ECLI:NL:RBGEL:2025:8715

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
05-008234-25
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf wegens poging tot doodslag met verworpen noodweer(exces)-verweer

Op 6 oktober 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 8 januari 2025 in Druten een slachtoffer meerdere keren met een mes gestoken, wat leidde tot ernstig lichamelijk letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een conflict met het slachtoffer, met opzet heeft gehandeld en dat zijn verweer van noodweer en noodweerexces niet kon worden aangenomen. De rechtbank oordeelde dat het handelen van de verdachte niet kan worden gekwalificeerd als verdedigend, maar als aanvallend. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om schadevergoeding te betalen voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot smartengeld vastgesteld op € 5.000,00 en de materiële schade op € 1.926,28, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05-008234-25
Datum uitspraak : 6 oktober 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
op dit moment gedetineerd en ingeschreven in [verblijfplaats].
Raadsman: mr. B.J.F. Hofmans, advocaat in Malden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 januari 2025 te Druten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meerdere malen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst en/of buik, althans in het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 8 januari 2025 te Druten aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere snijwonden in de buik en/of borst, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meerdere malen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst en/of buik te steken.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 8 januari 2025 rond 19.30 uur werd [slachtoffer] bij toeval door passerende brandweerlieden liggend op de grond aangetroffen op de Kattenburg in Druten. [2] Hij had twee steekverwondingen in zijn borst, één in zijn buik en één in zijn schouder. In het ziekenhuis bleek dat sprake was van een slagaderlijke bloeding ter hoogte van de rechter middenkwab van de long en van een ophoping van bloed in de borstkas (hematothorax) met ongeveer tweeënhalve liter bloedverlies, waarvoor een spoedingreep noodzakelijk was. Daarnaast was de dunne darm geperforeerd en moest een deel hiervan operatief worden verwijderd. Zonder medisch ingrijpen was het meervoudig letsel in de borst- en buikholte zonder meer dodelijk geweest en ook ná medisch ingrijpen bestond er een kans op overlijden. [3]
Kort daarvoor had op de Kattenburg een incident plaatsgevonden tussen [slachtoffer] en verdachte. Verdachte heeft daarbij een mes uit zijn zak gehaald en [slachtoffer] daarmee verwond. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Niet ter discussie staat dat verdachte [slachtoffer] met een mes meerdere malen heeft verwond.
Verdachte is wisselend in zijn verklaringen over hoe deze verwondingen aan [slachtoffer] zijn toegebracht. Zo heeft hij de ene keer verklaard te hebben gestoken, maar verklaarde hij ook dat hij alleen met het mes heeft gezwaaid om [slachtoffer] af te schrikken en daarnaast dat [slachtoffer] zelf in het mes is gelopen tijdens het duwen en trekken dat over en weer plaats heeft gevonden.
Dat de verwondingen van [slachtoffer] zijn ontstaan door alleen met het mes te zwaaien acht de rechtbank, gelet op de aard en de diepte van de verschillende steekverwondingen, waarbij de darm is geperforeerd en een slagaderlijke bloeding in de long en een hematothorax is ontstaan, niet geloofwaardig. Ook de alternatieve lezing van verdachte dat [slachtoffer] zelf in het mes zou zijn gelopen tijdens het duwen en trekken, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig ter zijde. Nog los van het feit dat verdachte deze alternatieve lezing op geen enkele wijze heeft geconcretiseerd, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het slachtoffer zichzelf tot drie keer toe in het mes zou hebben gestort en daardoor deze steekverwondingen heeft opgelopen. Deze toedracht past bovendien niet bij het geconstateerde letsel. De verwondingen waren dusdanig diep dat sprake was van inwendig letsel aan de onderliggende organen. Naar het oordeel van de rechtbank passen dergelijke verwondingen bij het (met kracht) steken met een mes.
