ECLI:NL:RBGEL:2025:9025

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
ARN 24/8247 TU
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake afwijzing overname betaalde schuld in kinderopvangtoeslagaffaire

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 28 oktober 2025, staat de afwijzing van de overname van een al betaalde schuld van eiser bij SNS centraal. Eiser, een gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire, had bij Sociale Banken Nederland (SBN) verzocht om de overname van vier betaalde schulden. De minister van Financiën heeft de overname van de schuld bij SNS afgewezen, omdat deze niet goed kon worden beoordeeld. Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. De rechtbank oordeelt dat de minister de beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd.

De rechtbank behandelt het procesverloop en stelt vast dat de minister in bezwaar herhaaldelijk om informatie omtrent de schuld heeft gevraagd, maar dat eiser deze niet concreet heeft gemaakt. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de restschuld van eiser, die voortvloeit uit de verkoop van een woning. De rechtbank oordeelt dat de beslissing op bezwaar in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank biedt de minister de gelegenheid om de gebreken in de beslissing op bezwaar te herstellen, met een termijn van zes weken. Indien de minister geen gebruik maakt van deze gelegenheid, zal de rechtbank einduitspraak doen op het beroep. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/8247

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.M.A. van den Boogaard),
en

de minister van Financiën

(gemachtigde: mr. A. Divis-Stein).

