ECLI:NL:RBGEL:2025:8716

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
C/05/452283 / HA ZA 25-230
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontbinding overeenkomst en schadevergoeding in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.W. Lassche, een vordering ingesteld tegen gedaagden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met betrekking tot de ontbinding van een overeenkomst en schadevergoeding. De zaak betreft een autopoetsbedrijf dat door [gedaagde sub 2] werd geëxploiteerd onder de naam [bedrijf 1]. Eiser heeft de bedrijfsactiviteiten en onroerende zaken van dit bedrijf overgenomen, inclusief een concurrentie- en relatiebeding. Na de overname heeft [gedaagde sub 2] echter in strijd met de gemaakte afspraken werkzaamheden verricht voor de klanten van eiser, wat heeft geleid tot schade. Eiser heeft de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en vordert terugbetaling van de koopsom en schadevergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de stellingen van eiser niet zijn weersproken door gedaagden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overeenkomst rechtsgeldig is ontbonden per 6 december 2024. Eiser heeft recht op de gevorderde bedragen, waaronder € 20.000,00 aan hoofdsom en € 35.378,74 aan schadevergoeding, alsook buitengerechtelijke incassokosten van € 1.218,79. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser toegewezen en gedaagden in het ongelijk gesteld, waardoor zij de proceskosten van eiser moeten vergoeden. Het vonnis is uitgesproken op 15 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/452283 / HA ZA 25-230
Vonnis van 15 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende en zaakdoende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. E.W. Lassche te Veenendaal,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende en zaakdoende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 mei 2025, met 12 producties;
- het op de rol van 4 juni 2025 tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verleende verstek;
- de zuivering van het verstek op 2 juli 2025 door mr. W. Kok, advocaat te Barneveld;
- de mededeling van 7 augustus 2025 van mr. Kok dat hij zich als advocaat van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan de zaak onttrekt, waarna zich voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geen nieuwe advocaat heeft gesteld;
- de beslissing van de rolrechter van 27 augustus 2025 dat het recht van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om een conclusie van antwoord in te dienen is vervallen, omdat op de daarvoor bepaalde dag niet is geconcludeerd voor antwoord;
- de mededeling van 5 september 2025 van mr. Lassche dat [eiser] vonnis wenst.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de tussen partijen bestaande overeenkomst rechtsgeldig is ontbonden per 6 december 2024;
II. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] de volgende bedragen te voldoen:
€ 20.000,00 aan hoofdsom;
€ 35.378,74, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, aan schadevergoeding vanwege gederfde winst;
de wettelijke handelsrente over de bedragen genoemd onder a en b vanaf 21 december 2024 tot aan de dag van algehele voldoening;
e aangekondigde buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.218,79, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van betekening van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
de kosten van deze procedure en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen gerekend vanaf veertien dagen na de dag waarop dit vonnis zal zijn uitgesproken.
2.2.
[eiser] heeft aan zijn vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde sub 2] exploiteerde een autopoetsbedrijf onder de naam [bedrijf 1] . Dat was een op naam van de vrouw van [gedaagde sub 2] ( [gedaagde sub 1] ) geregistreerde eenmanszaak, waarvoor [gedaagde sub 2] de feitelijke werkzaamheden verrichtte. [eiser] heeft de bedrijfsactiviteiten, de huur van de hal en enkele onroerende zaken van [bedrijf 1] overgenomen, waarbij eveneens een concurrentie- en relatiebeding is overeengekomen voor vier specifieke klanten. De overeenkomsten met die klanten werden bij wijze van goodwill overgedaan aan [eiser] . De overnameprijs bedroeg € 20.000,00. Kort na de overname heeft [bedrijf 1] (onder de nieuwe naam [bedrijf 2] ), of in ieder geval [gedaagde sub 2] in eigen persoon, toch weer werkzaamheden verricht voor die klanten. Dit in strijd met de gemaakte afspraken. Dit leidt tot schade bij [eiser] . Daarom heeft hij de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en vordert hij terugbetaling van de koopsom en vergoeding van de geleden schade.

3.De beoordeling

3.1.
De stellingen van [eiser] zijn door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet weersproken. Deze stellingen kunnen, behoudens voor zover hierna anders wordt overwogen, het gevorderde dragen. Het gevorderde wordt als volgt toegewezen.
3.2.
[eiser] vordert wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over de onder II.a. gevorderde hoofdsom en de onder II.b. gevorderde schadevergoeding. Deze vorderingen betreffen echter niet de (vertraging in de) voldoening van geldsommen waartoe de overeenkomst [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verplicht. Omdat [eiser] de wettelijke handelsrente heeft gevorderd, neemt de rechtbank aan dat hij tevens aanspraak maakt op het mindere, te weten de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW. Dit mindere is toewijsbaar.
3.3.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is niet van toepassing op een vordering uit hoofde van schadevergoeding. De vraag of buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd, zal daarom moeten worden beantwoord aan de hand van de eisen zoals geformuleerd in het Rapport Voorwerk 2 en bijgesteld in het Rapport BGK-Integraal. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] zijn stelling dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, voldoende heeft onderbouwd. De vordering van
€ 1.218,79 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bedraagt minder dan het in het Besluit bepaalde tarief bij een hoofdsom van € 55.378,74. De tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten worden geacht redelijk te zijn. De rechtbank wijst daarom € 1.218,79 toe.
3.4.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
154,78
- griffierecht
1.374,00
- salaris advocaat
1.214,00
(1 punt × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.920,78.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart voor recht dat de tussen partijen bestaande overeenkomst rechtsgeldig is ontbonden per 6 december 2024,
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 20.000,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 21 december 2024, tot aan de dag van algehele voldoening,
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 35.378,74 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 21 december 2024, tot aan de dag van algehele voldoening,
4.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.218,79 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening,
4.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten van € 2.920,78, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
4.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten vanaf de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis,
4.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2025.
1542