Dat verdachte met het mes heeft gestoken, vindt ook steun in de verklaring van getuige [getuige 1], die verdachte kende via het uitzendbureau [naam uitzendbureau]. Uit deze verklaring volgt dat [getuige 1] op 8 januari 2025 om 20.02 uur, nadat hij via een appbericht van een collega had vernomen dat er ruzie was geweest, met verdachte heeft gebeld en heeft gevraagd wat er was gebeurd. Nadat hij tegen verdachte zei dat er een medewerker gewond was en er gestoken was met een mes, zei verdachte dat het steken was gebeurd. [5]
Op grond van al het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer] meerdere keren met een mes in zijn buik en borst heeft gestoken, op een zodanige wijze dat daardoor inwendig letsel ontstond. Het is feit van algemene bekendheid en mag ook bij verdachte zonder meer als bekend worden verondersteld, dat zich op deze plekken in het lichaam vitale organen bevinden - waarvan een aantal hier ook is geraakt en geperforeerd - en het moet voor hem dan ook duidelijk zijn dat dit steken een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden met zich bracht. Verdachte heeft deze kans door op deze wijze te handelen bewust aanvaard. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks8 januari 2025 te Druten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meerdere malen met een mes,
althans met een scherp en/of puntig voorwerp,in de borst en
/ofbuik
, althans in het lichaam,heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Er was, aldus de raadsman, sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding doordat [slachtoffer] zei “kom maar op, dan gaan we vechten” en hij gelijktijdig of direct daarop volgend verdachte aanviel. Hierop heeft verdachte in een opwelling een stanleymes uit zijn zak gepakt en hij heeft hiermee gezwaaid of gestoken om zichzelf te verdedigen.
Voor zover het verweer mede gestoeld is op de stelling dat verdachte niet meer heeft gedaan dan met het mes te zwaaien en niet heeft gestoken dan wel niet de opzet had om te steken, wordt dit verworpen nu het bewezenverklaarde, aan verdachte verweten feit niet het zwaaien met het mes behelst, maar een poging doodslag door het door verdachte meermalen opzettelijk steken van [slachtoffer] in borst en buik.
Beoordeeld moet worden of verdachte dit opzettelijk, potentieel dodelijke, steken heeft begaan ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer]. De rechtbank beantwoordt deze vraag negatief.
De rechtbank overweegt daarbij dat verdachte [slachtoffer] heeft opgezocht:
toen [slachtoffer] en [partner verdachte] de woning van [slachtoffer] verlieten stond verdachte voor [slachtoffer] woning. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij toen voor de woning van [slachtoffer] stond, omdat hij vermoedde dat zijn partner [partner verdachte] een romantische verhouding had met [slachtoffer]. Hij is die dag tweemaal naar die woning gegaan om te controleren of de auto van [partner verdachte] daar stond. Toen hij de auto daar zag staan heeft hij de banden lek gestoken omdat hij boos was over het feit dat zij bij [slachtoffer] was.
Ook is het tot driemaal toe met een mes steken in borst en buik van de ongewapende [slachtoffer] en het daarbij veroorzaken van een darmperforatie en een slagaderlijke bloeding in de longen naar zijn uiterlijke verschijningsvorm geen verdedigende handeling.
Verder slaat de rechtbank acht op de verklaring van getuige [getuige 2] (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 63). Zij heeft verklaard dat een man die helemaal onder het bloed zat (de rechtbank begrijpt [slachtoffer]) haar richting op kwam gerend en riep “help me, help me, please, please”. Binnen een paar seconden kwam er, vanuit dezelfde richting, een andere man aangerend (de rechtbank begrijpt verdachte) die erg hard riep in een andere taal. Deze man kwam daadwerkelijk de richting van de getuige aanrennen, die toen besefte dat het foute boel was. Een en ander bevestigt de verklaring van [slachtoffer] dat hij vluchtte en dat verdachte achter hem aan kwam rennen. Hieruit volgt dat verdachte ook nog, nadat [slachtoffer] was gestoken en wegvluchtte, achter hem aan is gerend en de confrontatie is blijven opzoeken.
Ten slotte slaat de rechtbank acht op de verklaring van getuige [getuige 1]. Hij heeft verklaard dat hij op 8 januari 2025 met verdachte had gebeld en dat verdachte hem toen heeft verteld dat hij al lang met een vrouw was en dat zij nu een andere man had, dat hij iets met een mes had gedaan, dat hij niet wist of die jongen dood was, en, na doorvragen door getuige waarom hij dat had gedaan, dat hij helemaal gek was geworden, omdat het zijn eerste vrouw was, waarmee hij zeven jaar was en nu was zij met een andere man.
