ECLI:NL:RBGEL:2025:9040

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
11801184
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging opzegging arbeidsovereenkomst en toewijzing loonvordering

In deze zaak heeft de kantonrechter te Arnhem op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker], vertegenwoordigd door Stichting Univé Rechtshulp, en Stichting Christelijke Onderwijs Groep Vallei & Gelderland-Midden (COG). De zaak betreft een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die door COG op 17 april 2025 is opgezegd, met als gevolg dat [verzoeker] geen loon meer ontving vanaf 1 augustus 2025. [verzoeker] verzocht de kantonrechter om te verklaren dat zij voor onbepaalde tijd in dienst was bij COG en om doorbetaling van haar loon. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst na 31 juli 2025 als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd moet worden beschouwd, omdat het aantal opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd was overschreden. De opzegging door COG werd vernietigd, en de kantonrechter veroordeelde COG tot toelating van [verzoeker] tot de werkvloer en tot betaling van het achterstallige loon, inclusief wettelijke verhogingen en rente. Daarnaast werden de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten aan de zijde van [verzoeker] toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer / rekestnummer: 11801184 \ HA VERZ 25-109
Beschikking van 15 oktober 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: Stichting Univé Rechtshulp,
tegen
STICHTING CHRISTELIJKE ONDERWIJS GROEP VALLEI & GELDERLAND-MIDDEN, T.A.V. MR,. D. RUSSCHER-JANSEN,
gevestigd te Ede,
verwerende partij,
hierna te noemen: COG,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift met producties;
- de aanvullende producties 14 en 15 van [verzoeker] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 september 2025, waarbij beide partijen en de gemachtigde van [verzoeker] zijn verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting is besproken.
1.3.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] , is op 5 december 2023 in dienst getreden bij COG. De functie van [verzoeker] is verzuimcoach met een loon van laatstelijk € 2.507,40 bruto per maand.
2.2.
De eerste arbeidsovereenkomst voor 0,4 fte liep van 5 december 2023 tot en met
31 juli 2024. Voor de periode van 4 maart 2024 tot en met 31 juli 2024 zijn partijen een (uren)aanvulling overeengekomen van 0,2 fte.
2.3.
De arbeidsovereenkomst is daarna per 1 augustus 2024 voortgezet.
2.4.
Op 15 september 2024 is door COG aan [verzoeker] het volgende bevestigd:
“Hierbij bevestig ik de afspraken die in het gesprek met [naam 1] op woensdag 11 september jl. zijn gemaakt.
• Je hebt bij het Thomas a Kempis College een aanstelling van 0,6 fte.
• Deze aanstelling duurt tot en met 31 juli 2025. Het is nog niet duidelijk of de aanstelling daarna zal worden verlengd.”
2.5.
Op 20 september 2024 hebben partijen een arbeidsovereenkomst getekend die ziet op de periode 1 augustus 2024 tot en met 1 januari 2025. Op 5 december 2024 hebben zij een arbeidsovereenkomst getekend die ziet op de periode 1 januari 2025 tot en met 31 jul 2025.
2.6.
Op 27 februari 2025 schrijft COG aan [verzoeker] het volgende:
“Ik heb net [naam 2] gesproken. Je kunt inderdaad nog een keer een tijdelijk contract krijgen binnen COG tot en met 4 december 2025. Dat kan ik je dus bieden. Qua salaris blijken de bedragen precies overeen te komen in schaal 9 en 10, alleen kun je in schaal 10 wel iets langer doorgroeien. Je zit nu in 10;6 en dat is precies hetzelfde bedrag als in 9;6. Per 1 augustus krijg je er dan een trede bij dus dan zou je bij overgang naar ons starten in 9;7.”
2.7.
Op 28 februari 2025 schrijft [verzoeker] het volgende aan COG:
“Fijn dat het salaris over een komt. Ik zou echter wel graag mijn schaal behouden omdat dit mij meer perspectief biedt, ook als ik na december zou vertrekken naar een andere werkgever. Is het mogelijk om het op papier tot aan december even zo te laten staan of om de inschaling nader te bekijken als er wel een langdurige samenwerking komt?”
2.8.
Op 13 maart 2025 mailt COG intern en aan [verzoeker] het volgende:
“Vanmorgen heb ik met [verzoeker] definitief overeenstemming bereikt en dat betekent dat zij volgende week zal starten als verzuimcoach.
(…)
Ik zal haar contract dan tijdelijk verlengen t/m 4 december.”
