ECLI:NL:RBGEL:2025:8914

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
ARN 23/4438
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijstand op grond van het Bbz 2004 aan eiser die niet als zelfstandige kan worden aangemerkt

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van bijstand op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) behandeld. Eiser, die van plan is een bedrijf te starten gericht op zorgverlening aan jongvolwassenen met een detentieverleden, heeft op 5 september 2022 een aanvraag voor bijstand ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen heeft deze aanvraag op 7 november 2022 afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor zelfstandigen en het bedrijf niet als levensvatbaar wordt beoordeeld.

De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft besloten dat eiser niet als zelfstandige kan worden aangemerkt, omdat hij niet voldoet aan de opleidingseisen die gesteld worden aan zorgaanbieders in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is, en dat eiser geen recht heeft op bijstand op grond van het Bbz 2004. Eiser krijgt geen gelijk en het griffierecht wordt niet teruggegeven, noch worden proceskosten vergoed.

De uitspraak is gedaan door rechter J.M. Hollebrandse, in aanwezigheid van griffier J.M. van Kouwen, en is openbaar uitgesproken op 24 oktober 2025. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

DRECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/4438

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. M. Görsültürk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen, het college
(gemachtigde: mr. M.J.M. Gerritsen-Willems).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen de weigering van bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Eiser is het niet eens met deze weigering. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank deze weigering.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college een juiste beslissing heeft genomen. Eiser kan niet worden aangemerkt als zelfstandige als bedoeld in het Bbz 2004. Er wordt daarom niet toegekomen aan de beoordeling van de levensvatbaarheid van het bedrijf. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 5 september 2022 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van het Bbz 2004. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 7 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 juni 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