Samenvatting

1. Deze tussenuitspraak gaat over de afwijzing van de overname van een al betaalde schuld van eiser bij SNS. De minister neemt deze schuld niet over, omdat de schuld niet goed kan worden beoordeeld. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe één beroepsgrond aan. Aan de hand van deze beroepsgrond beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de overname.
1.1.
De rechtbank komt in deze tussenuitspraak tot het oordeel dat de minister de beslissing op bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser is een gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Hij heeft daarom bij Sociale Banken Nederland (SBN) verzocht om vier betaalde schulden over te nemen. Met het besluit van 29 mei 2024 heeft SBN het verzoek van eiser tot overname van deze betaalde schulden van eiser afgewezen. De schulden worden door SBN niet overgenomen, omdat er onvoldoende informatie is om te beoordelen of de schulden voldoen aan de voorwaarden uit de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Met de beslissing op bezwaar van 10 oktober 2024 is de minister bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.
2.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
Goede procesorde
3. Voordat de rechtbank overgaat tot beoordeling van de beslissing op bezwaar, staat de rechtbank eerst stil bij de op 15 september 2025 door eiser ingebrachte stukken. Uit artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat nadere stukken tot tien dagen voor de zitting kunnen worden ingediend. De rechtbank stelt vast dat de door eiser ingebrachte stukken twee dagen voor de zitting, dus binnen tien dagen voor de zitting zijn binnengekomen. Dat is te laat. Als een stuk niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend, is het aan de rechtbank om te beslissen of de goede procesorde zich ertegen verzet dat het stuk bij de beoordeling wordt betrokken.
3.1.
De minister heeft op de zitting betoogd gehinderd te zijn in zijn verweer ten aanzien van de te laat ingediende stukken. Eiser betoogt dat deze te laat ingediende stukken een reactie zijn op het late verweerschrift van de minister. Daar komt bij dat één van de stukken het besluit van 6 december 2023 is, waarnaar in het beroepschrift al is verwezen. Daar is ook een kenmerk bij vermeld.
3.2.
De rechtbank laat de stukken die zijn ingediend op 15 september 2025, met uitzondering van het overgelegde besluit van 6 december 2023, buiten beschouwing omdat deze stukken slechts twee dagen voor de zitting zijn ontvangen. Dit acht de rechtbank in deze situatie in strijd met de goede procesorde. Er is ook geen toelichting gegeven bij de stukken, zodat de minister zich ook moeilijk voor de zitting kon voorbereiden om adequaat te reageren. Het besluit van 6 december 2023 had bij de minister in ieder geval bekend moeten zijn, nu daar in het beroepschrift al uitdrukkelijk (met kenmerk) naar is verwezen.
Het geschil
4. Met de beslissing op bezwaar heeft de minister ook beslist dat de afwijzing van de overname van de al betaalde schulden bij GGN, BoitenLuhrs en GGZ in stand blijft. Eiser heeft daar geen beroepsgronden tegen aangevoerd. De rechtbank beoordeelt dus alleen of de minister terecht de schuld aan de SNS niet heeft overgenomen.
Heeft de minister de al betaalde schuld aan SNS terecht niet overgenomen?
5. Eiser betoogt dat SBN al eerder een besluit heeft genomen over de schuld bij SNS en deze schuld als geschikt voor overname heeft beoordeeld. Dit besluit heeft als kenmerk SBN [nummer] met dagtekening 6 december 2023. Op de zitting is toegelicht dat deze afbetaalde schuld is ontstaan doordat eiser op enig moment zijn schuld aan SNS heeft ingediend bij SBN, maar vervolgens wel aan zijn betalingsregeling bij SNS is blijven voldoen. Als SBN de schuld eerder had beoordeeld, had SBN een hoger bedrag aan schuld bij SNS overgenomen. De hoogte van deze schuld is volgens eiser € 4.700.
5.1.
De minister stelt zich op de zitting op het standpunt dat er in bezwaar herhaaldelijk is gevraagd om informatie omtrent de schuld. Door eiser moet de schuld concreet gemaakt worden. Eiser heeft volgens de minister deze schuld niet concreet gemaakt. Voor de minister was en is het onbekend waar de schuld betrekking op heeft.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat de schuld aan de SNS te maken heeft met een restschuld nadat een woning is verkocht. Uit het besluit van 6 december 2023 blijkt dat SBN in dat kader een bedrag van € 78.365,13 heeft afbetaald aan SNS. De schuld die in de onderhavige procedure door eiser bij SBN is ingebracht gaat om het verschil tussen dit (door SBN afbetaalde) bedrag en de stand van de schuld op 12 januari 2021. Eiser heeft daarbij verwezen naar het overzicht van de betalingsregeling aan SNS, welk overzicht hij heeft ingebracht in bezwaar. De rechtbank maakt uit het dossier ook op dat tijdens de hoorzitting in bezwaar is gesproken over de schuld bij SNS. Daar is door eiser gesteld dat het gaat om een restschuld na verkoop van een woning. Eiser had tijdens de bezwaarprocedure geen gemachtigde. Ook staat vast dat eiser gedupeerde is van de toeslagenaffaire. Gelet op deze omstandigheden tezamen is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van de minister had gelegen om in het kader van de onderhavige procedure nader onderzoek te doen naar deze restschuld en dus ook naar het besluit met kenmerk SBN [nummer] met dagtekening 6 december 2023. Op de zitting heeft de minister erkend dat, ook na de nadrukkelijke verwijzing in het beroepschrift, dit besluit en het onderliggende dossier niet zijn bekeken. Dit vindt de rechtbank onder deze omstandigheden onzorgvuldig. Het bestreden besluit is dan ook onvoldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

6. De beslissing op bezwaar is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank kan het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in de beslissing op bezwaar te herstellen of te laten herstellen. [1] Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van de bestreden beslissing op bezwaar. De rechtbank doet dan een tussenuitspraak. [2] De rechtbank ziet aanleiding om van die mogelijkheid gebruik te maken. De minister zal, met de informatie uit het dossier wat heeft geleid tot de overname van de schuld van SNS en het besluit van 6 december 2023, opnieuw de door eiser ingediende schuld moeten beoordelen. De minister zal dan een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen.
6.1.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen de minister de gebreken kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. De minister moet uiterlijk binnen twee weken meedelen aan de rechtbank of het gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als de minister gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken schriftelijk te reageren op de manier waarop de gebreken door de minister zijn hersteld.
6.2.
Indien de minister meedeelt geen gebruik te maken van de gelegenheid tot herstel, dan wel na het ongebruikt verstrijken van de termijn voor het herstellen van de gebreken, zal de rechtbank na het ontvangen van het bericht van de minister of het verstrijken van de gestelde termijn einduitspraak doen. In beginsel zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
6.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt de minister op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of zij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
  • stelt de minister in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.M.J.C. Rooding, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak

Voetnoten

1.Artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb maakt dat mogelijk.
2.Dit staat in artikel 8:80a van de Awb.