2.9.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO VO (hierna: de cao) van toepassing. Voor zover hier van belang is in artikel 9.2 lid 5 van de cao het volgende opgenomen:
“De totale duur van elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd genoemd in de leden 1, 3 en 4 a tot en met c bedraagt ten hoogste 2 jaar en het aantal is gemaximeerd tot 3 arbeidsovereenkomsten. Wordt de arbeidsovereenkomst nadien voortgezet, dan geschiedt dit voor onbepaalde tijd.”
2.10.
Op 17 april 2025 heeft COG de aanzegging gedaan dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 31 juli 2025 zal eindigen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,:
I. bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding COG te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van het loon van € 2.507,40 bruto per maand verhoogd met de
periodieke verhoging, te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 1 augustus 2025 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd,
primair
II. voor recht te verklaren dat [verzoeker] voor onbepaalde tijd in dienst is bij COG,
subsidiair
III. voor recht te verklaren dat [verzoeker] tot en met 4 december 2025 in dienst is bij COG,
primair en subsidiair
IV. de opzegging van de arbeidsovereenkomst door COG te vernietigen,
V. COG te veroordelen tot toelating van [verzoeker] tot de werkvloer in haar functie van
verzuimcoach, teneinde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat COG in gebreke blijft,
VI. COG te veroordelen tot betaling van het salaris van [verzoeker] van € 2.507,40 bruto per
maand (exclusief emolumenten) verhoogd met de periodieke verhoging vanaf 1 augustus 2025 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf de vroegst mogelijke datum over het niet betaalde loon,
meer subsidiair
VII. voor het geval de arbeidsovereenkomst wel is geëindigd per 31 juli 2025 de
transitievergoeding van € 1.611,37 toe te kennen,
primair, subsidiair en meer subsidiair
VIII. COG te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten van € 462,50 en de proceskosten.
3.2.
[verzoeker] legt aan haar verzoeken ten grondslag dat tussen haar en COG een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd dan wel een arbeidsovereenkomst tot en met 4 december 2025 is overeengekomen, zodat COG ten onrechte het einde van haar arbeidsovereenkomst heeft aangezegd per 31 juli 2025 en haar loon sindsdien niet meer heeft betaald. [verzoeker] verzoekt daarom (bij voorlopige voorziening) om doorbetaling van haar loon met nevenvorderingen. Voor het geval het dienstverband rechtsgeldig is geëindigd, verzoekt [verzoeker] om betaling van de transitievergoeding.
3.3.
COG betwist dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd dan wel een arbeidsovereenkomst tot 4 december 2025 tot stand is gekomen. Er was sprake van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 31 juli 2025. Deze arbeidsovereenkomst is door de aanzegging op 17 april 2025 van rechtswege geëindigd op 31 juli 2025. Het loon tot en met 31 juli 2025 en de transitievergoeding zijn inmiddels voldaan, zodat COG [verzoeker] niets meer verschuldigd is.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek van [verzoeker] is tijdig ingediend, nu het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door COG is beëindigd en daarmee binnen de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 sub a BW jo artikel 7:681 lid 1 sub a BW.
Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
4.2.
De kern van het geschil is of tussen partijen na 31 juli 2025 nog sprake is van een arbeidsovereenkomst en, zo ja, of dit een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd dan wel een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 4 december 2025 is. De kantonrechter overweegt in dat kader als volgt.
4.3.
Niet in geschil is dat de eerste schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen partijen is aangegaan per 5 december 2023 tot en met 31 juli 2024 en dat de tweede arbeidsovereenkomst, hoewel de schriftelijke overeenkomst pas later is ondertekend, is ingegaan op 1 augustus 2024. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat de tweede arbeidsovereenkomst tot en met 31 december 2024 liep, de derde vervolgens van 1 januari 2025 tot en met 31 juli 2025 en de vierde van 1 augustus tot en met 4 december 2025.
4.4.
