ECLI:NL:RBGEL:2025:8714

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
05-267192-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door aanmerkelijke onoplettendheid en snelheidsovertreding

Op 6 oktober 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 augustus 2024 in Elst, gemeente Overbetuwe, betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, bestuurder van een Mitsubishi, reed met een snelheid van ongeveer 118 km/u op een kruising waar de maximumsnelheid 60 km/u was. Door zijn hoge snelheid en onoplettendheid botste hij tegen een Hyundai, waarbij twee inzittenden, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, wat leidde tot het ongeval. De officier van justitie eiste een taakstraf van 100 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 180 dagen, waarvan 121 dagen voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank achtte de schuld van de verdachte bewezen op basis van de verkeerssituatie en de snelheidsovertreding. De rechtbank legde een taakstraf van 100 uur op en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 180 dagen, met een voorwaardelijk deel van 121 dagen. De uitspraak benadrukt de ernst van verkeersveiligheid en de gevolgen van onoplettend rijgedrag.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05-267192-24
Datum uitspraak : 6 oktober 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .
Raadsvrouw: mr. C.H.J. van Dooijeweert, advocaat in Barneveld.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
22 september 2025.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 augustus 2024 te Elst, gemeente Overbetuwe als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Mitsubishi), daarmee rijdende op de weg, de Grote Molenstraat, op de kruising met de 2e Weteringsewal,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij vermoeid was en/of in gedachten verzonken was,
- zijn aandacht gedurende enige tijd niet, althans in onvoldoende mate, op het overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaatse heeft gericht en/of
- heeft gereden met een snelheid van (ongeveer) 118 km/uur, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid van 60 km/uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
- in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met een dicht genaderd zijnde personenauto (merk Hyundai),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, genaamd [slachoffer 1] , zwaar lichamelijk letsel en/of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of waardoor aan een ander, genaamd [slachtoffer 2] , zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 16 augustus 2024 te Elst, gemeente Overbetuwe als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Mitsubishi), daarmee rijdende op de weg, de Grote Molenstraat, op de kruising met de 2e Weteringsewal,
terwijl hij vermoeid was en/of in gedachten verzonken was,
- zijn aandacht gedurende enige tijd niet, althans in onvoldoende mate, op het overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaatse heeft gericht en/of
- heeft gereden met een snelheid van (ongeveer) 118 km/uur, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid van 60 km/uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
- in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met een dicht genaderd zijnde personenauto (merk Hyundai);
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 16 augustus 2024 te Elst, gemeente Overbetuwe als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Mitsubishi) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Grote Molenstraat, op de kruising met de 2e Weteringsewal, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met een dicht genaderd zijnde personenauto (merk Hyundai).
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 16 augustus 2024 reed verdachte als bestuurder van een auto van het merk Mitsubishi over de Grote Molenweg in Elst, gemeente Overbetuwe. Op de kruising met de 2e Weteringsewal is verdachte gebotst tegen een auto van het merk Hyundai waarin [slachoffer 1] als bestuurster en [slachtoffer 2] als bijrijder zaten. Zo’n vijf seconden voor de botsing reed verdachte ongeveer 118 km/h waarna hij deze snelheid tot twee seconden voor de botsing geleidelijk heeft teruggebracht tot 111 km/u. Vanaf dat moment heeft verdachte geremd, waardoor de snelheid uiteindelijk terugliep tot 78 km/u. De toegestane maximumsnelheid ter plaatse was 60 km/u. [2]
Als gevolg van het ongeval had [slachoffer 1] onder meer verschillende breuken in haar schedel, gebroken nekwervels, dertien gebroken ribben, een gebroken borstbeen, breuken in de rechterbovenarm en het rechtersleutelbeen, een gebroken bekken, longkneuzingen en een klaplong. [slachoffer 1] heeft enkele weken in het ziekenhuis gelegen en is vervolgens nog zo’n zeven weken opgenomen geweest in een revalidatiekliniek. Het totale herstel zal naar verwachting meer dan een jaar in beslag nemen. [3] [slachtoffer 2] had zeven gebroken ribben, een verzakte wervel en een scheurtje in zijn bekken. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde, in die zin dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden, als gevolg waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Hierdoor heeft [slachoffer 1] zwaar lichamelijk letsel opgelopen en had [slachtoffer 2] letsel waardoor tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Hiertoe is, kort gezegd, het volgende aangevoerd. Er is sprake van een causaal verband tussen de snelheidsovertreding van verdachte en het ongeval. Echter, één enkele verkeersfout is in het algemeen onvoldoende voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW). Verdachte was die dag weliswaar ook vermoeid, maar die omstandigheid heeft niet bijgedragen aan het veroorzaken van het ongeval. Bij het passeren van het verkeersbord dat de maximumsnelheid van 60 km/u aangaf, realiseerde verdachte zich dat hij te hard reed. Op dat moment heeft hij – nog voordat sprake was van een ongevalssituatie – zijn snelheid geminderd door het gas los te laten en bovendien heeft hij op het moment dat hij de Hyundai waarnam direct geremd en een stuurbeweging gemaakt om een aanrijding te voorkomen. Daaruit volgt dat van onoplettendheid, als gevolg waarvan de botsing is ontstaan, geen sprake was.
Ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde verkeersovertreding heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Om tot het oordeel te komen dat verdachte schuld heeft aan het ongeval zoals bedoeld in artikel 6 WVW, is vereist dat het rijgedrag van de verdachte zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam is geweest. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast geldt dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Een enkel moment van onoplettendheid is over het algemeen niet voldoende voor het aannemen van aanmerkelijke schuld.
Vast staat dat verdachte het kruispunt waar de aanrijding plaatsvond is genaderd met een snelheid die bijna twee keer zo hoog was als de toegestane maximumsnelheid ter plaatse, namelijk 118 km/u.
In opdracht van de rechter-commissaris is door het NFI een vermijdbaarheidsanalyse opgesteld. Daarbij is onder meer geanalyseerd of de bestuurster van de Hyundai de rijbaan bestemd voor de bestuurder van de Mitsubishi (verdachte) had kunnen oversteken zonder de Mitsubishi-bestuurder tot remmen te dwingen, als de bestuurder van de Mitsubishi (verdachte) zich aan de toegestane maximum snelheid van 60 km/u had gehouden. In acht van de tien scenario’s die zijn doorgerekend, was het antwoord op deze vraag positief. [5] Hieruit volgt dat in acht van de tien scenario’s het ongeval niet had plaatsgevonden als verdachte zich aan de toegestane maximumsnelheid had gehouden. Ten aanzien van de overige twee scenario’s komt de deskundige tot de conclusie dat verdachte, in het geval hij zich had gehouden aan de maximum snelheid van 60 km/u, door licht (het ene scenario) dan wel krachtig (het andere scenario) bij te remmen, een botsing had kunnen voorkomen.
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat sprake is van een causaal verband tussen de snelheidsovertreding van verdachte en het ongeval. Verdachte heeft de snelheid van zijn voertuig niet zodanig geregeld dat hij in staat was het voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg en de kruising kon overzien en waarover deze vrij waren. Door zijn (veel) te hoge snelheid was hij niet meer in staat tijdig te stoppen op het moment dat hij de auto van rechts zag aankomen.
Verdachte heeft verklaard dat hij die dag vermoeid was. Tot het moment dat hij de 60 km/h zone inreed, was hij er met zijn gedachten niet bij. Toen hij het verkeerbord met de maximumsnelheid 60 km/u zag, schrok hij ervan dat hij zo hard reed. Op dat moment heeft hij het gas losgelaten. [6]
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze verklaring van verdachte en zijn rijgedrag dat hij afgeleid was en dat hij zijn aandacht, in ieder geval gedurende enige tijd, in onvoldoende mate op het verkeer en de verkeerssituatie heeft gericht. De rechtbank passeert het verweer van de raadsvrouw dat uit het feit dat verdachte zijn snelheid als minderde na het passeren van het 60 km/ubord volgt dat hij vanaf dat moment (weer) aan het opletten was. Op het moment dat verdachte zich realiseerde dat hij 118 km/u reed op een punt waar maximaal 60 km/u was toegestaan, had van verdachte als verkeersdeelnemer namelijk mogen worden verwacht dat hij meteen zou remmen om zijn snelheid terug te dringen in plaats van enkel het gas los te laten, zoals verdachte heeft gedaan. Dit geldt temeer nu verdachte de weg goed kende en dus bekend was met het feit dat deze provinciale weg veel zijwegen kent waar men mogelijk andere verkeersdeelnemers kan tegenkomen.
