ECLI:NL:RBGEL:2025:9030

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
11840146 \ VV EXPL 25-142
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over betalingsverplichting tussen ZZP’ers en Balou's Borrelplanken

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 9 oktober 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, die in persoon procedeerde, en Balou's Borrelplanken BV, die niet verschenen was. De eiser vorderde betaling van een bedrag van € 3.286,36, bestaande uit onbetaalde facturen voor geleverde diensten door hem en zijn broer aan Balou's Borrelplanken. De kantonrechter verleende verstek tegen de niet verschenen gedaagde en beoordeelde de vorderingen van de eiser.

De kantonrechter oordeelde dat de eiser gerechtigd was om zijn eigen vordering van € 822,99, die betrekking had op zijn werkzaamheden voor Balou's Borrelplanken, in te stellen. Deze vordering werd dan ook toegewezen, inclusief wettelijke handelsrente. Echter, de vordering van de broer van de eiser, die € 2.337,72 betrof, werd afgewezen omdat de eiser niet gerechtigd was om deze vordering namens zijn broer in te stellen. Er was geen sprake van een overdracht van de vordering of een lastgeving.

Daarnaast vorderde de eiser vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, maar deze werden afgewezen omdat er geen bewijs was van verrichte incassowerkzaamheden. Balou's Borrelplanken werd grotendeels in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten van de eiser vergoeden, die op € 459,59 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11840146 \ VV EXPL 25-142
Vonnis in kort geding van 9 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
tegen
BALOU'S BORRELPLANKEN BV,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Balou's Borrelplanken,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de verstekverlening tegen de niet verschenen gedaagde.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 25 september 2025 plaatsgevonden. [eiser] is verschenen. Ook zijn verschenen twee belangstellenden, waaronder de heer [naam 1] . [naam 1] is de broer van [eiser] . Door de griffier zijn aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting is besproken.
1.3.
Hierna is bepaald dat vandaag een vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [naam 1] hebben als ZZP’ers werkzaamheden verricht voor Balou’s Borrelplanken. [eiser] heeft Balou’s Borrelplanken voor de door haar uitgevoerde werkzaamheden een bedrag gefactureerd van € 822,99 (inclusief btw). [naam 1] heeft aan Balou’s Borrelplanken voor de door hem uitgevoerde werkzaamheden een factuur gestuurd ter hoogte van € 2.337,72 (inclusief btw). Beide facturen zijn door Balou’s Borrelplanken onbetaald gelaten.
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van Balou's Borrelplanken tot betaling van € 3.286,36, vermeerderd met rente, buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2.
De kantonrechter overweegt dat de dagvaarding op de bij de wet voorgeschreven wijze is betekend op het adres van Balou's Borrelplanken. Zij is niet verschenen in deze procedure, zodat de kantonrechter tegen haar verstek heeft verleend.
3.3.
Het spoedeisend belang van de vordering vloeit voort uit de stellingen van [eiser] .
3.4.
De verstekverlening heeft tot gevolg dat binnen het bestek van dit kort geding dient te worden beoordeeld of de door [eiser] ingestelde vorderingen de kantonrechter onrechtmatig of ongegrond voorkomen (artikel 139 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Bij deze beoordeling is van belang dat in dit kort geding slechts een voorlopig oordeel kan worden gegeven over de rechtsverhouding van partijen aan de hand van de toepasselijke materiële rechtsregels en na een afweging van de wederzijdse belangen. Het voorlopige oordeel in dit kort geding moet gebaseerd zijn op de ten tijde van de behandeling van het kort geding bekende feiten en omstandigheden. Voor nadere bewijslevering en onderzoek zoals in een bodemprocedure is in kort geding geen plaats. Bepalend is dus of feiten die relevant zijn voor de toewijsbaarheid van de vordering voldoende aannemelijk zijn geworden op grond van hetgeen, in dit geval [eiser] , in deze kortgedingprocedure naar voren is gebracht.
3.5.
De kantonrechter heeft ter zitting met [eiser] besproken dat zij feitelijk twee afzonderlijke vorderingen heeft ingesteld. De eerste vordering betreft een eigen vordering van [eiser] , die betrekking heeft op de door haar uitgevoerde werkzaamheden voor Balou’s Borrelplanken. Die vordering komt de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor en zal aldus worden toegewezen. Ditzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke handelsrente over het verschuldigde bedrag.
De tweede vordering betreft echter een vordering van [naam 1] . Een vordering die toekomt aan een derde persoon, kan [eiser] enkel op eigen naam instellen indien die vordering aan haar is overgedragen of op basis van een overeenkomst van lastgeving. Hiervan is echter geen sprake, zoals [eiser] ter zitting heeft verklaard. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [eiser] niet gerechtigd is op eigen naam een vordering in te stellen van [naam 1] . Daarom zal het gevorderde bedrag van € 2.337,72 als ongegrond worden afgewezen. Voor de goede orde, deze afwijzing volgt op een formeel punt. Indien [eiser] wel gerechtigd was om een vordering namens [naam 1] in te stellen of als [naam 1] zelf als eisende partij was opgekomen in deze procedure, dan was het gevorderde bedrag toegewezen.
3.6.
[eiser] vordert verder vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Er is niet gesteld of gebleken dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De buitengerechtelijke incassokosten worden daarom als ongegrond afgewezen.
3.7.
Balou's Borrelplanken zal (grotendeels) in het ongelijk worden gesteld en moet daarom de proceskosten van [eiser] betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
152,59
- griffierecht
257,00
- verletkosten
50,00
Totaal
459,59
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)

4.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt Balou's Borrelplanken om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 822,99, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, vanaf 14 dagen na de aanvang van de dag, volgend op die waarop de schuldenaar de factuur heeft ontvangen, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt Balou’s Borrelplanken in de proceskosten van € 459,59, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Balou's Borrelplanken niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2025.
41245 \ 51588