COG stelt allereerst dat de door [verzoeker] benoemde tweede en derde arbeidsovereenkomst moeten worden gezien als één arbeidsovereenkomst. COG voert daartoe aan dat hiervoor per abuis twee schriftelijke arbeidsovereenkomsten zijn gesloten voor de periode 1 augustus tot en met 31 december 2024 respectievelijk 1 januari 2025 tot en met 31 juli 2025. De tweede arbeidsovereenkomst was op basis van de veronderstelde afspraak dat [verzoeker] tot en met 31 december 2024 zou aanblijven klaargezet in het HR-systeem. Toen bleek dat aan haar een overeenkomst tot en met 31 juli 2025 was toegezegd is tijdens het gesprek van 11 september 2024 afgesproken dat de tweede tijdelijke arbeidsovereenkomst voor een heel schooljaar zou gelden. In plaats van de in de HR-systeem klaargezette arbeidsovereenkomst aan te passen, is abusievelijk een derde tijdelijke arbeidsovereenkomst eraan toegevoegd. Deze beide overeenkomsten moeten dan ook samen worden gezien als de tweede arbeidsovereenkomst tussen partijen, althans de derde arbeidsovereenkomst was een correctie op de tweede. Voor [verzoeker] was het ook duidelijk dat dit de bedoeling was. In dat kader verwijst COG naar haar e-mail van 15 september 2024 waarin staat
“aanstelling”in enkelvoud (r.o. 2.4.). Daarnaast is volgens COG het aanbod tot een arbeidsovereenkomst tot en met 4 december 2025 gedaan onder de voorwaarde dat dit een tijdelijke arbeidsovereenkomst zou zijn, danwel is deze overeenkomst vernietigbaar op grond van dwaling. COG is (alsdan) uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken over het aantal arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Er is daarom geen sprake van meer dan drie elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten, zodat op grond van artikel 9.2 lid 5 van de cao geen arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is ontstaan, aldus COG.
4.5.
De door partijen op 20 september 2024 en 5 december 2024 getekende arbeidsovereenkomsten hebben beide te gelden als een onderhandse akte ex artikel 156 lid 3 Rv, die op grond van artikel 157 lid 2 Rv dwingend bewijs oplevert. Dit betekent dat, behoudens tegenbewijs, ervan moet worden uitgegaan dat COG en [verzoeker] hetgeen daarin is opgenomen, zijn overeengekomen, te weten een (tweede) arbeidsovereenkomst voor de periode 1 augustus tot en met 31 december 2024 en een (derde) arbeidsovereenkomst voor de periode 1 januari 2025 tot en met 31 juli 2025. Het betoog van COG komt er in de kern op neer dat sprake is van een administratieve omissie. Dat overtuigt echter niet. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat [verzoeker] heeft aangevoerd en COG met zoveel woorden heeft bevestigd, dat er begin schooljaar 2024/2025, vanwege de noodzaak van bezuiniging, door COG in voorkomende gevallen slechts contracten werden afgesloten voor een half jaar. Het feit dat een dergelijk contract bij aanvang van het schooljaar ook voor [verzoeker] ter tekening ‘klaarstond’ in het systeem, past daarbij. Vervolgens is pas op
11 september 2024, circa anderhalve maand na de voortzetting van de arbeidsovereenkomst, met [verzoeker] de afspraak gemaakt over een verlenging tot en met 31 juli 2025. Dat het voorgaande heeft geresulteerd in het tekenen van twee opvolgende arbeidsovereenkomsten is dan ook geenszins onlogisch. Dat partijen zouden hebben beoogd slechts één arbeidsovereenkomst tot stand te brengen blijkt verder niet en is ook niet goed te rijmen met het feit dat de data waarop de beide overeenkomsten zijn getekend ruim uiteen liggen. De verwijzing door COG naar de opname van het woord
“aanstelling”in de e-mail van
15 september 2024 is in het licht van het voorgaande van onvoldoende gewicht.
De conclusie is dat COG onvoldoende heeft betwist dat sprake is van een tweede arbeidsovereenkomst voor de periode 1 augustus tot en met 31 december 2024 en een derde arbeidsovereenkomst voor de periode 1 januari 2025 tot en met 31 juli 2025. Er is daarom geen aanleiding om COG toe te laten tot het leveren van tegenbewijs.
4.6.
Noch daargelaten of partijen überhaupt een arbeidsovereenkomst kunnen sluiten onder de voorwaarde dat het om een tijdelijke arbeidsovereenkomst gaat, leest de kantonrechter deze voorwaarde niet in het aanbod van de arbeidsovereenkomst tot 4 december 2025. Evenmin is op andere wijze gebleken dat partijen deze arbeidsovereenkomst zijn aangegaan onder de voorwaarde dat dit een tijdelijke arbeidsovereenkomst zou zijn.
Ook het beroep van COG op dwaling slaagt niet. Ter zitting heeft COG aangevoerd dat sprake zou zijn van wederzijdse dwaling (artikel 6:228 lid 1 sub c BW). [verzoeker] heeft betwist dat zij heeft gedwaald, zodat van een geslaagd beroep op de wederzijdse dwaling geen sprake is.