De raadsvrouw heeft in haar redenering de periode voorafgaand aan de botsing als het ware opgeknipt, namelijk in de periode vóór en na het passeren van het 60 km/u bord. Omdat hij na het 60 km/u bord wel oplettend is geweest en hij heeft getracht zijn snelheid te minderen heeft dit aspect volgens de verdediging niet bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Hiermee wordt echter voorbijgegaan aan het feit dat verdachte, juist omdat hij tijdens de autorit afgeleid was, hij zodanig hard heeft gereden dat hij als gevolg daarvan na het 60 km/u bord niet meer tijdig kon remmen om een botsing te voorkomen. Pas toen hij de Hyundai zag, kennelijk slechts twee seconden voor de daadwerkelijke botsing, heeft hij geremd.
Dat verdachte op een voorrangsweg reed, doet aan het voorgaande niets af. Volgens vaste jurisprudentie is in het algemeen de opvatting dat de bestuurder van een motorrijtuig die daarmee rijdt over een voorrangsweg er doorgaans op mag vertrouwen dat het verkeer dat deze voorrangsweg kruist, voor hem de doorgang vrijlaat of tijdig vrij maakt, onjuist. Daar komt bij dat de door verdachte in aanzienlijke mate overtreden verkeersregel er juist (mede) toe strekt tijdig te kunnen anticiperen en reageren op het gedrag van andere verkeersdeelnemers. Had verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid gereden, dan was het ongeval ook niet gebeurd, althans was dit ongeval vermijdbaar geweest, zo volgt uit de hiervoor besproken analyse.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat van slechts één verkeersovertreding of moment van onoplettendheid bij verdachte, waardoor geen sprake zou zijn van schuld in de zin van artikel 6 WVW, geen sprake is. Door zijn aandacht in onvoldoende mate op het verkeer en de verkeerssituatie te richten en de maximumsnelheid zo fors te overschrijden dat hij niet tijdig meer kon anticiperen en reageren op het feit dat [slachoffer 1] de kruising opreed, heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden als gevolg waarvan het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Schuld in de zin van artikel 6 WVW is daarmee bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel dat door de gedragingen van de verdachte bij slachtoffer [slachoffer 1] is veroorzaakt, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, zwaar lichamelijk letsel oplevert. Immers, er was sprake van veel en ernstig letsel waarvoor medisch ingrijpen noodzakelijk was. [slachoffer 1] heeft enkele maanden moeten revalideren en kon haar normale bezigheden niet verrichten. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ten aanzien van het letsel van slachtoffer [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank dat het dossier onvoldoende informatie bevat om te kunnen vaststellen dat (en gedurende welke periode) sprake was van verhindering in de uitoefening van normale bezigheden. De rechtbank acht dit deel van de tenlastelegging dan ook niet bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks16 augustus 2024 te Elst, gemeente Overbetuwe als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Mitsubishi), daarmee rijdende op de weg, de Grote Molenstraat, op de kruising met de 2e Weteringsewal,
zeer, althansaanmerkelijk
,onvoorzichtig, onoplettend en
/ofonachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij vermoeid was en/of in gedachten verzonken was,
- zijn aandacht gedurende enige tijd
niet, althansin onvoldoende mate, op het overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaatse heeft gericht en
/of- heeft gereden met een snelheid van (ongeveer) 118 km/uur,
althans meteen
(aanzienlijk
)hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid van 60 km/uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en
/of- in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
/of- is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met een dicht genaderd zijnde personenauto (merk Hyundai),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, genaamd [slachoffer 1] , zwaar lichamelijk letsel
en/of zodanig lichamelijk letselwerd toegebracht
, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of waardoor aan een ander, genaamd [slachtoffer 2] , zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur. Daarnaast heeft de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid gevorderd voor de duur van 180 dagen, waarvan 121 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest, dient hierop in mindering te worden gebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen. Daarmee wordt enerzijds de ernst van het feit tot uitdrukking gebracht en tegemoet gekomen aan het strafdoel van generale preventie, maar wordt ook rekening gehouden met de aanwezige strafverminderende factoren. Verdachte is zeer schuldbewust en neemt verantwoordelijkheid voor zijn handelen. Het ongeval heeft ook op hem een grote impact gehad. Er heeft inmiddels, op initiatief van verdachte, een positief mediationgesprek plaatsgevonden met één van de slachtoffers en de slachtoffers hebben aangegeven geen wrok te koesteren richting verdachte.
