ECLI:NL:RBGEL:2025:9047

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
ARN 24/8364
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-aanvraag wegens niet doorlopen wachttijd van 104 weken

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 29 oktober 2025, wordt de afwijzing van een WIA-aanvraag door het UWV behandeld. Eiser, die eerder ziek was en een aanvraag voor een WIA-uitkering indiende op 18 april 2024, kreeg te horen dat zijn aanvraag was afgewezen omdat hij de wachttijd van 104 weken niet had doorlopen. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft besloten om de aanvraag af te wijzen. Eiser had zich op 10 oktober 2021 ziekgemeld, maar zijn ziekengeld was op 10 november 2022 beëindigd, waardoor hij niet voldeed aan de vereisten voor de WIA-uitkering. Eiser voerde aan dat het UWV geen rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en dat de afwijzing onevenredig zwaar was. De rechtbank concludeert echter dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de afwijzing onterecht maken. De rechtbank wijst erop dat de wet dwingend voorschrijft dat de wachttijd moet zijn vervuld en dat er geen ruimte is voor afwijkingen op basis van persoonlijke omstandigheden. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke bepalingen en de noodzaak om deze strikt na te leven, ongeacht de persoonlijke situatie van de aanvrager.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/8364

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Berkel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: R.V. Gerritsen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van eiser. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV een juiste beslissing heeft genomen. Eiser krijgt daarom geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 18 april 2024 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 29 april 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. V.C.D. Klaassen als waarnemer van de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Wat er voorafging aan de besluitvorming in deze zaak
3. Eiser was werkzaam als elektromonteur voor 31,75 uur per week. Hij heeft zich op 10 oktober 2021 ziekgemeld. Op 15 oktober 2021 is zijn dienstverband geëindigd. Vervolgens heeft het UWV ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) aan eiser toegekend. Met het besluit van 4 oktober 2022 heeft het UWV het ziekengeld van eiser met ingang van 10 november 2022 beëindigd, omdat na de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling is gebleken dat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Aansluitend heeft eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen.
3.1.
Eiser heeft zich op 2 december 2022 ziekgemeld vanuit de WW. Met het besluit van 17 januari 2023 heeft het UWV bepaald dat eiser geen recht heeft op ziekengeld, omdat hij geschikt wordt geacht voor de maatgevende arbeid.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Eiser heeft op 18 april 2024 een WIA-uitkering aangevraagd. Met het besluit van 29 april 2024 heeft het UWV de WIA-aanvraag afgewezen, omdat eiser de wachttijd van 104 weken niet heeft doorlopen. Het ziekengeld is voor het einde van die periode beëindigd. Met het bestreden besluit van 16 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Doorlopen wachttijd
5. Eiser heeft aangevoerd dat het UWV de weigering van de WIA-uitkering alleen heeft gebaseerd op het niet doorlopen van de wachttijd van 104 weken, maar dat zijn feitelijke situatie daarmee wordt miskend. Volgens eiser heeft het UWV geen blijk gegeven van een bredere belangenafweging of van oog voor de continuïteit van zijn ziekte en arbeidsongeschiktheid. Daarnaast heeft eiser steeds ervaren dat besluiten en stukken niet correct waren opgesteld. Volgens eiser is het bestreden besluit daarom niet zorgvuldig voorbereid.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV de WIA-uitkering terecht afgewezen, omdat eiser de wachttijd van 104 weken niet heeft doorlopen. Uit de memorie van toelichting bij artikel 23 van de Wet WIA blijkt dat de wachttijd moet zijn vervuld. Dit houdt in dat de betrokkene onafgebroken gedurende 104 weken ongeschikt is geweest tot het verrichten van de bedongen of zijn arbeid wegens ziekte of gebrek. In die periode had hij recht op loondoorbetaling of recht op ziekengeld. De periode van 104 weken begint te lopen vanaf de eerste ziektedag. [1] Deze voorwaarde is dwingend voorgeschreven. Er bestaat daarom geen ruimte om van deze bepaling af te wijken wegens de medische situatie van een betrokkene.
5.1.1.
De rechtbank begrijpt dat de besluitvorming nadelig uitpakt voor eiser, maar deze is het gevolg van de eerdere besluitvorming. Eiser had de beëindiging van het ziekengeld kunnen aanvechten maar dat heeft hij niet gedaan. De juistheid van de beslissing die in dat kader is genomen, kan in deze procedure niet worden beoordeeld. Er bestaat alleen al om die reden geen aanleiding om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen om onderzoek te verrichten naar de ernst van de arbeidsongeschiktheid van eiser. In deze procedure is alleen het besluit van 16 oktober 2024 in geschil. Zoals tijdens de zitting is besproken kan eiser met zijn gemachtigde kijken of er nog mogelijkheden zijn om eerdere besluitvorming aan te vechten, bijvoorbeeld door herziening aan te vragen. Op de uitkomst daarvan kan niet worden vooruit gelopen.
5.1.2.
Verder is de rechtbank niet gebleken dat er namen en data niet correct zijn vermeld in de stukken, maar zelfs als dat zo is dan maakt dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig. Dat komt omdat de reden voor de afwijzing – namelijk het niet hebben doorlopen van de wachttijd – juist is.
Evenredigheidsbeginsel
6. Eiser heeft aangevoerd dat de gevolgen van het bestreden besluit onevenredig zwaar zijn. Door de stopzetting van het ziekengeld en de weigering van de WIA-uitkering komt eiser in een situatie terecht waarin hij geen inkomen heeft. Het UWV had daarom een andere afweging moeten maken.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Daartoe acht de rechtbank het volgende van belang. Bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling staat het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet eraan in de weg dat een (bepaling uit een) wet in formele zin wordt getoetst aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht. Dit is slechts anders indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Dan kan aanleiding bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt. Dat is het geval indien die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. [2]
6.2.
In overweging 5.1 heeft de rechtbank verwezen naar de memorie van toelichting bij artikel 23 van de Wet WIA. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt in het geval van eiser niet dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Daarom wordt niet toegekomen aan de vraag of toepassing van artikel 23 van de Wet WIA zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege zou moeten blijven.
6.3.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat indien eiser in de situatie verkeert dat hij over geen, of onvoldoende inkomen beschikt om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien, hij een bijstandsuitkering kan aanvragen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. E.G. Cornelisse, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2004/2005, 30 034, nr. 3, p. 68.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 maart 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:461.