Dit brengt met zich dat, gelet op de schriftelijke bevestiging van 13 maart 2025, op
1 augustus 2025 een vierde opvolgende arbeidsovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen.
4.7.
Gelet op het voorgaande is het aantal opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd overschreden. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en COG vanaf 1 augustus 2025 geldt als aangegaan voor onbepaalde tijd. Daarom is de opzegging van COG op 17 april 2025 in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW en zal de kantonrechter deze opzegging op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW vernietigen.
4.8.
De primair verzochte verklaring voor recht dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zal, gelet op het voorgaande, eveneens worden toegewezen. Aan de beoordeling van de subsidiair verzochte verklaring voor recht wordt niet toegekomen.
Loondoorbetaling
4.9.
[verzoeker] vordert doorbetaling van haar loon vanaf 1 augustus 2025 met nevenvorderingen. Volgens [verzoeker] heeft COG ten onrechte haar loon niet betaald. COG voert daartegen aan dat de arbeidsovereenkomst per 31 juli 2025 is geëindigd en dat [verzoeker] daarom geen aanspraak kan maken op betaling van het loon. De kantonrechter oordeelt als volgt.
4.10.
Uit het hiervoor onder 4.5. tot en met 4.7. overwogene volgt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en deze dus niet door opzegging is geëindigd. Op grond van artikel 7:628 BW is de werkgever verplicht het naar tijdruimte vastgestelde loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen. Dat COG er ten onrechte vanuit ging dat sprake was van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd maakt niet dat sprake is van een situatie als bedoeld in de tenzij-bepaling van artikel 7:628 BW. Dit betekent dat COG met ingang van 1 augustus 2025 ten onrechte het loon niet langer heeft uitbetaald. De gevorderde doorbetaling van het loon met ingang van 1 augustus 2025 wordt toegewezen. De niet betwiste wettelijke verhoging en wettelijke rente worden eveneens toegewezen. De wettelijke verhoging zal worden gematigd tot 25%.
Toelating tot de werkvloer
4.11.
In het verlengde van het voorgaande ligt besloten dat [verzoeker] door COG dient te worden toegelaten tot de werkvloer. COG zal dan ook worden veroordeeld om [verzoeker] binnen zeven dagen na de datum van deze beschikking toe te laten tot de werkvloer. Voor het opleggen van een dwangsom ziet de kantonrechter onvoldoende aanleiding, nu [verzoeker] niet heeft gesteld op grond waarvan zij vreest dat COG aan deze veroordeling niet zal voldoen.
Transitievergoeding
4.12.
Nu het dienstverband niet rechtsgeldig is geëindigd wordt aan de beoordeling van de meer subsidiair gevorderde transitievergoeding niet toegekomen. Voor zover COG deze, zoals zij in het verweerschrift aanvoert, reeds heeft voldaan, is dit bedrag onverschuldigd betaald.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.13.
[verzoeker] maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Zij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij deze kosten heeft gemaakt c.q. dient te maken. COG heeft de verschuldigdheid van deze kosten op haar beurt ook niet afzonderlijk betwist. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden toegewezen. Voor de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten zal worden aangesloten bij het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. Het gevorderde bedrag van € 462,50 is lager dan het in het Besluit genoemde bedrag. Daarom zal een bedrag van 462,50 aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
Voorlopige voorziening
4.14.
Nu direct een einduitspraak wordt gedaan, heeft [verzoeker] geen belang meer bij de verzochte voorlopige voorziening.
Proceskosten
4.15.
De proceskosten komen voor rekening van COG, omdat COG overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 1.206,00 (€ 257,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat [verzoeker] voor onbepaalde tijd in dienst is bij COG,
5.2.
vernietigt de opzegging van de arbeidsovereenkomst,
5.3.
veroordeelt COG tot toelating van [verzoeker] tot de werkvloer in haar functie van verzuimcoach, teneinde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd,
5.4.
veroordeelt COG tot betaling aan [verzoeker] van € 2.507,40 bruto per
maand (exclusief emolumenten) verhoogd met de periodieke verhoging vanaf
1 augustus 2025 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 25% en te vermeerderen met de wettelijke rente over het niet betaalde loon vanaf de diverse vervaldata tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt COG tot betaling aan [verzoeker] van € 462,50 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.6.
veroordeelt COG in de proceskosten van € 1.206,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als COG niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.J.P. Lambooij en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2025.
44356 \ 53331