Daarnaast is verzocht aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen dan de tijd dat zijn rijbewijs al ingevorderd is geweest, gelet op het belang van verdachte bij het behouden van zijn rijbewijs.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft de toegestane maximumsnelheid zeer fors overschreden en heeft hierdoor een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Hij heeft op een kruispunt een voertuig dat de weg op wilde draaien in de flank geraakt, omdat hij niet meer op tijd kon remmen. Verdachte was vermoeid toen hij achter het stuur zat en hij was er met zijn gedachten niet bij. Toen hij constateerde dat hij veel te hard reed, heeft verdachte niet geremd, maar alleen het gaspedaal losgelaten. Bij het zien van het voertuig enkele seconden later kon hij een aanrijding niet meer voorkomen. Verdachte heeft onvoldoende rekening gehouden met de aanwezigheid van andere verkeersdeelnemers en heeft met zijn handelen gevaar veroorzaakt voor andere weggebruikers. Dat gevaar heeft geresulteerd in een ernstig ongeval, waarbij één van de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Verdachte heeft een blanco strafblad. Daarnaast weegt de rechtbank in zijn voordeel mee dat hij zich zeer schuldbewust heeft opgesteld en hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en de gevolgen daarvan. Dat blijkt niet alleen uit zijn proceshouding, waaronder zijn houding ter zitting, maar ook uit het feit dat verdachte uit zichzelf meerdere keren contact heeft opgenomen met (familie van) de slachtoffers en er onlangs een positief mediationgesprek heeft plaatsgevonden met één van hen.
Daarnaast heeft de rechtbank oog voor het feit dat het ongeval ook een grote impact heeft gehad op verdachte en zijn gezin. Zo heeft hij als gevolg van het ongeval last van somberheids- en angstklachten en herbelevingen waarvoor hij EMDR-therapie volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank doet een geheel voorwaardelijke taakstraf, zoals door de raadsvrouw bepleit, echter onvoldoende recht aan de ernst van het feit. Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend. Nu verdachte voor zijn werk veelvuldig zijn auto gebruikt, ziet de rechtbank de voorwaardelijke rijontzegging als een stevige waarschuwing om zich te gedragen zoals van een verkeersdeelnemer mag worden verwacht.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een taakstraf van 100 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen;
 ontzegt verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest;
 bepaalt dat een gedeelte van deze ontzegging, te weten 121 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten in het geval verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Stratenus (voorzitter), mr. Y.H.M. Marijs en mr. S. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.I. Warringa, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 oktober 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer] , gesloten op 3 juni 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal FO Verkeer relaas, opgemaakt door verbalisant [verbalisant], gesloten op 19 mei 2025, proces-verbaalnummer [nummer] (dit proces-verbaal maakt geen onderdeel uit van het doorgenummerde dossier); verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 september 2025.
3.Brief van de revalidatiearts van de Sint Maartenskliniek, p. 47-50; proces-verbaal van verhoor slachtoffer [slachoffer 1] , p. 23-24.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 52.
5.NFI-rapport vermijdbaarheidsanalyse d.d. 11 april 2025 (dit rapport is nagekomen en maakt derhalve geen onderdeel uit van het doorgenummerde dossier).
6.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 september 2025.