten door de persoon die [slachtoffer] heeft gestoken. Gelet op de matchkans van 1 op 1 miljard staat voor de rechtbank vast dat dit achtergelaten DNA-spoor het DNA betreft van een zoon van [verdachte] . Dat past ook bij de verklaring van verdachte dat hij en zijn zoon jassen delen en bij de beelden van 30 december 2024 waarop te zien is dat hij een jas van [naam 2] draagt.
[verdachte] is op de vroege ochtend van 13 januari 2025 aanwezig geweest op de Katarijnehof en heeft direct na het steekincident [slachtoffer] horen roepen om zijn vrouw. Verder zegt [verdachte] achteraf tegen [medeverdachte] dat hij aan het wachten was toen zij aan het seinen was met de lamp en blijkt dat de buitenlamp kort voordat [slachtoffer] naar buiten kwam aan, uit en vervolgens weer aan ging. Daaruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] het in dat gesprek heeft over het moment kort voor het steekincident en hij toen dus aan het wachten was. Het dossier bevat verder geen enkele aanwijzing voor de mogelijkheid dat één van de minderjarige zonen van [verdachte] rond 5 uur ’s ochtends op de Katarijnehof is geweest. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan dan dat het verdachte [verdachte] is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl hij de jas van zijn zoon droeg.
Opzet
Voor een bewezenverklaring van een poging tot moord moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer. Het mes zat 17 cm in het lichaam van het slachtoffer. Daaruit leidt de rechtbank af dat er met kracht is gestoken. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] door met kracht een groot mes in de schouder/rug te steken, dichtbij belangrijke organen zoals de longen en het hart, vol opzet heeft gehad op het doden van [slachtoffer] . Naar uiterlijke verschijningsvorm kan het handelen van verdachte niet anders worden gezien dan een poging om [slachtoffer] te doden.
Voorbedachte rade
Voor een veroordeling voor poging tot moord, is vereist dat voorbedachte rade bewezen kan worden. Hiervoor moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hij moet de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap hebben kunnen geven.
[verdachte] is in de vroege ochtend van 13 januari 2025 naar [plaats] gereden en heeft in de straat gewacht en zich verstopt tot [slachtoffer] naar buiten kwam. Zodra [slachtoffer] bij zijn bus was en het portier opende, heeft [verdachte] hem direct achter in zijn rug/schouder gestoken. Na het steken is [verdachte] weggerend en naar zijn werk in [plaats] gereden om daar zijn gebruikelijke werkzaamheden uit te voeren. Hieruit blijkt dat het handelen van [verdachte] doelgericht en doordacht is geweest. Hij heeft voldoende tijd en gelegenheid gehad om zich op zijn handelen te beraden en van contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte rade is niet gebleken. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat [verdachte] met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Betrokkenheid [medeverdachte]
De rechtbank dient verder te beoordelen welke rol [medeverdachte] bij de poging tot moord op [slachtoffer] heeft gehad. De betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte] in de ochtend, ongeveer 10 minuten voordat [slachtoffer] de woning verliet en waarna hij met een mes werd gestoken, heeft geseind met de buitenlamp. Verder blijkt uit het dossier dat, toen [slachtoffer] bij de woning kwam en om hulp riep, het enkele minuten duurde voordat [medeverdachte] naar beneden kwam terwijl ze hem wel hoorde, naar eigen zeggen omdat ze overstuur was. Boven heeft ze schermen hangen met de beelden van de camera aan de voorgevel van haar woning erop maar ze wilde zelf niet kijken omdat ze niet durfde. De beelden heeft ze daarom uitgezet toen ze boven was.
De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van [medeverdachte] aan het tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht, niet groot genoeg, om te kunnen spreken van medeplegen. Anders dan de officier van justitie leidt de rechtbank uit een eerdere opmerking van [medeverdachte] , dat zij iemand zocht om [slachtoffer] voor haar om te leggen, niet af dat sprake is van medeplegen, met name omdat die opmerking niet heimelijk maar in alle openheid is gemaakt in het bijzijn van de toenmalig partner van [verdachte] . Om die opmerking vervolgens als een opdracht aan te merken, gaat de rechtbank daarom te ver.
Wel acht de rechtbank medeplichtigheid van [medeverdachte] bewezen.