Uit deze combinatie van omstandigheden, te weten de aard en uiterlijke verschijningsvorm van het bewezenverklaarde handelen (het driemaal steken in borst en buik van een ongewapende man), dat wat voorafging (het opzoeken van de woning van [slachtoffer] en het uit woede leksteken van de banden van de auto van zijn partner vanwege haar omgang met [slachtoffer]) en dat wat daarop volgde (het door verdachte achterna rennen van de reeds gewonde, wegvluchtende [slachtoffer]) en uit de richting [getuige 1] geuite reden van zijn handelen (kort gezegd dat hij gek geworden was omdat zijn vrouw na zeven jaar met een ander was) volgt dat het steken noch naar zijn bedoeling noch naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als verdedigend, maar – naar de kern bezien – moet worden beschouwd als aanvallend.
Daaraan doet niet af dat, op grond van de verklaring van verdachte, de verklaring van [partner verdachte] op 8 januari 2025 en de verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris, ook als voldoende aannemelijk kan worden aangenomen dat [slachtoffer], bij het zien van verdachte die voor zijn woning stond, zijn jas heeft uitgetrokken, en wilde gaan vechten. Dat geldt ook voor de door verdachte gestelde en door [slachtoffer] betwiste omstandigheid – wat daar ook van zij - dat [slachtoffer] toen in eerste instantie ook op verdachte is afgelopen, hoewel op dat punt enige onzekerheid bestaat.
De rechtbank overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] verdachte toen ook daadwerkelijk heeft geslagen. Dit wordt door [slachtoffer] ontkent en ook verdachte zelf heeft het in zijn eerste verklaring (proces-verbaal verhoor verdachte p. 135) enkel over een klap, die hij kon ontwijken, en verbale bedreigingen door [slachtoffer].
Het beroep van verdachte op noodweer faalt om die reden.
Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces. Voor zover verdachte door een mes te pakken en hiermee te zwaaien of te steken de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, is dit het rechtstreekse gevolg geweest van de hevige gemoedstoestand waarin verdachte zich door de aanval van [slachtoffer] en de eerder door hem geuite bedreigingen via social media aan het adres van verdachte bevond.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte zelf niet heeft verklaard dat hij als gevolg van de (dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] in een hevige gemoedsbeweging is geraakt. Hij heeft ter zitting slechts verklaard dat hij boos was op zijn partner [partner verdachte], omdat hij vermoedde dat zij een affaire had met [slachtoffer].
Uit hetgeen is overwogen ten aanzien van het noodweerverweer, kort gezegd dat het steken naar de kern bezien geen verdedigende, maar een aanvallende handeling was, volgt dat er ook geen sprake kan zijn van het overschrijden van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, als gevolg van een door een wederrechtelijke aanval veroorzaakte gemoedsbeweging. Het verweer wordt reeds om die reden verworpen.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat in de strafmaat rekening moet worden gehouden met de rol van het slachtoffer, die eerder bedreigingen heeft geuit richting verdachte en de situatie is begonnen door op verdachte af te stormen. Een gevangenisstraf van twee of drie jaar, met aftrek van het voorarrest en eventueel een deel voorwaardelijk is passend.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door het slachtoffer meerdere keren met een mes in zijn borst en buik te steken. Hierdoor heeft het slachtoffer zeer ernstig letsel opgelopen waaraan hij zonder medisch ingrijpen zou zijn overleden. Het slachtoffer mag dan ook van geluk spreken dat toevallig passerende brandweerlieden levensreddende handelingen hebben kunnen verrichten. De aanleiding voor dit steekincident was gelegen in het feit dat verdachte boos was, omdat hij dacht dat zijn partner een affaire had met het slachtoffer.
Met zijn handelen heeft verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het voorval moet daarnaast ook impact hebben gehad op de passerende voorbijgangers die werden geconfronteerd met het bloedende en om hulp roepende slachtoffer.
