In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is op 8 oktober 2025 vonnis gewezen in een zaak waarbij [eiser] vorderingen heeft ingesteld tegen [gedaagde, eiser in vrijwaring]. De procedure begon met een dagvaarding op 28 mei 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 16 mei 2025. De kern van het geschil was dat [eiser] stelde dat [gedaagde, eiser in vrijwaring] toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van een koopovereenkomst, wat leidde tot een vordering van € 15.101,20. [gedaagde, eiser in vrijwaring] voerde verweer en concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van [eiser]. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde, eiser in vrijwaring] niet partij was bij de koopovereenkomst, omdat [gedaagde 1 in vrijwaring] niet bevoegd was om [gedaagde, eiser in vrijwaring] te vertegenwoordigen. Hierdoor werden de vorderingen van [eiser] afgewezen, en werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten. In de vrijwaringszaak, die volgde op de hoofdzaak, werden de vorderingen van [gedaagde, eiser in vrijwaring] eveneens afgewezen, omdat er geen basis was voor een veroordeling. De kantonrechter besloot dat [gedaagde, eiser in vrijwaring] ook de proceskosten moest betalen, die op nihil werden begroot voor de gedaagden in vrijwaring.