Conclusie
Gelet op de voornoemde bewijsmiddelen en alles overwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Nu de rechtbank van oordeel is dat [medeverdachte] de rol van medeplichtige heeft gehad, zal [verdachte] worden vrijgesproken van het onderdeel medeplegen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij
in of omstreeks de periode van 10 januari 2025 tot en metop13 januari 2025 te [plaats] , gemeente Maasdriel
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte
en/of zijn mededader(s)voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven
meermalen, althanseenmaal
,met kracht met een mes heeft gestoken in de rug
en/of schouder, althans in het lichaamvan die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om voor de duur van vijf jaren een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, inhoudende een contactverbod met aangever en de kinderen, waarbij voor elke overtreding de vervangende hechtenis dient te worden bepaald op twee weken.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot moord. Hij heeft geprobeerd de ex-partner van medeverdachte [medeverdachte] om het leven te brengen door hem van achteren met kracht met een groot mes in zijn rug/schouder te steken. [medeverdachte] heeft kort voordat [slachtoffer] naar buiten ging, met de buitenlamp naar verdachte geseind. Dat [slachtoffer] het heeft overleefd en het dus bij een poging is gebleven, is gezien het handelen van verdachte en het letsel uitzonderlijk. Het feit heeft zich afgespeeld voor de woning van [slachtoffer] op het moment dat hij in de vroege ochtend nietsvermoedend naar zijn werk wilde vertrekken en terwijl zijn kinderen thuis waren. Dit soort gebeurtenissen veroorzaken in zijn algemeenheid een schok in de samenleving en zorgen voor gevoelens van angst en onveiligheid. Verdachte en zijn medeverdachte hebben bovendien geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor wat zij hebben gedaan en op geen enkele manier rekening gehouden met het leed dat zij niet alleen [slachtoffer] , maar ook zijn kinderen hebben aangedaan.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld vanwege geweldsdelicten.
De reclassering heeft op 10 september 2025 gerapporteerd dat het psychosociaal functioneren en de houding van verdachte als criminogene factoren worden gezien. Verdachte kampt met impulsiviteit, boosheid, ADHD en een licht verstandelijke beperking. Eerder ingezette hulpverlening heeft niet de gewenste uitwerking gehad en heeft niet geleid tot gedragsverandering. Hij heeft bewust geen inzage in zijn leven willen geven en ondanks de aangeboden ondersteuning is geen samenwerking tot stand gekomen. Ook in het huidige schorsingstoezicht is dit aan de orde en kan de toezichthouder geen inhoud geven aan het toezicht. De reclassering schat het risico op recidive in als hoog. Zij adviseren een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Gelet op de ernst van het feit ziet de rechtbank geen ruimte om een andere straf op te leggen dan een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden is. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren opleggen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Ter voorkoming van strafbare feiten jegens [slachtoffer] zal de rechtbank een contactverbod met aangever [slachtoffer] voor de duur van vijf jaar in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht opleggen. De rechtbank beveelt hierbij dat vervangende hechtenis van een week wordt toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogte zes maanden. De rechtbank ziet geen aanleiding om een locatieverbod op te leggen, gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf
Opheffen schorsing van de voorlopige hechtenis
Verdachte is geschorst tot aan de dag van de einduitspraak 13.15 uur. Normaliter zou dat leiden tot een overweging of verdachte wel of niet opnieuw zou worden geschorst. Echter, de einduitspraak vindt plaats om 9:00 uur. De rechtbank zal daarom beoordelen of de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen het strafvorderlijk belang enerzijds en de persoonlijke belangen van verdachte anderzijds. De rechtbank stelt vast dat -anders dan op het moment van de eerdere schorsing verdachte geen huis meer heeft, er geen contact is met de kinderen en er geen sprake is van andere zwaarwegende persoonlijke belangen, terwijl aan de andere kant sprake is van een veroordeling voor een 12-jaarsfeit en een geschokte rechtsorde. De schorsing zal daarom worden opgeheven.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 575,- aan materiële schade, bestaande uit € 385,- eigen risico en € 190,- daggeldvergoeding, en € 10.000 aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft met betrekking tot de civiele vordering geen verweer gevoerd.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de schadeposten niet inhoudelijk zijn betwist. De schadeposten zijn verder voldoende onderbouwd en komen redelijk voor.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade tot een hoogte van € 575,- kan worden toegewezen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door het feit heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen en is de benadeelde gelet op de ernst van het feit op andere wijze in de persoon aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij de immateriële schade op een bedrag van € 10.000 vaststellen.
Wettelijke rente
Verdachte is vanaf 13 januari 2025 wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding verschuldigd. Met betrekking tot de materiële schade is verdachte vanaf 18 januari 2025 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Hoofdelijk
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachte ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte de schade heeft vergoed.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 45, 289 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vrijheidsbeperkende maatregel
 legt een vrijheidsbeperkende
maatregelop grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende dat verdachte gedurende
een periode van vijf jaar:
o op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , thans woonachtig aan de [adres] in [plaats] .
 beveelt dat vervangende hechtenis van 1 week wordt toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 575,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2025 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald en
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 575,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2025 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald en 10.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2025 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 87 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
Voorlopige hechtenis
 heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J.M. Doon (voorzitter), mr. S.C.A.M. Janssen en mr. A.T.G. van Wandelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Hut, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 oktober 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer [nummer] , proces-verbaalnummer [nummer]
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 667-668.
3.Proces-verbaal van verdenking, p. 331.
4.Forensisch medische letselrapportage, p. 1434.
5.Forensisch medische letselrapportage, p. 1435-1436.
6.Verklaring verdachte [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van 29 september 2025.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 215.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 527, p. 531 en proces-verbaal van bevindingen, p. 532.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 532-533.
10.Proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever, p. 685.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1077.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 380.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 527.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 544.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 528-529.
16.Proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever, p. 685.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 549.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 554.
19.NFI-rapport, p. 1324.
20.NFI-rapport DNA-verwantschapsonderzoek, p. 1332.
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 281.
22.Proces-verbaal van bevindingen, p. 874.