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte volgt dat hij in Nederland niet eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten. Uit het Poolse strafblad van verdachte volgt dat hij in Polen en Duitsland is veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder strafbare feiten met een geweldscomponent, zij het van langer geleden. Sinds 2019 is verdachte niet meer veroordeeld voor misdrijven.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies van 26 februari 2025 dat over verdachte is opgemaakt. Hieruit volgt dat de reclassering het recidiverisico niet kan inschatten, omdat verdachte niet inhoudelijk over de zaak wil praten. Daarom wordt geadviseerd een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank houdt daarbij wel rekening met het feit dat [slachtoffer] zich in eerste instantie ook niet de-escalerend heeft opgesteld. Alles afwegend en mede gelet op straffen die doorgaans in soortgelijke gevallen worden opgelegd, acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.926,28 aan materiële schade en € 500.000,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarbij gaat de officier van justitie ervan uit dat de vordering zo moet worden opgevat dat niet een bedrag van € 500.000,00, maar een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade wordt gevorderd en daarnaast een bedrag van € 1.926,28 aan materiële schade.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, nu de vordering niet voldoet aan de wettelijke eisen voor een civiele vordering in het strafproces. Subsidiair is verzocht de vordering af te wijzen, omdat de benadeelde partij een eigen aandeel heeft gehad in de situatie. Meer subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering tot immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,00.
Overweging van de rechtbank
Ontvankelijkheid
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering zou moeten worden verklaard, omdat deze niet zou voldoen aan de wettelijke eisen, overweegt de rechtbank als volgt.
In het dossier bevindt zich een ingevuld formulier in de Poolse taal, zijnde een verzoek tot schadevergoeding. Dit is vervolgens naar het Nederlands vertaald. De rechtbank is daarmee van oordeel dat het initiële verzoek tot schadevergoeding is ingediend volgens de eisen van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering.
Hetzelfde geldt voor de aanvullende vordering ten aanzien van de materiële kosten, nu de verdediging slechts in zijn algemeenheid heeft gesteld dat deze vordering niet zou voldoen aan de eisen die de wet hieraan stelt, terwijl er bij partijen geen misverstand over bestaat dat dit moet worden beschouwd als een vordering als bedoeld in voornoemd artikel.
De benadeelde partij is dus ontvankelijk in de vordering.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Als gevolg van het letsel dat verdachte had toegebracht, moest de benadeelde partij meerdere keren per ambulance worden vervoerd. De rechtbank overweegt dat de materiële schade door de verdediging ook niet inhoudelijk is betwist. De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade kan worden toegewezen.
Verdachte is vanaf 13 maart 2025 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Smartengeld
De rechtbank overweegt dat uit de vordering tot schadevergoeding lijkt te volgen dat een bedrag van € 500.000,00 aan immateriële schade wordt gevorderd wegens derving van inkomen. Uit de vordering volgt ook dat dit bedrag wordt gevorderd, omdat de benadeelde partij onder meer zware, chronische pijn heeft overgehouden in zijn borstkas en er sprake is van blijvende littekens.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door de poging tot doodslag heeft de benadeelde immers zwaar lichamelijk letsel in de vorm van ernstige steekverwondingen in zijn borst en buik met grote, blijvende littekens opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 5.000,00 vaststellen.
Voor zover bedoeld is een hoger bedrag te vorderen, is de rechtbank van oordeel dat dit een nadere onderbouwing zou behoeven van de gestelde pijn, psychische klachten en de duur daarvan. De behandeling van de vordering zou daarmee een onevenredige belasting van het strafproces opleveren en daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Verdachte is vanaf 8 januari 2025 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.926,28 aan materiële schade en € 5.000,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente, ten aanzien van een bedrag van € 1.926,28 vanaf 13 maart 2025 en ten aanzien van een bedrag van € 5.000,00 vanaf 8 januari 2025, telkens tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 6.926,28 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente, ten aanzien van een bedrag van € 1.926,28 vanaf 13 maart 2025 en ten aanzien van een bedrag van € 5.000,00 vanaf 8 januari 2025, telkens tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 69 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Verkroost (voorzitter), mr. T.P.E.E. van Groeningen en mr. H.M. Stratenus, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.I. Warringa, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 oktober 2025.
mr. P. Verkroost en mr. T.P.E.E. van Groeningen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossier [nummer] / [naam dossier], gesloten op 20 januari 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 15.
3.Forensisch medische letselrapportage door LOEF d.d. 22 augustus 2025 (dit stuk is nagekomen en maakt geen onderdeel uit van het doorgenummerde dossier).
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 22 september 2025; Proces-verbaal van bevindingen gesprek slachtoffer [slachtoffer], p. 20.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 55-56.