De totstandkoming van het bestreden besluit
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is van plan om een bedrijf te starten dat zich richt op intra- en extramurale zorgverlening aan jongvolwassenen met een detentieverleden. Hij wil deze dienstverlening aanbieden in onder meer de gemeente Nijmegen in het kader van de Wet maatschappelijk ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Op
5 september 2022 heeft hij daarom een aanvraag voor bijstand ingediend op grond van het Bbz 2004, waarbij hij verzoekt om een bedrijfskapitaal ter grootte van € 40.984 en inkomensondersteuning voor de duur van twaalf maanden.
3.1.
Naar aanleiding van deze aanvraag is, in opdracht van het college, door het Instituut voor Midden- en Kleinbedrijf (IMK) een onderzoek verricht naar de financieringsmogelijkheden, de exploitatievooruitzichten en de levensvatbaarheid van het bedrijf. De onderzoeksresultaten zijn neergelegd in het rapport van 1 november 2022. Op basis van de onderzoeksbevindingen wordt door het IMK geadviseerd de aanvraag voor bijstand op grond van het Bbz 2004 af te wijzen. Met het besluit van 7 november 2022 heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de afwijzing ligt ten grondslag dat eiser niet voldoet aan de wettelijke vereisten [1] in het kader van opleiding en dat het te starten bedrijf niet als levensvatbaar wordt beoordeeld. [2]
3.2.
Met het bestreden besluit is het college bij het besluit van 7 november 2022 gebleven.
Het wettelijk kader
4. Een zelfstandige is volgens artikel 1, aanhef en onder b, van het Bbz 2004 de belanghebbende van 18 jaar tot aan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die:
1°. voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan;
2°. voldoet aan het urencriterium, bedoeld in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting
3°. alleen of samen met degenen met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico's daarvan draagt.
4.1.
Een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep is volgens artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz 2004 het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan.
Is het beroep ontvankelijk?
5. De gemachtigde van eiser heeft tijdens de zitting gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Eiser voldoet volgens hem niet aan de criteria van het Bbz 2004 en is daardoor geen belanghebbende waardoor het beroep niet-ontvankelijk is.
5.1.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een belanghebbende beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Het is vaste rechtspraak dat bij een besluit tot weigering van een aanvraag, de aanvrager rechtstreeks betrokken is en daarmee belanghebbende is. [3] Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat eiser belanghebbende is en dat het beroep ontvankelijk is. Om dezelfde reden heeft het college – in tegenstelling tot wat de gemachtigde van eiser tijdens de zitting heeft betoogd – het bezwaar terecht niet niet-ontvankelijk verklaard. De beroepsgrond slaagt niet.
Mocht het college inhoudelijk op de aanvraag beslissen?
6. De gemachtigde van eiser heeft tijdens de zitting gesteld dat als het college van mening is dat de aanvraag niet aan de voorwaarden van het Bbz 2004 voldoet, er niet inhoudelijk op de aanvraag beslist mocht worden, maar dat gelegenheid had moeten worden geboden om het verzuim te herstellen en bij geen herstel de aanvraag buitenbehandeling had moeten worden gesteld.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht de aanvraag in behandeling heeft genomen en inhoudelijk op die aanvraag heeft beslist. Nog daargelaten of het eerst tijdens de zitting aanvoeren van deze beroepsgrond in strijd met de goede procesorde is, betekent het gegeven dat een aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden voor verlening, niet dat die aanvraag onvolledig is als bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Het college was in het bezit van voldoende gegevens om op de aanvraag te beslissen, zodat alleen daarom al geen gelegenheid tot herstel van een mogelijk verzuim geboden hoefde te worden. De rechtbank merkt overigens nog op dat toepassing van artikel 4:5 van de Awb een discretionaire bevoegdheid van het college betreft, zodat ook daaruit niet volgt dat het college niet inhoudelijk op de aanvraag mocht beslissen. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiser recht op bijstand op grond van het Bbz 2004?
7. Eiser voert aan dat het bestreden besluit berust op verkeerde aannames. Het college ziet haar bevoegdheid te eng en kan Wmo-zorg bij hem inkopen conform de gemeentelijke regelgeving. Verder is eiser het niet eens met de overwegingen in het rapport van het IMK over de locatie, de SBI-codes en het marktperspectief.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat uit het onderzoeksrapport van het IMK volgt dat het IMK het college adviseert om de aanvraag af te wijzen, omdat eiser (onder meer) niet voldoet aan de opleidingseisen die gesteld worden aan de uitoefening van de beoogde bedrijfsactiviteiten in het kader van de Wmo 2015. Het IMK schrijft dat de gemeente Nijmegen voor de inkoop van Wmo-producten gebruik maakt van het Regionaal Ondersteuningsbureau (ROB). [4] Het ROB bepaalt de voorwaarden die gesteld worden aan aanbieders, waaronder de eisen die gesteld worden aan personeel. Voor de dienstverlening die eiser (zelf) wil aanbieden, is vereist dat degene die de begeleiding uitvoert (de zorgaanbieder) een afgeronde zorggerelateerde opleiding heeft op mbo-niveau 3 of 4.
7.2.
De rechtbank overweegt dat (ook) in (de bijlage bij) de toepasselijke Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp van de gemeente Nijmegen [5] staat dat de zorgaanbieder moet voldoen aan beroepsbekwaamheidseisen waaronder diploma-eisen. Voor zorgaanbieders die Wmo-taken willen uitvoeren geldt dat de zorgaanbieder in het bezit moet zijn van een afgeronde mbo 3 dan wel mbo 4 opleiding.
7.3.
Niet in geschil is dat eiser de vereiste diploma’s niet bezit. Evenmin is in geschil dat eiser hierdoor niet voldoet aan de wettelijke vereisten als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, eerste punt, van het Bbz 2004, zoals de gemachtigde van eiser tijdens de zitting heeft bevestigd.
7.4.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat eiser niet is aan te merken als zelfstandige, zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Bbz 2004, nu hij niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Daarmee valt hij niet onder de personele werkingssfeer van het Bbz 2004 en alleen daarom al heeft het college de aanvraag voor bijstand op grond van het Bbz 2004 terecht afgewezen. Er wordt daarom niet toegekomen aan de beoordeling van de levensvatbaarheid van het bedrijf. [6] De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Het college heeft terecht besloten dat eiser geen bijstand krijgt op grond van het Bbz 2004. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M. van Kouwen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 1, aanhef en onder b van het Bbz 2004.
2.Op grond van artikel 1, aanhef en onder c en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b en het tweede lid van het Bbz 2004.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT8763.
4.Het ROB is een samenwerkingsverband van zeven gemeente in de regio Rijk van Nijmegen.
5.Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Nijmegen 2022.
6.Vgl. Centrale Raad van Beroep van 15 augustus 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:ZB8920,